Artikel

De poging om een solidaire samenleving op te bouwen — de Unidad Popular in Chili, 1970-1973

Jorge Magasich

—9 oktober 2020

Op 4 september 1970 wint Salvador Allende, de kandidaat van de Unidad Popular, de presidentsverkiezingen. Afgezien van zijn gewelddadig einde, zou zijn project als referentie kunnen dienen voor toekomstige pogingen om solidaire samenlevingen op te bouwen.

Op 4 september 1970 wint Salvador Allende, de kandidaat van het Volksfront (Unidad Popular), in zijn vierde poging de presidentsverkiezingen met 36,6 % van de stemmen. Een verrassende overwinning die veel hoop opwekt, in Chili en elders. De Chileense Communistische Partij, de derde grootste partij, is de enige communistische partij in het Westen die er midden in de koude oorlog in slaagt deel te nemen aan een regering. De sociaaldemocraten menen eindelijk te kunnen bewijzen dat het mogelijk is om socialisme en democratie met elkaar te verzoenen. De linkse christenen zien dit als een kans om de “voorkeursoptie voor de armen”, waartoe in 1968 in Medellín werd besloten, toe te passen. En de leken zijn er eigenlijk trots op een vrijmetselaar aan het hoofd van een overwegend katholiek land te zien staan. Deze ervaring zal nauwlettend worden gevolgd in Latijns-Amerika en Europa, met name door de Unie van Links in Frankrijk.

Jorge Magasich is hoogleraar hedendaagse geschiedenis en Latijns-Amerikaanse geschiedenis aan het Institut des Hautes Études des Communications Sociales (Brussel) en auteur van Une Histoire de l’Unité Populaire, waarvan de eerste twee delen dit jaar zullen worden gepubliceerd.

Het tragische einde in 1973, het martelaarschap van de president en de stortvloed van wreedheden die daarop volgde staan in het collectief geheugen gegrift. Ook de geschiedenis van perscampagnes, boycots, destabilisatie en de geheime operaties die door de CIA werden georkestreerd om de staatsgreep uit te lokken, is vrij goed gedocumenteerd.1

Het Chileense linkse project is daarentegen minder bekend gebleven. Dat ging er (met twijfels en enige terughoudendheid) van uit dat het mogelijk is om socialistische hervormingen in gang te zetten binnen het weliswaar beperkte wettelijke kader, en om daarbij de democratische verworvenheden die dankzij sociale strijd waren bereikt te behouden.

De tijd van het gewone volk

De centrale rol die “degenen onderaan de ladder” verwierven is van essentieel belang voor het begrijpen van de wellicht meest geanimeerde duizend dagen van de twintigste eeuw voor de Chilenen.2 Het gewone volk ervoer het fascinerende gevoel zijn eigen lot in handen te hebben, in de overtuiging dat het vanaf nu de loop van de geschiedenis zou beïnvloeden. Degenen die in het verleden berustten in hun nederige maatschappelijke positie, richten het hoofd op, en maakten duidelijk dat ze er waren en meetelden, wat kenmerkend is voor alle revoluties. “In deze bijzondere en aparte revolutionaire sfeer wordt de politiek beleefd in volle historiciteit”, bevestigt socioloog Tomás Moulián.3 Arbeiders, bedienden en zelfs boeren veranderen hun gedrag; hiërarchieën doorbreken wordt deel van het dagelijks leven.

De steun van de kansarmen aan de regering, zelfs tijdens de economische moeilijkheden van het tweede en derde jaar, is niet alleen te verklaren door de verwezenlijkte materiële vooruitgang die het leven wat makkelijker maakte. Uiteraard speelde die mee, maar belangrijker was het gevoel dat ze de toekomst in eigen handen hadden.

