Artikel

De geboorte van België

Guy Vanthemsche

+

ROGER DE PEUTER

—25 maart 2024

België als kunstmatige schepping, als opgedrongen aan de Vlaamssprekende provincies of als resultaat van een proletarische opstand? Het zijn slechts enkele van de scherp contrasterende visies over het ontstaan van België. Historici Vanthemsche en De Peuter scheppen duidelijkheid. Uittreksel uit hun standaardwerk over de Belgische geschiedenis.

shutterstock

Chronologie van de revolutionaire gebeurtenissen

1830 was geen jaar als alle andere. Ten eerste was de winter bijzonder koud geweest, met als gevolg ontberingen voor de landbouwers en stijgende prijzen voor levensmiddelen. In de steden nam de werkloosheid toe. Het armste deel van de bevolking had het zwaar. Overal in Europa heerste politieke instabiliteit. In Frankrijk werd koning Karel X na de Julirevolutie afgezet. Een constitutionele monarchie werd ingesteld met burger-koning Louis-Philippe op de troon. In verschillende Italiaanse en Duitse staten ontstonden liberale revoltes, terwijl de Polen op 29 november 1830 in opstand kwamen tegen het Russische bæewind. Willems koninkrijk ontsnapte niet aan deze golf van onrust.

Een chronologisch overzicht van de gebeurtenissen is om twee redenen belangrijk. Ten eerste: bepaalde evenementen – soms van anekdotische aard – speelden later een prominente rol in de opbouw van de Belgische nationale identiteit. Ze lieten hun sporen na in monumenten, plechtigheden en schoolboeken. De gemiddelde Belgische burger wordt verondersteld ze te kennen. Ten tweede: zonder inzicht in de opeenvolgende ontwikkelingen is de diepere betekenis van de Belgische natiestaat niet te begrijpen.

Het hele proces begon precies met een anekdotisch voorval. Op de avond van 25 augustus 1830 mondde een opvoering van Daniel-F.-E. Aubers opera La Muette de Portici in de Brusselse Muntschouwburg uit in een rel. Het publiek was vooral begeesterd door een van de aria’s, Amour sacré de la patrie (heilige liefde voor het vaderland). Betogers trokken naar de aangrenzende straten en maakten luidkeels kenbaar hoezeer ze snakten naar vrijheid.

Menigten verzamelden zich en de huizen van verschillende ambtenaren en aanhangers van Willem werden geplunderd. De strijdkrachten grepen echter niet in. Veel soldaten waren ‘Belgen’ en ze zouden kunnen overlopen, vandaar wellicht de aarzeling van de bevelhebbers. De volgende dag gingen de plunderingen gewoon door. Werkloze arbeiders begonnen zelfs fabrieken aan te vallen. Zoals in de chaotische dagen van 1789 en 1814 werd een stedelijke militie opgericht om de orde te handhaven.

Het nieuws verspreidde zich al snel naar andere steden, zowel in het Franstalige als in het Vlaamse gebied. Ook daar werden milities opgericht om het volksoproer onder controle te houden. Het officiële gezag – inclusief het leger – was nog niet ingestort, maar in de grote steden traden nieuwe krachten op de voorgrond, hoofdzakelijk plaatselijke notabelen en jonge intellectuelen, via de milities en de comités die de orde trachtten te handhaven. Deze embryonale en parallelle machtsstructuren traden geleidelijk meer op de voorgrond, vooral in Brussel.

Van november 1830 tot juni 1831 vonden in Londen intensieve diplomatieke besprekingen plaats tussen de Europese grootmachten over de Belgische Revolutie.

Vanuit Brussel en Luik werden onmiddellijk delegaties naar de koning gestuurd. Zij vroegen om politieke hervormingen zoals ministeriële verantwoordelijkheid, persvrijheid en een betere vertegenwoordiging van de ‘Belgen’ in openbare ambten. Willem I ontving de afgevaardigden, weigerde hun eisen in te willigen, maar liet niet in zijn kaarten kijken. Tegelijkertijd zond hij een leger naar Brussel om het gezag van de staat integraal te herstellen.

Kroonprins Willem van Oranje kwam op 1 september zonder zijn troepen Brussel binnen, onderhandelde met enkele leiders van het oproer, maar verliet de stad daarna weer. Hij keerde terug naar zijn vader om mogelijke concessies te bespreken. Eén oplossing was een administratieve scheiding binnen het koninkrijk, door de invoering van afzonderlijke instellingen in het noordelijke en zuidelijke deel.

Deze mogelijkheid was niet onaantrekkelijk voor sommige Nederlanders, vooral de commerciële elite die verlost zou worden van het protectionistische industriële zuiden. Aan de andere kant was men in invloedrijke zakenkringen in het zuiden tegen dit idee gekant, omdat het hun eigen belangen zou schaden. De koning wilde tijd winnen, in de hoop dat de gemoederen in het zuiden tot bedaren zouden komen.

Medio september raadpleegde hij de Staten-Generaal in Den Haag. Verrassend genoeg namen de meeste zuidelijke vertegenwoordigers deel aan deze besprekingen. 55 leden van de Tweede Kamer stemden voor afscheiding, 40 van hen waren ‘Belgen’. 43 leden, waaronder tien ‘Belgen’, stemden tegen. ‘Afscheiding’ was niet hetzelfde als ‘volledige onafhankelijkheid’. Het was eerder een vorm van verregaande decentralisatie. Die hervorming had dus zowel voor- als tegenstanders in het noorden én in het zuiden. Maar toen de Kamer deze resolutie aannam, eind september 1830, was het tempo van de gebeurtenissen al versneld.

Inderdaad: in het opstandige zuiden hadden zich intussen beslissende nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Gewapende vrijwilligers, onder meer uit Luik, trokken naar Brussel, waar naast de officiële stadsautoriteiten ook een Veiligheidscommissie (Commission de Sûreté) werd opgericht. De radicale revolutionairen, gegroepeerd in een ander orgaan gesticht op 12 september, de Réunion centrale, verzetten zich steeds meer tegen de gematigden die nog steeds aanstuurden op een akkoord met de koning.

