Artikel

De stad als strijdperk

Mathieu Van Criekingen

—22 december 2017

Velen zien stadsontwikkeling als een louter technische kwestie, iets voor deskundigen. Nochtans zijn er meer dan ooit tegenstrijdige belangen mee gemoeid. Stadsontwikkeling leidt vaker tot conflicten dan tot eensgezindheid.

La ville est un champ de bataille

In de jaren 1960-1970 werd stadsontwikkeling een voornaam politieke thema. Er waren de ideeën van Henri Lefebvre over het recht op de stad, van Manuel Castells over de strijd tussen stedelijke bevolkingsgroepen en van David Harvey over stad en sociale rechtvaardigheid. Tegelijk was een hele generatie militanten op honderd en één fronten bedrijvig. Men zag de (stedelijke) ruimte toen niet als een natuurlijk gegeven, maar als iets dat actief tot stand komt. Het stedelijke levenskader met zijn materiële kant (gebouwen, voorzieningen, openbare ruimtes) en zijn symbolische stadsbeelden (reputatie of stigma van bepaalde plekken) is in die visie het resultaat van een maatschappelijk proces. Het was belangrijk te tonen hoe kapitalistische processen (inzake koopwaren, onroerende goederen, sociale ongelijkheid enzovoort) hun stempel drukken op die stedelijke levensruimte. Daarmee kon men ze ook betwisten en naar alternatieven gaan zoeken.

In die jaren was het duidelijk dat stadsontwikkeling meer is dan wat ingrepen van technici en technocraten, meer dan ‘stadsmanagement’ zoals dat vandaag heet. Men begreep dat het een door en door politiek thema is: stadsbeleid draait rond het maken van keuzes in functie van economische belangen, politieke ambities, ideologische denkkaders of institutionele denkwijzen. Met wie komt de stedelijke ontwikkeling tot stand – of zonder wie? Ten gunste van wie – of ten nadele van wie? Verbonden met – of los van – welke doelstellingen? In naam van welk ontwikkelingsmodel? Wie beslist – en wie niet?

Het antwoord op die vragen is niet: het gezond verstand of een helder gedefinieerd algemeen belang. Integendeel, het draait om wedijver, tegenstelling en conflict tussen functies, activiteiten, lobby’s, sociale klassen en groepen. Met stadsontwikkeling is maatschappelijk conflict gemoeid en de veranderingen die er het resultaat van zijn, blijken vaak brutaler dan gedacht, zowel sociaal als economisch en symbolisch. De stad is een arena, een strijdperk1.

Maar tijden veranderen. Vandaag is stadsontwikkeling maar zelden een publiek item. De perceptie dat het een politieke aangelegenheid is, ontbreekt. Slechts af en toe zijn projecten van stadsontwikkeling het voorwerp van hevig politiek debat en media-aandacht. Het gaat dan om specifieke zaken die de gemoederen beroeren en felle tegenstand oproepen: de ombouw, zoals in Istanbul, van een openbaar park tot een winkelcentrum, of de afbraak van oude arbeidersbuurten om er chique wijken to live and to play van te maken zoals in Hamburg en Marseille, of Olympische Spelen in een stad als Rio de Janeiro.

Waar stadsontwikkeling samenvalt met speculatie, gaat winstzucht gepaard met onteigening.

Maar gewoonlijk blijft alles in een waas van politieke onverschilligheid, alsof het wegzinkt in een postpolitiek moeras. De focus is gericht op de ‘dialoog’ tussen de stakeholders van de ruimte’, op ‘partnerschappen’ tussen de ‘levende krachten’ van de stad en op ‘inspraak van de burgers’ in de stadsontwikkeling. Dat eigen taaltje heeft het voortdurend over een ‘gedeelde visie’ en over ‘samen de stad maken’ of ‘mee de stad maken’, alsof een oproep tot consensus de verschillen qua klasse, gender of etnie als vanzelf doet verdwijnen. Men houdt het bij ‘projectmatige stadsontwikkeling’ waarvan men denkt dat ze creatiever, efficiënter, soepeler en ruimdenkender is dan ‘planmatige stadsontwikkeling’. Alles in het eigen hokje: eerst het ene project, dan het volgende, dan nog een, enz. Zo verdwijnt het globale debat over stadsontwikkeling. En intussen ziet men de gevolgen niet meer die een project op plaats A heeft voor plaats B, en omgekeerd. Bijvoorbeeld: is er werkelijk geen verband tussen aan de ene kant de verbouwing van een oud industrieel gebouw tot een kunstmuseum in een buurt in volle vernieuwing, met een groot aantal Airbnb-logementen in die buurt en aan de andere kant het aantal slecht behuisde personen in de stad?

