Artikel

De achteruitgang van het politieke centrum

Ingar Solty

—31 maart 2022

PDF-versie

De sociale en economische polarisatie die de traditionele partijen de afgelopen vier decennia teweegbrachten, bedreigt nu hun eigen voortbestaan.

In het begin van de jaren negentig twijfelde vrijwel niemand eraan dat de liberale markteconomie de juiste weg was naar technologische innovatie en efficiëntie, economische welvaart en politieke stabiliteit. Volgens de heersende opinie zou een liberaal economisch beleid, gebaseerd op de liberalisering van de handel, de deregulering van markten (de arbeidsmarkt, de woningmarkt, de geldmarkt, enz.) en de privatisering van publieke goederen leiden tot welvaart en zelfs tot de democratisering van autoritaire regimes, ook al moest het neoliberalisme door autoritarisme ontstaan.1 De liberale economie impliceerde dat vrij spel geven aan de krachten van de markt niet alleen de kapitaalelites ten goede zou komen, maar ook “spontane ordes” (zoals Friedrich Hayek het uitdrukte) en de doeltreffendste toekenning van middelen zou teweegbrengen. Als dit niet gebeurt, leggen neoklassieke economen de schuld bij het falen van de staat of onvoorziene gebeurtenissen zoals natuurrampen.2

Het feitelijk bestaande neoliberalisme in de zin van de sociale orde waarin wij sinds de jaren tachtig leven, heeft echter tot het tegendeel geleid. In plaats van de economische en sociale onevenwichten te verminderen heeft het geleid tot de grootste welvaartsongelijkheid sinds de jaren dertig, met alle gevolgen van dien voor de democratie.3 Het neoliberalisme heeft grote geografische verschillen doen ontstaan: tussen enerzijds het mondiale Noorden en het mondiale Zuiden, tussen een kern en een periferie van de eurozone, en tussen welvarende grootstedelijke regio’s die zijn aangepast aan de transnationale economie, en anderzijds vervallen en ontvolkte regio’s. Bovendien heeft het dezelfde ruimtelijke verschillen doen ontstaan tussen goed functionerende binnenstedelijke eilandjes van rijkdom, en hun disfunctionele voorsteden. En het is geen toeval dat onder gesegregeerde en overwegend allochtone bevolkingsgroepen uit de werkende klasse de haat tegen de liberale waarden toeneemt en sommigen hun heil gaan zoeken in een radicale religiositeit.

Ook het idee dat liberale markteconomieën zouden leiden tot innovatie, efficiëntie en economische en politieke stabiliteit is aan diggelen geslagen. In tegenstelling tot wat het levensverhaal van Bill Gates, Steve Jobs en andere hightechkapitalisten doet vermoeden, is de markt op zich verre van innovatief. Economen als Mariana Mazzucato hebben aangetoond dat het neoliberalisme het tegenovergestelde van vernieuwend is geweest. Tal van innovaties van het digitale tijdperk — elke functie die je bijvoorbeeld in een iPhone oproept — waren immers het resultaat van door de overheid gefinancierde onderzoeksprojecten die vervolgens door particuliere ondernemingen werden gepatenteerd en geplunderd.4

Het neoliberalisme kweekt autoritarisme en fascisme.

De marktefficiëntie van het neoliberalisme is iets heel anders dan sociale efficiëntie. Afgezien van de loutere rentabiliteit, kun je je toch afvragen hoe efficiënt het bijvoorbeeld is vanuit een breder maatschappelijk en planetair perspectief om vis te vangen in de Noordzee, die in Zuid-Azië te laten verwerken en vervolgens te koop aan te bieden in Britse supermarkten. Meer dan de enge marktlogica die schuilt achter de wereldwijde bevoorradingsketens lijkt één ding onweerlegbaar: kan de nakende — en mogelijk onomkeerbare — klimaatramp iets anders zijn dan het grootste marktfalen in de geschiedenis van de mensheid?55

Het neoliberalisme heeft evenmin tot economische stabiliteit geleid. Dat blijkt niet alleen uit de ongelijke geografische verschillen, maar ook uit de eindeloze sliert van financiële crises sinds de jaren tachtig: New York 1987, Mexico 1994-95, Azië 1997-98, Rusland 1998-99, Argentinië 1998-2002, de crash van de internetzeepbel 2000-01, de wereldwijde financiële meltdown 2007-10, en de huidige bio-economische COVID-19-pandemie.