De algemene toestand verslechterde snel: de onlusten bleven aanhouden, de economische en financiële moeilijkheden namen toe. Het was niet duidelijk wie de werkelijke macht in de stad uitoefende. De Veiligheidscommissie en de officiële stadsmagistraten verloren snel hun gezag, terwijl de Réunion centrale een leidende rol opeiste en voorbereidingen trof voor militaire acties, waarbij zelfs afgezanten werden gezonden naar andere Belgische steden, waar soortgelijke organen waren opgericht.

Nog vóór de stemming van de Staten-General besloot Willem troepen te sturen om zijn gezag te herstellen. Toen ze in de buurt van Brussel aankwamen, hadden de meeste opstandige leiders het hazenpad gekozen. Sommige radicalen waren vertrokken om externe steun te zoeken, bijvoorbeeld bij ballingen die in Frankrijk verbleven. Maar toen de koninklijke troepen Brussel binnentrokken, botsten ze op onverwachte en hevige weerstand.

Het oproer was omgeslagen in een gewapende revolutie. Enkele dagen werd hevig gevochten rond het centraal gelegen stadspark, waar de Nederlandse militairen bivakkeerden. Circa 90% van de Belgische strijders waren lokale mensen, Brusselaars. Vrijwilligers uit andere ‘Belgische’ steden vormden slechts een minderheid. Sommige leiders die eerder de stad hadden verlaten, keerden nu haastig terug.

De gevechten kostten honderden mensenlevens aan beide zijden. Op 27 september 1830 verliet het koninklijk leger heimelijk de stad. Het nieuws verspreidde zich snel. Ook in andere delen van het land braken in de daaropvolgende dagen gevechten of onlusten uit. In verschillende steden stortte het officiële gezag in en werd de macht overgenomen door revolutionaire comités. De dag voor de terugtrekking van de koninklijke troepen werd in Brussel een Voorlopig Bewind (Gouvernement provisoire) geïnstalleerd.

Het Centraal Comité, dat binnen deze Voorlopige Regering door radicale elementen was opgericht, riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid van België uit. Tijdens deze koortsachtige dagen en weken werden halsoverkop essentiële symbolen gecreëerd, met name de nationale hymne (de Brabançonne) en de Belgische vlag (zwart/goud/rood – eerst horizontaal en pas later verticaal). Het feit dat dit tijdens en niet vóór de revolutionaire gebeurtenissen gebeurde, is meer dan zomaar een detail.

In het begin gebruikten ‘Belgische’ opstandelingen soms de Franse vlag en de Marseillaise als symbolen van (liberale of republikeinse) opstand. Het is ook opvallend, maar niet algemeen bekend, dat de oorspronkelijke woorden van de Brabançonne nog verwezen naar de Oranjekoning als legitieme vorst, tenminste als hij de rechtmatige eisen van de Belgen zou inwilligen. Deze elementen wijzen op de embryonale staat van de Belgische nationale identiteit, een cruciaal punt dat hieronder wordt geanalyseerd.

Op dat moment was een compromis met de Oranje dynastie nog mogelijk. Gematigde zuiderlingen begonnen te onderhandelen met prins Frederik, die in Antwerpen gelegerd was. Zij boden hem de troon aan, in de hoop dat dit de radicale plannen voor een volledige opsplitsing van het koninkrijk zou dwarsbomen. Volgens hen moesten en konden er nog wederzijds voordelige banden met het noorden worden onderhouden. De prins aanvaardde dit aanbod en ging zelfs vrij ver in zijn verbale steun aan de Belgische opstand.

Deze houding werd in het noorden echter niet op prijs gesteld. Koning Willem, vastberadener dan ooit om de afscheiding te verhinderen, riep zijn zoon terug. Na sporadische gevechten (bijvoorbeeld in Antwerpen, dat nog steeds door Nederlandse troepen bezet was), zou zijn vastberadenheid enkele maanden later leiden tot de Belgisch-Nederlandse oorlog van augustus 1831. Maar op dat moment was de Belgische onafhankelijkheid al geconsolideerd, zowel op het diplomatieke als op het binnenlandse politieke front.

De internationale dimensie van de Belgische onafhankelijkheid

In het verleden was het lot van de Zuidelijke Nederlanden steeds bezegeld geweest door internationale onderhandelingen. In 1790 hadden de Europese mogendheden bijgedragen tot de ondergang van de Verenigde Nederlandse Staten: zij hadden het bestaan van deze nieuwe natie afgewezen en bevestigd dat de Habsburgers die territoria mochten beheersen. In 1797 hadden zij in Campo Formio de integratie in de Franse Republiek aanvaard. In 1815 had het Congres van Wenen de noordelijke en zuidelijke delen van de voormalige Nederlanden samengevoegd en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tot stand gebracht.

De crisis binnen deze nieuwe staat deed de Europese orde opnieuw op haar grondvesten daveren. De Belgische Revolutie vereiste dus zorgvuldige Europese controle. Van november 1830 tot juni 1831 vonden in Londen intensieve diplomatieke besprekingen plaats tussen de Europese grootmachten (Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland, Pruisen en Oostenrijk). Hun besprekingen zouden van cruciaal belang zijn voor het lot van de revolutie. Zouden zij de omvorming van het geografische begrip ‘België’ tot een soevereine staat toestaan?

De leden van de Volksraad creëerden een van de meest geavanceerde liberale politieke systemen van die tijd (alleen de Verenigde Staten van Amerika waren zo ver gegaan).

Oorspronkelijk lagen de kaarten daarvoor niet gunstig. Ten eerste was de strategische barrière tegen Frankrijk gebroken. De recente omwenteling in Parijs, die resulteerde in een nieuwe stap in de richting van burgerlijke democratie, voedde de twijfel over mogelijk Frans expansionisme. Ten tweede wilden de Belgische revolutionairen hun staat blijkbaar inrichten volgens liberale principes.