Onze tijdsgeest vraagt dat we – in kwesties van stadsontwikkeling net zoals in andere collectieve aangelegenheden zoals bijvoorbeeld de milieuproblematiek2 – zoeken naar een consensus tussen ‘partners’ in allerlei vormen van ad hoc bestuur en ad hoc burgerparticipatie, althans als die de bestaande orde niet te veel in vraag stellen. Het is een symptoom van deze depolitisering dat “de kloof tussen links en rechts steeds minder al vooraf de inhoud van het beleid bepaalt”.3 Stadsontwikkeling definiëren in termen van klassenstrijd lijkt tegenwoordig al helemaal ongepast, zelfs ronduit onvoorstelbaar.

De paradoxen van de depolitisering

Deze depolitisering is in feite paradoxaal. Want de grote actoren van het kapitalisme hebben de stad vandaag meer dan ooit nodig omwille van hun accumulatielogica. Daarom moet de stad voor hen een stad zijn naar hun beeld en in hun voordeel.

In de jaren 1990 en begin 2000 leefde nog het idee dat steden er misschien op zouden achteruitgaan omdat het internet en de digitale technologie de stedelijke concentratie overbodig, ja zelfs contraproductief zouden maken. De technologische vooruitgang en de vrijmaking van de handel en de kapitaalmarkten verkleinden de afstanden. De wereld werd een vast level playing field, een ‘platte’ wereld waarin culturele, politieke en historische tegenstellingen vervaagden. Elk territorium – stad, streek of land – dat een vlucht van kapitaal en bedrijven wilde vermijden, moest zich dringend bekommeren om zijn concurrentiekracht.

Die voorspelde ruimtelijke spreiding is er niet gekomen, integendeel. Nooit eerder zijn de hoofdkwartieren van het wereldkapitalisme, van multinationale ondernemingen en mediabedrijven, van fondsbeheerders, consultancyfirma’s en publiciteitsagentschappen op minder plaatsen geconcentreerd geweest dan vandaag: in steden die ‘metropolen’ zijn geworden of ‘globale steden’. En in bepaalde steden nog meer dan in andere.

Tegelijk zakken andere streken en steden weg in de marginaliteit. Valenciennes, Charleroi, Sheffield, Aberdeen, Leipzig of ook Detroit of Cleveland: ze gaan behoren tot een periferie. Vaak gaat het om middelgrote steden waar de jongeren als gevolg van bedrijfssluitingen en van het soberheidsbeleid na de bankencrash van 2008 wegtrekken. Nee, de territoriale hiërarchieën zijn niet ‘afgevlakt’. Integendeel, je hebt de metropool met haar plaats in de geglobaliseerde wereld en daar tegenover de krimpende stad, the shrinking city.4  Zij groeien almaar verder uit elkaar.

Daarbij heeft het sterk financiële karakter van het hedendaagse kapitalisme specifieke gevolgen voor de stad en haar bewoners. Grote investeerders gaan op zoek naar nieuwe vormen van winst en laten hun oog vallen op plekken die volgens de markt ‘ondergewaardeerd’ zijn maar die ‘veel potentieel’ bezitten en waarvan de renovatie hoge winsten belooft met een stijgende waarde van gronden en panden. Voor hen is de stadsomgeving niet gewoon een plaats waar de accumulatie van kapitaal zich afspeelt in fabrieken, kantoren en werkplaatsen, maar ook een plaats waar onroerende middelen – de gronden en panden – voorhanden zijn om kapitaal te vergaren.