En tot slot heeft het neoliberalisme ook het tegendeel van het politiek liberalisme veroorzaakt. Dit zou niet als een verrassing moeten komen. Wie zou immers zo dwaas zijn te geloven dat er marktpolarisatie kan zijn zonder politieke polarisatie? De geschiedenis van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw heeft duidelijk aangetoond dat welvaartsverschillen en kapitalistische crises altijd de representatieve democratie ondermijnen, wat democratische theoretici ook altijd hebben gezegd.6 De ‘vrije markten’ van het neoliberalisme hebben consequent ‘sterke staten’ en autoritaire politieke, bestuurlijke en constitutionele praktijken in de hand gewerkt.

De crisis van de democratie

Vandaag is de liberale democratie opnieuw op zijn retour en in crisis. De stabiele partijstelsels van de naoorlogse liberale democratieën van het Westen vallen voor onze ogen uit elkaar. Voormalige catch-all-partijen zoals de Franse Socialistische Partij of de Griekse PASOK zijn ingestort, en kiesstelsels — vooral die op basis van evenredige vertegenwoordiging — zijn in toenemende mate gefragmenteerd (ge-Italianiseerd), waarbij vijf, zes of zelfs zeven met elkaar concurrerende politieke partijen het almaar moeilijker krijgen om nog een stabiele regering te vormen.7

In het algemeen kunnen we zeggen dat de crisis van het centrisme in de neoliberale — en imperialistische — kern nieuwe politieke tendensen en polen heeft gecreëerd: een uit elkaar vallend neoliberaal centrum met traditionele conservatieve partijen en de sociaaldemocratie van de ‘derde weg’; een rechts autoritair nationalisme dat een factie vormt binnen de traditionele conservatieve partijen en in nieuwe extreemrechtse politieke organisaties; en een op klassenstrijd georiënteerd nieuw socialistisch links, dat zowel in oudere linkse partijen als in nieuwe politieke organisaties te vinden is.

De crisis van de vertegenwoordiging die door de neoliberale wending is teweeggebracht, heeft al vroeg rechts-populistische krachten in het leven geroepen. Ze zijn sinds het midden van de jaren zeventig kenmerkend geweest voor sommige westerse politieke systemen en namen een hoge vlucht tijdens en sinds de jaren negentig, toen de voormalige sociaaldemocratische partijen op hun beurt de neoliberale globalisering begonnen uit te dragen en het politieke motto ‘Er is geen alternatief’ van Margaret Thatcher overnamen.8 Maar sinds 2016 is het rechts autoritair nationalisme steeds beter in staat gebleken om politieke meerderheden voor zich te winnen en de politieke macht te grijpen: in de VS onder Donald Trump; in Groot-Brittannië met de rechts-populistische regering van Boris Johnson, die sterk beïnvloed is door nationalistische krachten buiten de partij; en tot slot door een veelheid van wegen naar de macht in Hongarije, Polen, Oostenrijk, Italië, Brazilië, de Filipijnen, India, Australië en andere landen.

Zo’n heropleving van een zeker ‘caesarisme’ in de politiek betekent dat de liberale representatieve democratie en de gefragmenteerde politieke partij­stelsels in crisis verkeren.

De impasse van het neoliberalisme

Vertrouwen hebben in het probleemoplossend vermogen van de neoliberale regimes en de liberaal-representatieve democratie is eerlijk gezegd niet zo makkelijk. We kunnen de impasse waarin het neoliberalisme is terechtgekomen schetsen aan de hand van zes aspecten, die elkaar wederzijds versterken en elk op zich het wereldkapitalisme naar een periode van politieke en economische turbulentie kunnen duwen:

1. een crisis van een overaccumulerende wereldeconomie met speculatieve zeepbellen van kapitaaloverschotten die op zoek gaan naar winstgevende investeringsmogelijkheden;

2. een crisis van de sociale reproductie als gevolg van de vervrouwe­lijking van de arbeidsmarkt onder neoliberale omstandigheden en de “her-familialisering” van de sociale reproductieve arbeid als gevolg van de bezuinigingsmaatregelen;

3. een crisis van de sociale samenhang als gevolg van het neoliberale flexibiliseringsbeleid dat leidt tot precarisering van de arbeid en de omvorming van de verzorgingsstaat in een staat waarin je geacht wordt te werken voor je uitkering;