Ze hadden de wapens opgenomen tegen hun monarch, een houding die onaanvaardbaar was voor de conservatieve machthebbers in Wenen, Berlijn en Sint-Petersburg. Bovendien had koning Willem, die om militair ingrijpen tegen de muiters vroeg, nauwe familiebanden met buitenlandse dynastieën. Toch pakte de zaak uiteindelijk in het voordeel van de separatisten uit. Een combinatie van onvoorziene omstandigheden creëerde een unieke kans voor de Belgische revolutionairen.

Frankrijk was uiteraard blij met het einde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, dat een stevig obstakel vormde voor zijn eigen invloed. Maar sommige Franse leiders waren niet helemaal gelukkig met de onafhankelijkheid van België, omdat dit een toekomstige annexatie van dit grondgebied zou uitsluiten of op zijn minst zou bemoeilijken – een idee dat in Parijs nog steeds leefde, tot ver in de volgende decennia. Anderzijds zou een openlijk ingrijpen van Frankrijk in België de fragiele nieuwe monarchie van Louis-Philippe in gevaar brengen. Frankrijk stelde daarom voor om niet in te grijpen in de Belgische aangelegenheid. Pruisen, bezorgd over het vooruitzicht van een Europese oorlog, hield zich afzijdig, en zowel Oostenrijk als Rusland waren verstrikt in hun eigen binnenlandse problemen.

Vooral de Poolse opstand van 29 november 1830 maakte het de tsaar onmogelijk om de militaire repressie van de Belgische muiters verder door te drukken. De houding van Groot-Brittannië was van cruciaal belang. Een kabinetswijziging was een opsteker voor de Belgische revolutionairen. Het Tory-kabinet van Wellington trad af, amper enkele dagen na de opening van de Londense conferentie. De Whig-regering van Grey was voorstander van liberale hervormingen, zowel in eigen land als op het Europese continent, en de voorzichtige houding van Frankrijk moedigde Groot-Brittannië aan om het Belgische fait accompli te aanvaarden.

De opeenvolgende protocollen die door de conferentie werden goedgekeurd, bepaalden de diplomatieke uitkomst van de Belgische Revolutie. Eerst spoorden alle mogendheden de twee antagonisten aan tot een staakt-het-vuren – een voorstel dat Willem verwierp. Vervolgens erkenden de mogendheden op 20 december 1830 het beginsel van de Belgische onafhankelijkheid. Later, in januari 1831, bereikten zij overeenstemming over specifieke aspecten (grenzen, staatsschuld, enzovoort). De territoriale afbakening bracht een moeilijke kwestie met zich mee: de gebieden waarvan de revolutionairen beweerden dat ze ‘Belgisch’ waren en die zelfs hadden deelgenomen aan de opstand, zouden geen deel uitmaken van de nieuwe staat, maar teruggegeven worden aan de Oranjes (met name de Limburgse en Luxemburgse gebieden).

De Belgische grondwet was geen oorkonde die door een vorst aan zijn onderdanen werd geschonken, maar werd bedacht en goedgekeurd door burgers, gekozen door hun medeburgers – weliswaar de rijksten onder hen.

Een ander punt van de overeenkomst zou een cruciale invloed hebben op de externe positie van België en, bijgevolg, op de Europese politiek gedurende bijna een eeuw: de nieuwe natie zou voor altijd neutraal blijven. Deze drastische beperking van de nationale soevereiniteit zou in de toekomst elke verandering van het machtsevenwicht in deze strategische hoek van het continent verhinderen. Veel Belgische revolutionairen konden deze status van een soort passief niemandsland niet aanvaarden. Maar het Protocol garandeerde ook de onafhankelijkheid van het land. Als België zou worden aangevallen, zouden de ondertekenende mogendheden het land te hulp komen.

Deze clausule kon ernstige gevolgen hebben voor de intra-Europese betrekkingen, en 1914 zou bewijzen dat deze mogelijkheid verre van denkbeeldig was. Gedwongen neutraliteit en internationale garanties zouden ook een rol spelen in de binnenlandse Belgische politiek, meer bepaald in de militaire politiek, een van de hete hangijzers in het negentiende-eeuwse België.

Tussen januari en juni 1831 sleepte de internationale regeling van het Belgische probleem zich voort. Aan de reeds vermelde twistpunten werd de delicate vraag toegevoegd wie het toekomstige staatshoofd zou worden – wat we hierna bespreken. De grote mogendheden, geïrriteerd door de Belgische terughoudendheid, moesten aanzienlijke druk uitoefenen. Uiteindelijk vormden de Protocollen de basis van het zogenaamde Verdrag der XVIII Artikelen, dat op 26 juni 1831 werd ondertekend en op 9 juli door de Belgische autoriteiten werd geratificeerd. Hoewel koning Willem het verdrag niet aanvaardde, bezegelde deze akte officieel de onafhankelijkheid van België, die voortaan internationaal werd erkend.

De oprichting van de Belgische instellingen

Het geïmproviseerde en zwakke Voorlopig Bewind, dat op 26 augustus 1830 in het heetst van de strijd in Brussel was opgericht, stond na de terugtrekking van de Nederlandse troepen voor een zware taak. Een nieuw staatsapparaat moest opgebouwd worden. Er werden banden aangeknoopt met de revolutionaire comités in andere Belgische steden. Het Voorlopig Bewind verstevigde ook zijn gezag door in veel steden nieuwe bestuurders te benoemen.

Dit proces van ontmanteling en vervanging van de vroegere autoriteiten was niet altijd gemakkelijk, want soms verzetten ze zich hiertegen. Met name de orangisten verzetten zich tegen de oprichting van de nieuwe staat en bleven trouw aan koning Willem. De revolutie in Brussel en het oproer in andere delen van het land werden niettemin omgevormd tot één ‘nationale’ beweging, ook al verschilden de omvang en de diepgang van het Belgische nationale sentiment van streek tot streek en tussen (en zelfs binnen) de diverse sociale groepen.

Het Centraal Comité, opgericht binnen het Voorlopig Bewind en bestaande uit een handvol personen, had nu de macht in handen. Actie was dringend nodig om het wankele gezag te verstevigen. De financiële middelen werden gevonden dankzij een lening bij de bank van de Rothschilds en een overeenkomst met de Société générale. Deze financiële instelling was in het leven geroepen door Willem.