In veel gevallen nemen deze investeerders en speculanten de centrale volksbuurten in het vizier. Vaak zijn die gegroeid vanuit de behoeften van het industriële kapitalisme en doorheen de tijd een toevluchtsoord geworden voor immigranten. Overal hoor je pleidooien om deze ‘vergeten buurten’ een ‘nieuwe dynamiek’ te geven, hun grondgebied optimaal te benutten en voor een sociale ‘mix’ van bewoners te zorgen. Ondernemers, bouwpromotoren, ontwikkelaars, organisatoren van evenementen en zelfs bepaalde burgerbewegingen beweren dat het tijd is voor deze buurten om hun volks karakter los te laten en zich meer te profileren als stadsdelen van de ‘metropool’. Zo leidt winzucht ertoe dat bewoners moeten uitwijken naar de randgemeenten omdat hun oude buurt te residentieel is geworden, dat buurtwinkels verdwijnen en dat het af en toe zelfs tot politiegeweld komt. Waar stadsontwikkeling samenvalt met speculatie, valt winzucht samen met verdrijving.5

In de boekhandel hebben bestsellers over stadsontwikkeling titels als The Triumph of the City, Cities are good for you, Happy City, Pour les villes à échelle humaine, Eco-urbanisme. Défis planétaires, solutions urbaines enzovoort.6

De documenten van stedelijke diensten zijn doorspekt met managersjargon. De techno-metropolische newspeak bulkt van de stereotypen.

Tegelijk tonen stedelijke landschappen meer en meer het economische, ecologische en symbolische geweld van de rijken. Die tegenstrijdigheid wordt nog nadrukkelijker nu de OESO, de Europese Unie en adviesbureaus zoals McKinsey verkondigen dat verstedelijking de best mogelijke oplossing is om de economie nieuw leven in te blazen, om blijvend winsten te vergaren, om de natuur te beschermen en om sociale cohesie te bewerkstelligen. En wel op één voorwaarde: dat het stadsbestuur plaats ruimt voor een burgerbestuur en voor een eindeloze rij partnerprojecten. Op die manier zou een stad ‘creatief’, ‘innoverend’, ‘groen’, ‘slim’ (of smart) en ‘veerkrachtig’ zijn. Dat is de grote tegenstrijdigheid in de depolitisering van de stadsproblematiek: de kloof tussen enerzijds waanvoorstellingen van de projectontwikkelaars die doordrenkt zijn van normatief denken en anderzijds de realiteit van het leven van de grote meerderheid.

De oorsprong van de depolitisering

Laten we eerst eens een krant doorbladeren. Komt daar een probleem van stadsontwikkeling ter sprake, wat eerder zeldzaam is, dan gebeurt dat meestal oppervlakkig en in een diffuus taaltje, stevig gekruid met metaforen uit de natuur. Alsof het onmogelijk is over de stad te spreken zonder gewag te maken van haar ‘hart’ (het stadscentrum), haar ‘aders’ (de verkeersassen en tunnels), haar ‘groene longen’ (parken en tuinen), of zelfs haar ‘ziel’ (zo’n beetje gelijk wat). Vernieuwing van oude volksbuurten wordt dan voorgesteld als een medische ingreep in een ziek lichaam: ‘stadskankers’ aanpakken ‘de wonden van de stad helen’, haar ‘littekens genezen’ enzovoort. Deze formuleringen zijn allesbehalve onschuldig. Met de voortdurende herhaling ervan nestelt zich in ons hoofd het idee dat een stad functioneert als een biologisch wezen. Dat ze de wetten en cycli van de natuur volgt. Het ‘leven’ van de stad zou zoiets zijn als de natuurlijke gang van de seizoenen, met ‘verval’ en ‘vernieuwing’, ‘aftakeling’ en ‘wedergeboorte’, als een natuurlijk fenomeen zonder dat er andere oorzaken mee gemoeid zijn en zonder andere mechanismen dan de overgang van de ene naar de andere fase in de cyclus van de stad als ‘levend wezen’.

De vernieuwing van voormalige industriële volksbuurten wordt voorgesteld als een medische ingreep in een ziek lichaam.

Het denkbeeld is dat steden bewegen, veranderen, groeien, struikelen … zo gaat dat nu eenmaal in het leven. Maar als je beslissingen, belangen, ideologieën, strategieën voor investering of desinvestering of institutionele logica ziet als krachten van de natuur, dan sluit je elke politieke benadering al bij voorbaat uit.

Laten we vervolgens eens kijken naar de documenten van de diensten voor stadsontwikkeling: hun websites, hun brochures, hun presentaties bij infoavonden… Daar komen een aantal sleutelwoorden voortdurend terug. Die lijken wel van het ene naar het andere document te zweven en van de ene stad naar de andere. Zo zijn daar: evenwicht en coherentie van het grondgebied, kwaliteit en zelfs excellentie van de leefomgeving, aantrekkingskracht en uitstraling van de stad. Dat wordt dan doorspekt met managersjargon zoals uitdaging, vernieuwing, moderniteit, connectie, cohesie, dialoog. Deze techno-metropolische newspeak7 getuigt van grote taalarmoede en bulkt van de stereotypen. Al deze blablabla is eerder uit op het creëren van consensus dan op het informeren van volwassenen over de gevolgen van beslissingen.