Zo ziet de Engelse danseres Joan Turner, die sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw in Chili leefde, hoe de sterke daling van de werkloosheid vele eenvoudige vrouwen in staat stelt te werken in genationaliseerde bedrijven, waaraan kleuterscholen verbonden zijn. Dienstmeid worden is niet langer het enig mogelijke toekomstperspectief. Zij herinnert zich Rosita die eind jaren zestig de was deed voor de bewoners van een vrij chique wijk in de gemeente Las Condes. Joan ziet Rosita terug in 1972. Rosita is veranderd. Ze woont in dezelfde buurt, waar nu riolering en drinkwater worden aangelegd. Haar huis ziet er netter en in betere staat uit. Ze is betrokken bij buurtorganisaties en overtuigd dat ze bijdraagt aan het welzijn van de gemeenschap en haar familie. Als ze Joan ziet, noemt ze haar compañera Juanita, en niet señora zoals vroeger. Nu praten ze niet over hemden en lakens, maar over danslessen in de wijk, “een teken van pas verworven zelfvertrouwen“.4

Het leven van de gewone mensen is zeker verbeterd en ook hun positie in de samenleving, zodanig zelfs dat bij de gemeenteraadsverkiezingen van april 1971 het Volksfront meer dan 50 % behaalt. En bij de parlementsverkiezingen van maart 1973 zal het bijna een score van 44 % halen, beter dan de vorige regeringen halverwege hun ambtstermijn.

De sterke daling van de werkloosheid stelt veel eenvoudige vrouwen in staat te werken in genationaliseerde bedrijven, voorzien van kleuterscholen.

Anderzijds maken bijna alle rijken en een groot deel van de middenklasse nu een periode van angst en vrees mee. Dat verklaart het radicale karakter van de oppositie, die zich sterk manifesteert sinds eind 1971, wanneer de inflatie losbarst, gevolgd door een tekort aan bepaalde goederen, lange wachtrijen om die aan te kopen en de opkomst van de zwarte markt. Conservatieve stromingen, die er stellig van overtuigd zijn dat de regering het land recht naar een totalitair regime leidt, maken de overgang van radicale oppositie naar opstand. Ze proberen het land lam te leggen en zo de regering omver te werpen. Hun pers, die de meerderheid van de media in handen heeft, slaat een steeds venijniger toon aan, ze organiseren algemene stakingen, boycots en aanslagen. “Mei 1968 met een omgekeerd front,” merkt Armand Mattelart op in de documentaire La Spirale. Maar de rechtse partijen alleen zijn niet sterk genoeg. De zwenking naar rechts van de christendemocratische partij zal de doorslag geven. Net als rechts is deze verbonden met sociale sectoren die zwaar verstoord zijn door de hervormingen, de fundamentele veranderingen, de economische problemen en de nieuwe sociale positie die “de mensen van onderaan” hebben verworven. Luidt weerklinkt de oproep van de rechtse partijen voor de komst van iemand die zal zorgen voor “het herstel van de orde”, koste wat kost.

Diepgaande hervormingen

Koper, de belangrijkste grondstof van het land, werd sinds het begin van de 20e eeuw gedolven door Kennecot en Anaconda, twee in de Verenigde Staten gevestigde multinationals, die exorbitante winsten behalen, waarvan ze slechts een gering deel in het land achterlaten. De nationalisatie hiervan was een historische eis van links. In 1970 genoot deze bijna unanieme steun. Zij neemt de vorm aan van een grondwettelijke hervorming die het algemeen belang boven het privébelang stelt en de absolute controle van de ondergrondse rijkdom door de staat en de nationalisering van de mijnen omvat.

Er wordt in een compensatie voorzien, maar de hervorming introduceert het principe van de aftrek van “buitensporige winsten”, een concept dat gebaseerd is op dat van de “excess profits”, dat in de Verenigde Staten tijdens de oorlog werd toegepast: op winsten van meer dan 5 % werden belastingen geheven tot 82 %.5

Het is aan de president om de correcte winst te bepalen. Allende legt die vast op 12 %. Overwinsten zullen daarom in mindering worden gebracht op de compensatie. Van 1930 tot 1970 maakten multinationals 1.576 miljoen dollar winst voor een investering van 647 miljoen dollar.6 Na de aftrek wordt de compensatie negatief (teruggebracht tot nul) voor drie mijnen, en voor de andere twee wordt de compensatie teruggebracht tot 28 miljoen dollar. Het recupereren van het koper is zo populair dat noch de christendemocratische oppositie, noch zelfs de rechtse oppositie, in de meerderheid, hiertegen durven te stemmen. Op 11 juli 1971 krijgt de nationalisatie de eensgezinde steun van het Parlement.