Hoewel veel van haar leiders nog steeds orangisten waren, koos ze toch de kant van de nieuwe Belgische autoriteiten. Er werd een wankele troepenmacht opgericht, bestaande uit deserteurs van het koninklijk leger, vrijwilligers en buitenlandse avonturiers. Er werden maatregelen genomen om de economie te stimuleren en hulp of werk te verschaffen aan werklozen, die in deze chaotische situatie de openbare orde konden bedreigen.

Een andere cruciale taak was het creëren van een nieuw institutioneel kader. Een nationale verkiezing duidde een Volksraad (Congrès national) aan om een grondwet voor de nieuwe staat op te stellen. De vox populi was beperkt tot een kleine sociale elite. Slechts een dertigduizend personen, de rijkste belastingbetalers en de houders van een universitair diploma of een hoog openbaar ambt, namen deel aan deze stembusgang, die op 3 november 1830 werd gehouden. De gekozenen vergaderden in Brussel van 10 november 1830 tot juli 1831. Zij namen een aantal cruciale beslissingen die vaak nog doorwerken tot vandaag.

De leden van de Volksraad creëerden een van de meest geavanceerde liberale politieke systemen van die tijd (alleen de Verenigde Staten van Amerika waren zo ver gegaan). Het Centraal Comité was eerder al begonnen met het opstellen van de nieuwe grondwet, maar de Volksraad deed het grootste deel van het werk en keurde de definitieve versie goed. Het feit alleen al dat volksvertegenwoordigers bijeenkwamen om een constitutie uit te werken was opmerkelijk.

De Belgische Revolutie was dus niet bepaald democratisch vanuit een louter kwantitatief oogpunt: minder burgers konden stemmen dan onder Willem.

De Belgische grondwet was geen oorkonde die door een vorst aan zijn onderdanen werd geschonken, zoals dat bijvoorbeeld in Frankrijk het geval was. Integendeel, dit handvest werd bedacht en goedgekeurd door burgers, gekozen door hun medeburgers – weliswaar de rijksten onder hen. De grondwet, die op 7 februari 1831 door de Volksraad werd aangenomen, garandeerde een hele reeks vrijheden: persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, van vereniging, van godsdienst en van taalgebruik. Deze eisen hadden inderdaad een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen Willems autocratische bewind. In de komende jaren zou de toepassing van deze begrippen (vooral godsdienstvrijheid) echter felle politieke confrontaties veroorzaken.

De opstellers van de grondwet voerden ook de integrale ministeriële verantwoordelijkheid in – de afwezigheid ervan was een bron van verzet tegen de Nederlandse vorst geweest. Alle toekomstige regeringen (en hun individuele ministers) zouden, alvorens in functie te treden, de goedkeuring moeten krijgen van een meerderheid van de parlementaire vertegenwoordigers. Zij zouden moeten aftreden in het geval zij de steun van laatstgenoemden zouden verliezen.

De volksvertegenwoordigers zouden dus een cruciale rol spelen in het Belgische politieke systeem. De parlementsverkiezingen moesten vrij en eerlijk zijn, en ook rechtstreeks, zonder intermediaire colleges of statusgroepen, zoals het geval was geweest in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Toch bleef het electoraat beperkt tot een kleine sociale elite. Enkel de mannelijke burgers die een hoog bedrag aan belastingen betaalden hadden stemrecht. Vrouwen waren volledig uitgesloten van het electoraat. In 1831 voldeden ongeveer 46.000 Belgen (1,2% van de totale bevolking) aan deze voorwaarden. Onder Willems regime konden circa 60.000 zuiderlingen aan de stembusgang deelnemen.

De Belgische Revolutie was dus niet bepaald democratisch vanuit een louter kwantitatief oogpunt: minder burgers konden stemmen. Sommige Belgische revolutionairen, de zogenaamde radicalen, waren voorstander van een echte democratisering en wilden het stemrecht uitbreiden tot de volksklassen. Maar deze fractie raakte al snel gemarginaliseerd. In de woorden van historica Els Witte hadden de radicalen ‘een beslissende, maar niet exclusieve rol gespeeld’ in de Revolutie van 1830, vooral door geweld te gebruiken en af te stevenen op een volledige breuk met de Oranje dynastie. Alleen waren zij niet in staat de kernpunten van hun programma te verwezenlijken. Velen van hen waren zelfs van mening dat de gematigden hen hadden gedupeerd en dat hun revolutie hen was ontnomen.

De regimewisseling van 1830-1831 was democratisch door een belangrijke institutionele herschikking: voortaan kon de gegoede elite haar politieke wil vrij uitdrukken via rechtstreekse verkiezingen en op basis van ministeriële verantwoordelijkheid. Maar de overgrote meerderheid van de Belgische burgers was nog steeds verstoken van electorale macht. Toch boezemde zelfs deze elitaire democratie veel leden van de Volksraad angst in. Om de in hun ogen ongebreidelde burgerlijke democratie in te tomen, voerden de opstellers van de Belgische grondwet een tegengewicht in.

Naast de Kamer van Volksvertegenwoordigers creëerden ze ook een Senaat. Beide vergaderingen beschikten over dezelfde bevoegdheden. Om wet te worden, moest een wetsontwerp of -voorstel dus door beide assemblees worden aangenomen. Opmerkelijk voor die tijd was dat de Senaat niet op erfelijke basis was samengesteld, door edellieden zoals in Groot-Brittannië of hooggeplaatste personen die door het staatshoofd werden benoemd, zoals in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Net als de volksvertegenwoordigers moesten de senatoren worden gekozen, bovendien door dezelfde kiezers. Het essentiële verschil tussen Kamer en Senaat lag in de voorwaarden voor verkiesbaarheid. De kandidaten voor een Senaatszetel moesten behoren tot de allerrijkste belastingplichtigen. Zo konden minder dan duizend Belgen senator worden. De Senaat zou de facto een conservatief bolwerk zijn, gedomineerd door de landadel. Die zou al te onstuimige maatregelen, geïnspireerd door de burgerlijke leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, tegenhouden.