Projecten voor beter verkeer, daarna voor huisvesting, voor milieu … ze volgen elkaar op zonder dat iemand erop wijst dat ze misschien in tegenspraak zijn met elkaar. Want hoe zit het met de ecologische voetafdruk van de stad als je een beleid voert dat aanhoudend meer mensen en goederen lokt? En kan een stad die aantrekkelijk wil zijn voor vliegtuigtoeristen tegelijk volhouden dat ze naar duurzaamheid streeft? Kan je in een oude volksbuurt de sociale ‘mix’ herstellen en tegelijk het recht op een woonst garanderen aan de mensen van die buurt die in slechte omstandigheden leven? Is het geen contradictie dat publiek-private projecten ‘uitstraling’ en ‘hefboomeffect’ willen creëren in volksbuurten en tegelijk zogezegd ‘speculatie willen tegengaan’? Het is niet omdat je twee doelstellingen naast elkaar plaatst dat daarom wederzijdse tegenstellingen als bij toverslag verdwijnen. Tegenstellingen weggommen, doen alsof ze niet bestaan: ook dat is een manier om te depolitiseren.

Politici, gespecialiseerde journalisten en professionelen zoals stadontwikkelaars, architecten en lobbyisten versterken de depolitisering van de stadsproblematiek doordat ze het altijd hebben over ‘de’ stad. De stad ontwikkelt zich, de stad verandert, de stad engageert zich … Alsof het om iets homogeen zou gaan, om een geheel van alleen maar gemeenschappelijke belangen, noden en verwachtingen. Nieuwe technologieën, winkelwandelstraten of grote sportevenementen zouden een zegen zijn voor de stad. Alleen een zeurpiet zanikt dan nog dat sommigen er veel aan verdienen en anderen erbij verliezen. De stad is de ‘perverse metafoor’8 om breuklijnen, meningsverschillen en machtsverhoudingen tussen stadsbewoners weg te moffelen. Dat is erg kwalijk, zeker nu de kloof tussen de sociale klassen verdiept, in het bijzonder in de steden.

Ook de morele dimensies die de discussies over de problemen van de stad in een klemgreep houden, zorgen voor dit klimaat van depolitisering. Kritische bemerkingen op ‘de creatieve stad’, ‘de slimme stad’ en vooral ‘de duurzame stad’ stoten algauw op een moraliserende muur. Wie het riskeert iets in te brengen tegen ‘de duurzame stad’ wordt weggezet als een conservatief die ongevoelig is voor de milieuproblematiek, ja zelfs als een voorstander van verkeersinfarcten. Wie een kritisch woord zegt over ‘de creatieve stad’ is meteen een cultuurhater, een kunstvijand en iemand met een hekel aan al wat leeft en vooruitgaat. Wie the smart city afvalt, bestempelt men meteen als een vijand van de technische vooruitgang, iemand die niet in staat is mee te gaan met zijn of haar tijd.

Door die koppeling van kritiek met wat als een moreel verwerpelijke visie wordt beschouwd, heeft die kritiek het aartsmoeilijk vragen te stellen als ‘Cui bono? Tot wiens nut?’, vragen die de politieke aard van de stedelijke problemen zouden blootleggen. Het is symptomatisch dat de bekende figuren van de hedendaagse stadsontwikkeling iedere verwijzing naar klassentegenstellingen zorgvuldig vermijden. De beelden die ze hanteren zijn vlak, geruststellend, ordelijk en ordentelijk, alsof ze uit de Ikea-cataloog komen. Het stadsbeeld dat ze als norm stellen is dat van steden die volledig door ‘de middenklassen’ bevolkt zijn, enkele volslagen sukkelaars wier bestaan gewoonweg niet kan ontkend worden niet te na gesproken.