4. een crisis van de liberale democratie in haar representatieve instellingen en een toename van autoritaire beleidsmaatregelen en politieke bewegingen;

5. een crisis van de wereldorde die verband houdt met de onwil van de VS om afstand te doen van zijn positie als de nummer 1 van de wereld en te streven naar een multipolaire wereldorde, met name door China met militaire en niet-militaire middelen in een ondergeschikte positie te houden;

6. een crisis van ecologische duurzaamheid door het onvermogen om de doelstellingen inzake de reductie van broeikasgassen te halen en een klimaatcatastrofe af te wenden.

In dit verband is het opvallend, maar niet verrassend, dat het liberaaldemocratische kapitalisme niet in staat is gebleken de toekomst te plannen, wat nog wordt benadrukt door de relatieve onbekwaamheid van de kapitalistische kernstaten om doeltreffende maatregelen te nemen voor de volksgezondheid in de aanpak van de COVID-19-crisis. Bij een maatschappelijke crisis met de proporties van een pandemie hadden we van de politieke partijen die van nature aanspraak kunnen maken op de macht — zoals de Duitse christendemocraten (CDU — Christlich Demokratische Union Deutschlands), die grotendeels sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben geregeerd — kunnen verwachten dat zij een grootse visie zouden ontwikkelen die op alle niveaus van die samengestelde crisis zou ingrijpen met een samenhangend politiek project om de kapitalistische instellingen te heropbouwen.

In plaats daarvan en buiten enkele linkse pogingen (zoals het verkiezingsprogramma van 2019 van de Britse Labour Party, de door Bernie Sanders voorgestelde socialistische Green New Deal en soortgelijke projecten van Die Linke en diverse andere linkse partijen in Duitsland) liet de politiek het meestal afweten en was er geen sprake van grootse projecten en plannen. Het ziet ernaar uit dat hoe groter de uitdagingen van de multidimensionale crisis en hoe groter de behoefte aan moedige, radicale hervormingen zijn, des te nauwer de horizon van de politieke leiders geworden is.

De liberaaltechnocratische partijen van het politieke centrum, die zich opwerpen als de oppositie tegen het autoritarisme, zijn steeds meer kortetermijn-, tactische, parlementaire machines.

De CDU/CSU wordt verscheurd door twee veel homogenere burgerlijke partijen, namelijk de Groenen en de extreemrechtse partij AfD.

Zoals de wereldwijde financiële crisis heeft aangetoond, en zoals de klimaatcrisis en de COVID-19-crisis opnieuw illustreren, lijken de liberaalrepresentatieve systemen in de kapitalistische kernstaten, die volledig worden gedomineerd door de belangen van ondernemingen en miljardairs, niet in staat fundamentele uitdagingen zoals de klimaatverandering, de alomtegenwoordige economische precarisering of een wereldwijde pandemie aan te pakken. En hoe kunnen we nu iets anders verwachten? Liberale democratieën organiseren om de vier of vijf jaar verkiezingen en de interne economische plannen van op winst gerichte kapitalistische ondernemingen hebben in het beste geval een looptijd van vijf jaar. Daardoor ontstaat zowel in de politiek als in het bedrijfsleven volgende mentaliteit: laat iemand anders maar de kolen uit het vuur halen voor het klimaatprobleem, wij moeten opnieuw verkozen raken en wij moeten vandaag winst maken, anders zijn we er geweest.

De algemene onbekwaamheid van centrumrechtse politieke partijen om onder het neoliberalisme de burgerlijke hegemonie te herstellen door middel van grote hervormingen van bovenaf, heeft echter een voorgeschiedenis. De marktpolarisatie die de dominante catch-all-partijen in de loop van de voorbije vier decennia hebben teweeggebracht, bedreigt nu hun eigen voortbestaan. Sterke partijen die de bourgeoisie en elementen van de werkende klasse verenigen kunnen nauwelijks bestaan in een economisch gepolariseerde maatschappij. In zoverre politieke polarisatie het gevolg is van marktpolarisatie, ondermijnt een partij als de Duitse CDU/CSU haar eigen bestaan. De Duitse conservatieven zijn almaar minder in staat de kloof te overbruggen tussen een jongere, stedelijke, professionele en meestal academisch geschoolde beroepsbevolking in de grootstedelijke gebieden en de oudere, niet-academische en meer plaatsgebonden bevolking in de provinciale regio’s die de globalisering aan zich voorbij zagen gaan en nu tot de periferie behoren. Als gevolg daarvan wordt de CDU/CSU verscheurd door twee veel homogenere burgerlijke partijen, namelijk de Groenen, die meer en meer de stedelijke proglobaliseringsbourgeoisie vertegenwoordigen, en de extreemrechtse partij AfD (Alternative für Deutschland), die mobiliseert tegen de internationalistische en diversiteitscultuur die het geglobaliseerde kapitalisme in het leven heeft geroepen.