De opstellers van de Belgische grondwet waren ook zeer voorzichtig bij het kiezen van een staatshoofd. Sommige revolutionairen, vooral de radicalen, waren voorstander van een republiek. Op een bepaald moment overwogen zij zelfs de Franse edelman, en een van gematigde actoren van de Franse Revolutie, La Fayette te vragen om president van de Belgische republiek te worden. Maar deels uit overtuiging, deels uit tactische overwegingen, verwierp een meerderheid van de Volksraad de republikeinse optie. België moest een constitutionele monarchie worden. Deze beslissing stelde de grootmachten gerust en verhoogde de overlevingskansen van België.

Maar ook de keuze van de toekomstige koning was van groot belang. In februari 1831 werd een kleine meerderheid van het Nationaal Congres meegesleept door een vlaag van francofiele geestdrift. Ze wilde de kroon toekennen aan de hertog van Nemours, oudste zoon van de Franse koning. Dit voorstel was onaanvaardbaar voor de andere buitenlandse mogendheden, want de nieuwe staat zou zo helemaal onder Franse invloed komen te staan. De zoektocht ging dus verder. Intussen werd als voorlopige oplossing een Belgische edelman, baron Erasme Surlet de Chokier, tot regent gekozen.

Vlaams-nationalisten, aanhangers van Groot-Nederland en sommige Franstaligen delen dus dezelfde interpretatie over het ontstaan van België.

Uiteindelijk viel de keuze op Leopold van Saksen-Coburg, een Duitse prins die gehuwd was met prinses Charlotte, erfgename van de Britse troon. Indien zij niet was gestorven bij de geboorte van een doodgeboren kind in 1817, zou Leopold de Britse prins-gemaal zijn geworden. De weduwnaar was in Londen gebleven, maar was uit op een prominente publieke rol. In 1830 had hij de Griekse troon geweigerd.

Het jaar daarop aanvaardde hij echter het Belgische aanbod. Op 21 juli 1831 zwoer hij trouw aan de Belgische grondwet en werd zo Leopold I, het eerste Belgische staatshoofd. Deze symbolische gebeurtenis is als het ware de hoeksteen van de Belgische natiestaat. Deze dag werd in 1890 officieel uitgeroepen tot de nationale feestdag van het land. De vorst besteeg de troon niet als ‘koning van België’ maar wel als ‘koning der Belgen’. Die titel onderstreepte de contractuele relatie tussen het staatshoofd en de Belgische bevolking.

De positie van de Belgische koning stond in schril contrast met die van Willem van Oranje en van de meeste Europese vorsten uit het begin van de negentiende eeuw. De grondwet somde op wat de koning kon doen als hoofd van de uitvoerende macht: internationale verdragen sluiten, oorlog verklaren, het leger aanvoeren, ministers benoemen en ontslaan, het parlement ontbinden, de door het parlement goedgekeurde wetten afkondigen en uitvoeringsbesluiten nemen, enzovoort. Die ogenschijnlijk uitgebreide bevoegdheden werden echter beperkt door twee fundamentele grondwetsartikelen. ‘De persoon van de Koning is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk’ (art. 63). En: ‘Geen besluit van de Koning kan uitwerking hebben indien het niet medeondertekend is door een minister, die er daardoor verantwoordelijk voor wordt’ (art. 64).

In werkelijkheid hadden alleen de ministers politieke macht. De Belgische koning kon geen persoonlijke initiatieven nemen op het publieke toneel. Hij was dus net het tegendeel van de autocratische vorst die door de revolutionairen was verdreven. In de volgende decennia zou Leopold vaak klagen over het constitutionele keurslijf waarin hij gevangen zat. Hij en zijn opvolgers zouden vaak proberen om de koninklijke bevoegdheden te maximaliseren en officieuze invloed uit te oefenen.

Hoe vernieuwend waren de founding fathers van België? Vanuit één gezichtspunt hebben ze een indrukwekkend en blijvend werkstuk afgeleverd. Later zou België tal van zware politieke crisissen meemaken, maar het institutionele raamwerk bleef intact. Fundamentele regimewisselingen zijn uitgebleven, in tegenstelling tot wat in Frankrijk, Duitsland of Italië zou gebeuren. Met uitzondering van twee Duitse bezettingen (1914-1918 en 1940-1944) zijn de kernelementen van de liberale staat overeind gebleven: de fundamentele vrijheden, de representatieve regering, de ministeriële verantwoordelijkheid en de constitutionele monarchie. Slechts in twee opzichten werd de oorspronkelijke grondwet ingrijpend gewijzigd. Eén: tussen 1893 en 1921 werd het stemrecht gedemocratiseerd. Twee: vanaf 1970 werd de unitaire staat geleidelijk vervangen door een federaal systeem. Dat is stof voor de volgende hoofdstukken.

Maar vanuit een ander oogpunt waren de grondleggers van de Belgische staat veel minder vernieuwend. Ze kopieerden immers essentiële institutionele regelingen die door eerdere heersers, voornamelijk het Franse regime, waren ingevoerd. Het gerechtelijk en fiscaal systeem, de wetboeken, de bureaucratie, de centralisatiepolitiek (voortvloeiend uit de vernietiging van de oude vorstendommen), enzovoort: al deze moderne beleidsinstrumenten lagen als het ware klaar voor gebruik.

Bijna de helft van de grondwetsartikelen werd overgenomen uit de grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815. Met andere woorden, de nieuwe Belgische staat erfde tal van hervormingen uit het recente verleden. Hij was dus in grote mate schatplichtig aan niet-Belgische sleutelfiguren zoals Jozef II, Napoleon en Willem. In vele opzichten hadden zij de weg gebaand voor de nieuwe natie – of althans voor haar institutionele kader. De historische verdienste van de Belgische revolutionairen bestond er dus in dat ze de laatste hinderpalen voor een authentiek liberaal regime uit de weg hebben geruimd. Zo ontwierpen ze het meest geavanceerde democratische systeem van het Europese continent. Alleen het vierde fundamentele vraagstuk dat we aanstipten bij het begin van dit hoofdstuk, de verhouding tussen kerk en staat, moest nog geregeld worden. Die kwestie zou de Belgische politiek meer dan een halve eeuw beheersen.