Er is dan ook geen sprake meer van ongelijkheid, maar van verschillende levensstijlen: jonge dynamische kaderleden of kunstenaars, fietsers of joggers, liefhebbers van moderne kunst of van wereldmuziek enzovoort. De volksklasse is van de radar verdwenen en daardoor is ook de ruimtelijke dimensie van de sociale ongelijkheid zoek.9 De ongelijkheid tussen de verschillende delen van de stad wordt herleid tot een territoriale breuklijn die je moet wegwerken met ad hoc programma’s voor ontsluiting. Dat die breuklijn de materiële uiting is van het verschil tussen twee onderscheiden ruimtes – de chique wijken voor de dominante groepen en de minder mooie buurten voor de volkse klassen en voor het deel van de middenklassen dat in meer precaire omstandigheden verzeild is geraakt – wordt niet gezien. De postindustriële stad is een postklassen-stad en dus ook een postpolitieke stad. 10

Gentrificatie als voorbeeld

In het boek L’illusion du consensus beschrijft Chantal Mouffe hoe onbekwaam we zijn om in politieke termen over de problemen van onze samenleving na te denken. “Politieke kwesties zijn geen simpele technische problemen die deskundigen kunnen oplossen. In feite zijn er telkens beslissingen mee gemoeid die draaien rond keuzes tussen oplossingen die in conflict zijn met elkaar.”11Zij voegt er nog aan toe dat dit onvermogen om in politieke termen te denken “grotendeels toe te schrijven is aan de onbetwiste hegemonie van het liberalisme”.12 Dat geldt ook voor de stadsproblematiek. In de voorbije drie decennia werd stadsvernieuwing sterk bepaald door het (neo)liberale gedachtegoed, al waren andere invloeden of politieke tradities niet volledig afwezig.13 Een van de meest opvallende kenmerken van de ‘neoliberale stad’ is zonder twijfel de strategie van gentrificatie.

Stedelijke landschappen tonen steeds meer het economische, ecologische en symbolische geweld van de rijken.

Anders dan de noties ‘duurzame’, ‘creatieve’ of ‘slimme’ stad leidt de notie van gentrificatie niet snel tot een consensus in het debat. Integendeel zelfs. Pogingen om erover te praten worden vaak met een afwerend handgebaar afgeblokt: “Ik ben er altijd tegenstander van geweest te spreken van gentrificatie wanneer mensen met hoge inkomens zich te Brussel komen vestigen. Dat een stad van alles nodig heeft, lijkt me vanzelfsprekend.”14 Het meest bizarre voorval is dat van de Berlijnse socioloog die op een nare manier moest ontdekken dat het gebruik van de term ‘gentrificatie’ geïnterpreteerd kan worden als zou je sympathie koesteren voor een terreurgroep. Hij belandde voor drie weken in preventieve hechtenis in een isoleercel.15

Wat bedoelen we? De notie ‘gentrificatie’ wordt vaak gebruikt wanneer volksbuurten in handen komen van mensen die rijker zijn dan de doorsnee bewoner of gebruiker ervan.16Tamelijk snel worden deze buurten dan een deel van de stad dat sterk gewaardeerd wordt door personen met een groter economisch en cultureel kapitaal. Ze krijgen dan de stempel ‘chique’ in lifestyle bladen, toeristische gidsen vinden ze cool en bloggers stellen lijstjes samen van de beste adresjes voor een brunch op zondagochtend.

Voor de oorspronkelijke bewoners en gebruikers houdt deze transformatie echter flink wat nadelen in. Zo dingen de stijgende huurprijzen of de verkoop van hun gebouw hen te verhuizen want hun buurt wordt te residentieel; buurtwinkels en ontmoetingsplaatsen verdwijnen. Deze bewoners worden op symbolische wijze uitgesloten. Moeten we dan blij zijn met de ‘wedergeboorte’ of ‘wederopstanding’ van buurten die een nieuw elan nodig hadden? Moeten we niet eerder kijken naar de keerzijde van de medaille: dat in buurten waar gentrificatie plaatsvindt, heel wat mensen de dupe zijn van de vernieuwing. De term ‘gentrificatie’ is dan ook voorwerp van strijd, met voor- en tegenstanders.