Vandaag de dag wordt het koper weer geprivatiseerd: In 1990 was 90 % van de productie openbaar; heden is dat nog maar 28 %.

Veertig jaar later — na 17 jaar dictatuur en 23 jaar transitie — kondigt de voorzitter van de Corporación Nacional del Cobre de Chile, die nog steeds het geheel van de koperproductie in Chili beheert, aan dat tussen 1971 en 2013 de bijdragen aan de nationale begroting opliepen tot meer dan 107.000 miljoen dollar.7 Zonder deze middelen, en ondanks een onlangs ingetrokken wet van de dictatuur die 10 % procent van de koperverkoop verplicht bestemde voor wapenaankopen van het leger, zou het land nauwelijks perioden van economische groei hebben gekend, al was die erg ongelijk verdeeld. Maar, tegen alle gezond verstand in, wordt het koper nu geprivatiseerd: in 1990, op het einde van de dictatuur, was 90 % van de productie openbaar; vandaag de dag is het nog maar 28 %. De vijf mijnen die in 1971 genationaliseerd werden, zijn nog steeds in handen van de staat, maar alle nieuwe mijnen werden aan multinationals overgedragen.8

Een tweede maatregel die sporen zal nalaten, is het einde van de archaïsche landbouw die gebaseerd was op zo’n zesduizend grote landgoederen, elk van enkele honderden hectaren, over het algemeen slecht verbouwd, met een lage productiviteit, en waar de boeren in ellende leefden. In 1967 werd onder de christendemocratische regering, met linkse steun, een wet rond landbouwhervorming aangenomen. Hierdoor werd de onteigening van landgoederen mogelijk, waarbij de eigenaar een “reserve” van 80 hectare overhield, evenals de organisatie van coöperaties waar werknemers vijf jaar lang technische en financiële bijstand kregen. Zij moesten vervolgens beslissen tussen de coöperatie of de verdeling van de grond in individuele percelen.

Onder de christendemocratische regering werden 1.400 landgoederen hervormd, 3,5 miljoen hectare in totaal. Tijdens het bestuur van het Volksfront past men de wet radicaal toe: 4.399 landgoederen en 5,9 miljoen hectare worden overgedragen aan de “hervormde sector”,9 wat het einde van het grootgrondbezit betekent. Een groot deel van de boeren, een derde van de bevolking in 1970, krijgt nu een nieuw leven.

Na de staatsgreep wordt 28 % van de onteigende gronden teruggegeven, 38 % geveild of teruggegeven aan de staat, vaak aan het leger, en 33 % verdeeld in particuliere boerderijen. Zonder overheidssteun komen veel boeren uiteindelijk terecht in de schulden en de gedwongen verkoop. Kleinere landgoederen, van 20 à 80 hectare, die een hogere productiviteit nastreven en vaak op de export gericht zijn, zien dan het daglicht. De hervorming werd ontdaan van haar sociale dimensie, maar leidde ontegenzeggelijk tot een kapitalistische modernisering van de landbouw.10

Een ander luik van het programma van het Volksfront is het opzetten van de sociale sector van de economie. Chili was destijds een halfgeïndustrialiseerd land met een industriële productie bestemd voor een derde van de bevolking, dat zich dat als enige kon veroorloven. De helft van de 10 miljoen mensen in Chili kon met zijn schamele inkomen slechts overleven. De volksregering zal enerzijds het inkomen van de armsten aanzienlijk verhogen, en zo ook de vraag stimuleren, en anderzijds het heft in handen nemen van de strategische ondernemingen om daarin te investeren, met een productie gericht op de noden van het volk.

Door vergeten maar nog niet ingetrokken wetten uit 1932 boven te halen, vindt de regering de benodigde wettelijke middelen om te nationaliseren. In 1971 stijgen de lonen aanzienlijk, daalt de werkloosheid fors, en zullen een honderdtal bedrijven, en haast alle banken, de stap zetten naar de sociale sector van de economie. De balans is moeilijk op te maken. Sommige bedrijven verhogen hun productie aanmerkelijk, anderen zijn verlieslatend, maar de staatsbedrijven hebben de armen in staat gesteld om goederen te verwerven die voordien onbetaalbaar waren. Na de staatsgreep worden deze bedrijven teruggegeven aan hun voormalige eigenaars.