Interpretaties van de revolutie van 1830 en het ontstaan van de Belgische natiestaat

Over de geboorte van België bestaan scherp contrasterende visies. Dat maakt een evenwichtige interpretatie er niet gemakkelijker op. De Belgisch-patriottische visie, nog springlevend in het midden van de twintigste eeuw, beweerde dat de revolutie van 1830 het onvermijdelijke orgelpunt was van een natuurlijke evolutie. Het Belgische volk, bewogen door een brandend nationaal sentiment, kwam eensgezind in opstand tegen de buitenlandse onderdrukking. Het wilde eindelijk zijn staatkundige onafhankelijkheid verwerven.

Een andere traditie, gevoed door anti-Belgische gevoelens, beklemtoont dat België een kunstmatige constructie is. Volgens haar bestond er niet zoiets als een Belgisch nationaal gevoel en was het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden integendeel een levensvatbare en heilzame structuur, helaas vernietigd door de opstand van 1830. De catastrofale splitsing tussen het noordelijke en zuidelijke deel van Willems rijk werd aan Vlaanderen opgedrongen door de Franstaligen. Die interpretatie is uiteraard gangbaar in Vlaams-nationale en Groot-Nederlandse kringen.

Paradoxaal genoeg vindt ze weerklank bij sommige Franstalige Belgen. In 1991 heeft de Franse Gemeenschap van België, nu de Communauté Wallonie-Bruxelles, 27 september 1830 uitgeroepen tot haar officiële feestdag. Die dag verjoegen de (vermeende) Waalse en Brusselse revolutionairen de Nederlandse troepen uit de hoofdstad. Volgens die visie verjoegen de Franstaligen dus de Hollandse overheersers. Sommige radicale Walen gaan nog een stap verder: de grootmachten zouden de hartenwens van de Walen hebben gedwarsboomd, namelijk de hereniging met Frankrijk. Vlaams-nationalisten, aanhangers van Groot-Nederland en sommige Franstaligen delen dus dezelfde interpretatie: in 1830 werd de Belgische staat, onder buitenlandse druk, kunstmatig opgelegd aan twee verschillende volkeren, de Vlamingen en de Walen.

Er was geen unanieme revolte van ‘het’ Belgische volk om zijn onafhankelijkheid te verwerven.

Al deze visies vertonen belangrijke tekortkomingen. De simplistische Belgisch-nationalistische interpretatie is niet langer houdbaar. De oprichting van de Belgische natiestaat was verre van onvermijdelijk en het natievormend vermogen van de vorige regimes mag niet onderschat worden. Het Frans bewind gaf blijk van een sterke assimilatiekracht. Weliswaar was het Franse nationaal gevoel in de Départements réunis verre van algemeen. Het antiklerikale en militaristische beleid had ook vrij veel ontevredenheid opgewekt. Maar ondanks alles was het Franse natievormingsproces wel degelijk gaande.

De volledige assimilatie van de noordelijke departementen vergde wellicht alleen wat meer tijd. In minder dan twee decennia had het Frans het Vlaams al vervangen in het openbare leven. Grote delen van de sociaal-economische en bestuurlijke elites hadden de taal van Voltaire zonder veel moeite overgenomen, een proces dat overigens al aan de gang was lang voor de annexatie door Frankrijk. België had de weg kunnen opgaan van het hertogdom Savoie. Dit Italiaanse en Franssprekende grensgebied was ook geannexeerd door Frankrijk tussen 1792 en 1814.

Nadien ging die streek een tijdlang andere staatkundige wegen op. Maar vanaf 1860 behoorde het weer tot Frankrijk. Dit voormalige onafhankelijke gebied in de buurt van Zwitserland en Italië is nu stevig verankerd in de Franse natiestaat. Dit had ook het lot van België kunnen zijn, indien de oorlogen en de internationale diplomatie een andere wending hadden genomen.

Ook het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was niet gedoemd om te mislukken. In 1814 waren slechts weinig inwoners van de voormalige Zuidelijke Nederlanden pro-Nederlands. Zo goed als niemand was laaiend enthousiast om herenigd te worden met ‘de Hollanders’. Maar Willem deed zijn best om de verschillende delen van zijn koninkrijk te laten samensmelten. Hij boekte zelfs enkele successen, bijvoorbeeld op economisch gebied. Maar hij heeft ongetwijfeld ook belangrijke kansen gemist om de unie te versterken. Hij sloeg zijn eigen ruiten in door autoritair op te treden, door de Katholieke Kerk tegen de haren te strijken en door noord en zuid in tal van opzichten niet gelijk te behandelen.

Niettemin kon Oranje in België ongetwijfeld rekenen op heel wat aanhang, zelfs in Franstalige gebieden zoals Luik. Veel Belgische zakenlieden, aristocraten en hoge ambtenaren waren best tevreden met het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Willem bevorderde hun economische belangen en sociale ambities. En Nederlandstalige intellectuelen voelden zich thuis in een land waar hun taal een cultureel en bestuurlijk instrument was.

De Belgische nationalistische interpretatie overschat ook de diepte en de kracht van de Belgische nationale identiteit. Dit gevoel was zo goed als afwezig aan het einde van het napoleontische bewind. In 1814 was de roep voor Belgische onafhankelijkheid quasi onhoorbaar. Maar onder Willems bewind nam het Belgisch nationaal gevoel ontegensprekelijk toe. Een hele schare ‘Belgen’ ventileerde dit sentiment in discours en geschriften, vaak met romantische pathos: enkele figuren uit de elite, maar ook en vooral intellectuele middenklassers zoals leraars, advocaten, journalisten, studenten, magistraten en ambtenaren. Maar was het verzet tegen de koning enkel ingegeven door dat brandend nationaal gevoel? Dat valt te betwijfelen.