Het concept ‘gentrificatie’ is gegroeid vanuit een visie van de stedelijke ruimte in termen van klassentegenstellingen. Het werd geformuleerd door de marxistische sociologe Ruth Glass. Zij deed in het begin van de jaren 1960 onderzoek naar de transformaties van Londense kernwijken, in het bijzonder van het district Islington. Ze stelde vast dat de vernieuwing van wat toen nog overwegend arbeidersbuurten waren aanleiding gaf tot grotere ongelijkheid en zocht naar een woord dat vanuit zijn etymologie duidelijk zou maken welke klasse deze transformatie stuurde. Ze koos voor de stam gentry, wat ‘voorname stand’ betekent en verwijst naar een fractie van de Britse heersende klasse. Tegelijk heeft de term ook een ironische betekenis als verwijzing naar mensen ‘van goede afkomst’.

Met deze notie had Glass dus niet een neutraal woord op het oog voor de veranderingen en metamorfosen die een stad doormaakt. Ze ging veel dieper dan dat: ze wilde blootleggen hoe sociale overheersing concrete vormen aanneemt en een stempel drukt op het hertekenen van het stedelijke landschap. Kortom, het woord gentrificatie geeft aan wat zich afspeelt in buurten waar geïnvesteerd wordt in kapitaal en symbolen, en waar de ene eigenaar wordt van wat de andere wordt afgenomen.17

Maar zelfs het woord ‘gentrificatie’, dat vandaag ook buiten de academische wereld gebruikt wordt, ontsnapt niet aan het postpolitieke tijdsklimaat. Meer dan één deskundige pleit er vandaag voor gentrificatie te beschouwen als een positieve dynamiek die aanmoediging verdient, en zeker geen tegenstand.18 Het is symptomatisch voor de depolitisering van al wat met de stad te maken heeft en het geeft aan hoe moeilijk het is over te gaan tot reflectie en actie.

Voor menig criticus is de gentrificatie van architectonisch of landschappelijk ‘interessante’ volksbuurten niet meer dan een natuurlijk verschijnsel, de normale gang van zaken, een onvermijdelijkheid in de successteden van de 21e eeuw. Oude buurten worden gerenoveerd, er komen nieuwe mensen wonen en de armere bewoners trekken weg. Gentrificatie zou op die manier niet meer zijn dan een symptoom van de goede gezondheid van de stad, een teken van het succes van de stad. Omgekeerd zou het uitblijven van gentrificatie een teken van mislukking en verval zijn.19

Velen bekijken de zaak ook vanuit een moreel oogpunt, vanuit een valse, maar wijdverspreide tegenstelling: gentrificatie versus getto. In Brussel bijvoorbeeld horen we beweren dat “het grote debat … onvermijdelijk draait om de ‘invasie’ van de volkswijken. […] Dat discours moet geanalyseerd worden om een einde te stellen aan de overdreven simplificatie dat de voorstanders van de vernieuwing er ook ‘voor’ zouden zijn dat er een hogere klasse intrekt, dat die voorstanders ‘gentryfiers’ zijn, maar dat de arme volksbuurten arm en volks moeten blijven. Het is een discours dat je nog vaak hoort in Brussel, maar zo’n kortzichtigheid legt ieder initiatief lam.”20

Als een buurt zich niet openstelt voor gentrificatie zou ze zogezegd geen toekomst meer hebben: zonder gentrificatie dreigen verval van de handelszaken, fysieke aftakeling en milieuverloedering. Wie uitgaat van zulk een valse keuze – gentrificatie of getto – met moraliserende ondertoon, sluit iedere reflectie meteen uit: “U bent toch niet voor het verval en de dood van de buurten?” Wie zich van de gentrificatie-logica afkeert zou dan een tegenstander zijn van een vernieuwde stad die de milieu-uitdagingen aangaat en die zich net zo bekommert om haar economische prestaties als om haar sociale cohesie. ‘De stad nieuw leven inblazen’ en soortgelijke slogans uit de newspeak van de nieuwe stadsmanagers doen het uitschijnen als zouden gentrificatie en algemeen belang samenvallen.

Het oogmerk van deze depolitisering van stadsproblemen is maar al te duidelijk: het onmogelijk maken na te denken over wat een progressief alternatief van stadsontwikkeling zou kunnen zijn. Anders gezegd, onmogelijk maken dat de neoliberale slogan there is no alternative in het veld van de stadsproblematiek in twijfel wordt getrokken.

Tegenover gentrificatie staan niet verarming, gettovorming en misdaad, maar een project van verbetering en versterking van waaruit de onderdrukte klasse in de volksbuurten en in andere buurten haar kracht uit put: het recht op een stad van iedereen.