De regering van Allende maakte een einde aan de plaag van ondervoeding bij kinderen en bouwde op drie jaar tijd 158.000 woningen — meer dan voorheen of erna — waarvan de meeste binnen het bereik van de laagste inkomens.

Tenslotte probeerde het Volksfront een staat op te richten die de taak had het recht van allen op onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en cultuur te waarborgen. De schoolbevolking steeg van 2,5 naar 3 miljoen en alle minderjarigen onder de 15 jaar kregen gratis een halve liter melk per dag, waarmee een einde kwam aan de plaag van ondervoeding bij kinderen. In drie jaar tijd werden 158.000 woningen gebouwd, meer dan voorheen of erna, waarvan de meeste binnen het bereik van de laagste inkomens.11 De openbare uitgeverij Quimantú geeft in een gestaag tempo, in uitzonderlijke edities van 100.000 exemplaren, nationale en buitenlandse klassiekers uit, naast werken van jonge schrijvers, die tegen zeer democratische prijzen worden verkocht. Om het gebrek aan boekhandels in de volkswijken te compenseren, worden de boeken via kiosken verspreid. Deze sociale smeltkroes is ook een vruchtbare voedingsbodem voor creativiteit. Het Nieuwe Lied, de Nieuwe film en toneel en een literaire stroming op zoek naar de authenticiteit van de Latijns-Amerikaanse realiteit komen tot bloei, die kenmerkend zullen zijn voor de esthetiek van die tijd. Nooit heeft men zoveel gezien, gelezen, beluisterd en gecreëerd.

De geschiedenis van Latijns-Amerika in de twintigste eeuw kent geen ander voorbeeld van zulke ingrijpende veranderingen in zo’n korte tijd. Noch de Mexicaanse president Lázaro Cárdenas, de vader van de eerste landbouwhervorming en olienationalisatie, noch hervormers zoals Jacobo Arbenz in Guatemala of João Goulart in Brazilië, verwezenlijkten zoveel in drie jaar tijd.

Afgezien van zijn gewelddadig eind, zou dit project als referentie kunnen dienen voor toekomstige pogingen om een solidaire samenleving op te bouwen.

Footnotes

  1. Zie het rapport van de Amerikaanse Senaat, Covert Action in Chili, 1975, en het werk van Peter Kornblut, The Pinochet File. A declassified dossier on atrocity and accountability, the New York Press, 2003, en Los EEUU y el derrocamiento de Allende. Una historia desclasificada, Ed B, 2003.
  2. We lenen deze tussentitel bij de beeldroman van Désirée en Alain Frappier, gepubliceerd in juni 2020 door Steinkis.
  3. Moulian, Conversación interrumpida con Allende, LOM, 1998, p 53.
  4. Joan Jara, Víctor Jara, un canto truncado, Delbolsillo, pp. 298-299, 2001. Joan was de vrouw van zangeres V. Jara.
  5. Novoa Monreal Eduardo, La Batalle del cobre, Quimantú, pp. 218-219, 1972.
  6. Allende, toespraak van 11/7/1971, www.papelesdesociedad.info/IMG/pdf/discursos_y_mensajes_allende_y_neruda.pdf.
  7. Www.codelco.com/codelco-completa-mas-de-107-mil-millones-de-dolares-de-aporte-a-chile/prontus_codelco/2013-07-11/112003.html.
  8. Claudio Lorca en José Ignacio Ponce, “Nacionalización y privatización del Cobre. Una historia, nuestro presente, nuestro futuro”, Le Monde Diplomatique, edición chilena, 24/6/2013.
  9. World Bank, Chile: an economy in transition, p. 90, 1980.
  10. Nicolas Widmyer, El pueblo aquí está totalmente humillado. La Contrarreforma Agraria en Chili, www.cedocmuseodelamemoria.cl/wp-content/uploads/2015/12/Nicholas-Widmyer.pdf, 2015.
  11. Miguel Lawner, Memorias de un arquitecto obstinado, LOM, p. 171, 2013.