De katholieken waren gefrustreerd door Willems religieuze politiek. De liberalen verwierpen zijn autocratisch optreden. Boeren en arbeiders kreunden onder zware belastingen, stijgende prijzen en werkloosheid. Keerden al die Belgen zich tegen de Hollanders enkel omdat ze zich onderdrukte Belgen voelden? Waarschijnlijk protesteerden ze in de eerste plaats omdat hun specifieke belangen op het spel stonden. Het gebruik van Belgisch-nationalistische retoriek overbrugde (of verborg) de interne verschillen binnen de oppositie. De verpakking van concrete eisen in een wervend nationalistisch discours was niet noodzakelijk een welbewust machiavellistisch proces. In de loop van de geschiedenis worden sociaal-economische of politieke frustraties wel vaker uitgedrukt in emotioneel-identitaire termen. Dat verleent hen steeds een sterke boost.

Een deel van de Belgische elite en van de middenklassen wilde niet weten van Belgische onafhankelijkheid.

Hooggeschoolde middenklassers vormden tevens de voorhoede van de Belgische nationalistische beweging. Opportunistische motieven waren hen niet vreemd. De vervanging van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden door een nieuwe Belgische staat vergrootte immers hun kansen op snelle opwaartse mobiliteit. Veel jonge Belgische revolutionaire leiders stegen na de revolutie inderdaad pijlsnel op de maatschappelijke ladder.

Vroeger interpreteerde men ook elke vorm van verzet tegen Willems gezag als een verlangen naar Belgische onafhankelijkheid. Maar niet alle opposanten tegen het beleid van de koning wilden het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ten gronde richten. Zoveel werd duidelijk eens de revolutie op gang was gekomen. Sommige Belgische leiders onderhandelden met Willem om zijn koninkrijk te hervormen, niet om het te vernietigen. Ze werden echter overvleugeld door de radicale fractie, die elk compromis afwees en doelbewust de Belgische onafhankelijkheid nastreefde.

De radicalen zegevierden door een reeks toevallige omstandigheden, meer bepaald: de zwakke reacties van politie en leger toen het oproer begon, de aarzelingen van Willem en zijn zoon, de wrijvingen tussen de Oranjes onderling (de koning was ontstemd dat de prins overwoog ‘koning der Belgen’ te worden), het gewapende verzet van volksmensen, het revolutionaire klimaat elders in Europa, de voorzichtige houding van de grote mogendheden, enzovoort. Zoals bij elke revolutie speelden en spelen onvoorziene en toevallige elementen een grote rol bij de totstandkoming van de uitkomst, die slechts achteraf ‘onvermijdelijk’ lijkt.

Een deel van de Belgische bevolking, vooral binnen de elite, verzette zich bovendien uitdrukkelijk tegen de Belgische onafhankelijkheid. Figuren uit de elite, maar ook mensen uit lagere klassen, bleven trouw aan de Oranje dynastie en aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Eenvoudige materiële belangen verklaren hun houding ten dele. Ambtenaren en edelen vertoefden in de nabijheid van het hof en wilden hun bevoorrechte positie niet verliezen. Zakenlieden verzetten zich tegen het uiteenvallen van Willems rijk, omdat zij bang waren markten en winsten te verliezen.

Tijdens en na de revolutionaire maanden braken er in verschillende delen van België Oranjegezinde samenzweringen en onlusten uit. Uiteindelijk mislukten ze of werden ze onderdrukt, maar ze toonden ook aan dat belangrijke fracties van de Belgische publieke opinie, vooral binnen de elites, gekant waren tegen de nieuwe staat. Geconfronteerd met het plotselinge bestaan van België gaven sommige ondernemers, met name in de provincie Henegouwen, de voorkeur aan hereniging met Frankrijk boven een onafhankelijke Belgische staat. Een kleine minderheid van de Franstalige bevolking deelde deze houding, vooral in de provincie Luik.

Een deel van de Belgische elite en van de middenklassen wilde dus niet weten van Belgische onafhankelijkheid. Maar hoe reageerden de gewone mensen, de ambachtslieden en winkeliers, de boeren en de loonarbeiders? Beschouwden zij zichzelf als Belgen die dringend behoefte hadden aan onafhankelijkheid? Ook dit lijkt onwaarschijnlijk. Eén element is echter onweerlegbaar: de stedelijke massa’s namen actief deel aan de opstand. Ze vormden zelfs de drijvende kracht.

De strijders op de Brusselse barricaden waren hoofdzakelijk ambachtslieden en loonarbeiders. De meeste slachtoffers vielen ook in die groepen. Sommige auteurs beweerden daarom dat de Revolutie van 1830 een proletarische opstand was, die nadien door de bourgeoisie werd gekaapt. Die visie legt terecht de vinger op het beslissende aandeel van de stedelijke massa’s, maar toch is ook die visie onvolledig en verdraaid. De lagere sociale klassen hadden geen specifiek politiek of sociaal programma voor ogen. Zij reageerden op hun ontberingen en blameerden daar de Hollanders voor. Veel verder reikte hun politieke analyse niet. Het is dus hoogst onzeker dat ze de wapens opnamen omwille een gefnuikte Belgische identiteit.

Kortom, de standaardinterpretatie van de Belgische Revolutie, die generaties schoolkinderen ingelepeld kregen, strookt niet met de werkelijkheid. Er was geen unanieme revolte van ‘het’ Belgische volk om zijn onafhankelijkheid te verwerven. Het ontstaan van België was het ongeplande en toevallige resultaat van een proces waarin vele tegenstrijdige krachten werkzaam waren, en waarin één fractie, de radicale Belgen, uiteindelijk de overhand haalde en erin slaagde haar eisen op te dringen.

Zijn de Vlaams-nationale en Waalse interpretaties dan geloofwaardiger? Ook zij vertonen markante lacunes en fouten. Ze ontkennen ronduit het bestaan van het Belgisch nationaal sentiment. Die visie vloeit voort in de latere crisis van het Belgisch nationalisme en de opkomst van alternatieve (sub)nationale identiteiten. Maar ondanks zijn zwakte, bestond het Belgisch politiek bewustzijn wel degelijk in de jaren 1820.