Footnotes

  1. Michel Pinçon en Monique Pinçon-Charlot. La violence des riches. (Hoofdstuk 6. La ville comme champ de bataille), La Découverte/Zones, 2013.
  2. Ramzig Keucheyan, La nature est un champ de bataille. Essai d’écologie politique, La Découverte/Zones, 2014.
  3. Gilles Pinson, La gauche, la droite, les villesMétropolitiques, 19 mars 2014
  4. Zie artikels verzameld in het dossier Shrinking Cities van het online tijdschrift Métropolitiques, 2017
  5. Zie David Harvey, The New Imperialism, Oxford University Press, 2003; Andy Merfield, The New Urban Question, Pluto Press, 2014.
  6. Zie Edward Glaeser, Triumph of the City: How Our Greatest Invention Makes Us Richer, Smarter, Greener, Healthier, and Happier, Penguin Press, 2011; Leo Hollis, Cities Are Good For You: The Genius of the Metropolis, Bloomsbury Press, 2013; Charles Montogomery, Happy City: Transforming Our Lives Through Urban Design, Farrar, Strauss and Giroux, 2013 ; Jan Gehl, Pour les villes à echelle humaineEcosociété, 2013 (oorspronkelijke titel Cities for People) ; Jean Haëntjens en Stéphane Lemoine, Eco-urbanisme. Défis planétaires, solutions urbainesEcosociété, 2015.
  7. Jean-Pierre Garnier, Petit lexique techno-métropolitainArticle 11, 18 januari 2011
  8. Peter Marcuse, “The City as perverse metaphor”, City, 2005, vol. 9, nr. 2, p. 247-254.
  9. Zie Anne Clerval en Jean-Pierre Garnier (dir.), Où est passé le peuple ?Espaces et sociétes, nr. 156-157, 2014.
  10. Zie Mark Davidson, Elvin Wyly, Class-ifying London: Questioning social division and space claims in the post-industrial metropolisCity, 2012, vol. 16, nr. 4, p. 395-421. Erik Swyngedouw, The Post-Political City, in Bavo (Eds.), Urban Politics Now. Re-imagining Democracy in the Neoliberal City, NAI Publishers, 2007, p. 58-76.
  11. Chantal Mouffe, L’illusion du consensus, Albin Michel, 2016, p. 19.
  12. Chantal Mouffe, op. cit., p. 20.
  13. Zie Jason Hackworth, The Neoliberal City: Governance, Ideology and Development in American Urbanism, Cornell University Press, 2006 ; David Harvey, Le capitalisme contre le droit à la ville : Néoliberalisme, urbanisation, résistances, Amsterdam/Parijs, 2011;  Max Rousseau, Redéveloppement urbain et (in)justice sociale : les stratégies néolibérales de “montée en gamme” dans les villes en déclin, Justice spatiale | Spatial justice, 6, 2014; Gilles Pinson, Christelle Morel Journel (éds.), Debating the neoliberal city, Routledge, 2017.
  14. Interview met Charles Picqué, toenmalig minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, L’Echo, 21 mei 2010.
  15. Martin Kreickenbaum, Un sociologue de Berlin incarcéré durant trois semaines. La science suspectée de terrorisme,  6 september 2007.
  16. Je kan ook spreken van gentrificatie van dorpen, badplaatsen, medina’s …
  17. Deze definitie is nauw verwant met deze van Loretta Lees, Tom Slater, Elvin Wyly, GentrificationRoutledge, 2008 of die van Anne Clerval, Claire Colomb en Mathieu Van Criekingen, La gentrification des métropoles européennes, Denise Pumain en Marie-Flore Matteï (dir.), Données urbaines, nr. 6. Parijs, Economica, 2011, p. 151-165.
  18. Anne Clerval et Mathieu Van Criekingen, “Gentrification ou ghetto”, décryptage d’une impasse intellectuelleMétropolitiques, 20 octobre 2014
  19. Bijvoorbeeld Philip Ball, “Gentrification is a natural evolution”, The Guardian, 19 november 2014. Heerlijke reactie van Tom Slater in “There is nothing Natural about Gentrification”, New Left Project, 24 november 2014.
  20. Standpunt van Wim Embrechts van het Platform Kanal, zoals geformuleerd in het rapport “Elaboration d’un plan directeur pour la zone du canal. Présentation des caractéristiques de la zone et synthèse des enjeux”, Architecture Workroom Brussels, 2011, p. 176.