Het was ontstaan in de tweede helft van de achttiende eeuw en weerspiegelde de gemeenschappelijke realiteiten van de regio. In het begin van de negentiende eeuw werd deze opvatting gedeeld door een groeiende groep intellectueel gevormde personen uit de elite en de middenklassen. Dit inspireerde mede hun politieke optreden, naast andere, meer concrete frustraties en eisen. De Belgische identiteit was minder uitgesproken bij de lagere sociale groepen, maar ze was niettemin een realiteit toen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zijn ultieme crisis doormaakte.

De Belgische staat werd ook niet opgedrongen aan de Vlaamssprekende provincies. Aanhangers van de Belgische onafhankelijkheid waren overal te vinden, zelfs al was de opstand niet overal even krachtig. Ook in de Vlaamse steden kwamen revolutionaire comités tot stand. Niet enkel Franstaligen haastten zich naar Brussel om te vechten tegen de Nederlandse troepen. De Belgische revolutie van 1830 weerklonk ook in het Vlaamssprekende deel van het land.

De Waalse interpretatie van 1830 overschat dan weer de pro-Franse gevoelens in de Franstalige provincies. Slechts een kleine minderheid van de francofone bevolking wilde herenigd worden met Frankrijk. Ook de opvatting dat de Franstaligen de Nederlanders verjoegen om taalkundige redenen, is onjuist. Dit was slechts een relatief onbelangrijk motief van ontevredenheid. Andere frustraties speelden een veel grotere rol. Bovendien waren de meeste strijders van 1830 afkomstig uit Brussel of omstreken, vaak immigranten die zich daar vrij recent had gevestigd. Ongeveer 60% van hen had het Vlaams als moedertaal. Slechts een minderheid kwam uit andere delen van het land, bijvoorbeeld uit Luik. De gebeurtenissen van september 1830 waren dus zeker geen Waalse of Franstalige revolutie.

De strijders op de Brusselse barricaden waren hoofdzakelijk ambachtslieden en loonarbeiders.

Alle interpretaties die uitgaan van een ‘Vlaams’ en een ‘Waals’ volk zijn duidelijk anachronistisch. Bij het uitbreken van de revolutie was de Belgische identiteit nog in volle ontwikkeling. Van een Vlaamse en een Waalse identiteit was nog helemaal géén sprake. We zullen zien dat ze pas ontstonden binnen het kader van de Belgische staat. De Groot-Nederlandse visie onderschat bovendien de culturele, religieuze en economische tegenstellingen binnen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, de ontevredenheid in het latere België en de onmiskenbare vormen van discriminatie van de zuiderlingen die zichzelf steeds meer als Belgen beschouwden.

Het idee dat België als het ware kunstmatig werd geschapen door de grote mogendheden klopt evenmin. Een liberale opstand, ontstaan in Brussel, had het Europese evenwicht aan het wankelen gebracht, tegen de wil van de belangrijkste Europese hoofdsteden. De radicale oplossing – de onafhankelijkheid van België – werd hen opgedrongen. Zeker, het einde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden kwam Londen en vooral Parijs goed uit. Maar de Britse en de Franse autoriteiten hadden de opstand in België niet gepland of uitgelokt. Geconfronteerd met de nieuwe situatie trachtten zij hun eigen belangen veilig te stellen. Zij slaagden erin het Europese evenwicht te herschikken en overtuigden Oostenrijk, Pruisen en Rusland om de nieuwe natiestaat te aanvaarden. Alleen in dit welbepaalde opzicht hebben de grootmachten België daadwerkelijk ‘gemaakt’. Zonder hun uiteindelijke instemming, en vooral zonder het Britse fiat, zou België in de kiem zijn gesmoord.

Conclusie

In amper vijftig jaar (1780-1830) waren de Zuidelijke Nederlanden onherkenbaar veranderd. Maar deze ingrijpende mutatie stond nog niet in het landschap gegrift. Het industrieel kapitalisme was embryonaal aanwezig, maar slechts hier en daar waren schoorstenen en fabrieken zichtbaar en het platteland bleef de toon zetten. De bevolking nam toe, maar de stedelijke expansie zette zich pas door in de tweede helft van de negentiende eeuw. De echte metamorfose oversteeg dus de visuele orde en ontvouwde zich op een abstract niveau. Sociale en politieke structuren werden in een verbluffend tempo hervormd. De oude vorstendommen, weliswaar sinds eeuwen geregeerd door dezelfde vorst, waren omgevormd tot een moderne natiestaat: België.

Dit resultaat kwam er na en vooral door een reeks spectaculaire regimewisselingen. Die werden grotendeels mede bepaald door machtige Europese staten. Elders op het continent hadden die transformaties soms veel mensenlevens geëist, maar in het latere België gebeurde dit met relatief weinig bloedvergieten. Echte burgeroorlogen waren daar uitgebleven. Toch was het leven onomkeerbaar veranderd, zowel voor de elites als voor de gewone mensen. Iedereen had nu te maken met een nieuwe administratie, een nieuw rechtssysteem en een nieuw politiek regime. De rol van de Franse annexatie was daarbij cruciaal geweest. De versregel uit de latere Internationale – ‘du passé faisons table rase’ – is hier helemaal van toepassing. Toch mag ook de impact van het laat-Oostenrijkse regime en van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden niet onderschat worden.

Vanaf 1830 leefden de Belgen in een parlementaire democratie. Althans theoretisch, want slechts een kleine elite had stemrecht. Kort na 1830 kwam de economie op dreef, maar de vruchten van de groei werden heel ongelijk verdeeld. Alle burgers genoten vrijheid van vereniging, godsdienst, meningsuiting, taalgebruik, zo stelde de grondwet. De concrete toepassing van die mooie principes zorgde in de komende decennia echter voor hevige confrontaties. Stof genoeg voor het volgende hoofdstuk.

Uittreksel uit Guy Vanthemsche en Roger De Peuter, België. 2000 jaar geschiedenis, Epo, Berchem, 2024.