De centrifugale tendensen van de liberale economie hebben de politieke partijen verzwakt waardoor het neoliberalisme almaar minder in staat is om het hoofd te bieden aan de vele problemen. In wezen wordt het liberale kapitalisme achtervolgd door een paradox die zowel Nicos Poulantzas als Jürgen Habermas al in de jaren zeventig op verschillende manieren hebben opgemerkt. Het overwinnen van crises binnen het geavanceerde kapitalisme, betoogden zij, vereist immense politiek-bestuurlijke capaciteiten en staatsmanschap, maar de crises zelf eroderen de bestuurlijke capaciteiten en de staatsmacht die nodig zijn om daarop te reageren.

Zoals Poulantzas schreef in zijn boek Fascism and Dictatorship uit 1974, in een poging om de opkomst en aantrekkingskracht van het fascisme in de jaren dertig te verklaren: “Gedurende de opkomst van het fascisme zijn we getuige van een proliferatie van de organisaties (waaronder de partijen) van de dominante klassen en fracties. Die wildgroei is kenmerkend voor de onmacht en de instabiliteit van de hegemonie; terwijl een niet-fascistische oplossing van de crisis…de samensmelting van deze organisaties tot één partij van de bourgeoisie zou vereisen.”9

In die zin kan het ijzersterke concurrentievermogen dat China door zijn staatsinterventionisme heeft bereikt, nu een ‘passieve revolutie’ in de VS en mogelijk zelfs in de EU aanmoedigen. Aangezien China’s geplande, expansieve en zeer actieve industriebeleid tijdens en na de wereldwijde financiële crisis superieur bleek aan de bezuinigingskoers in onze contreien, zou het Westen nu wel eens gedwongen kunnen worden om datzelfde spoor te volgen. Dit wordt nog versterkt doordat de productie terug naar het thuisland wordt overgeplaatst, met dank aan de COVID-19-pandemie.10

Van antibezuiningspolitiek tot autoritair nationalisme

De multidimensionale vorm van de crisis heeft uiteraard ook de anti­neoliberale oppositie doen heropleven. We leven in een mondiaal tijdperk van massale protesten, want niet alleen in het Westen maar overal ter wereld hebben honderden miljoenen mensen geprotesteerd tegen de gevolgen van de bezuinigingen.11

Sommige van die protesten werden omgezet in politieke projecten die mikten op de staatsmacht, zoals die van Syriza in Griekenland, Podemos in Spanje, en Bloco in Portugal. Het was duidelijk geworden dat het grijpen van de macht een voorwaarde is om de wereld daadwerkelijk te veranderen.12 De heersende elites reageerden op de wereldwijde financiële crisis met strategieën van interne devaluatie (van lonen en onkosten) in naam van de concurrentiekracht,13 de recentste incarnatie van de bezuinigingsconcurrentie.14 Maar die nieuwe linkse partijen en bewegingen ontwikkelden een sociaal inclusieve, ecologisch constructieve exitstrategie uit de crisis, gebaseerd op opwaardering (in plaats van devaluatie), dat wil zeggen via de snelweg van loonsverhoging, een verbetering van de arbeidsomstandigheden en de uitbreiding van koolstofarme en niet langer commerciële maar echte openbare diensten.15 Dit kernprogramma is in wezen waar de linkse Green New Deal voor sociaal­ecologische transformatie in al zijn verschillende verschijningsvormen om draait.

Die bewegingen zijn, voorlopig althans, verslagen. We moeten dan ook de afstraffing van de Syrizaregering door de Trojka (bestaande uit de Europese Centrale Bank, de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds) en de opkomst van extreemrechts in 2015-16 tijdens de Europese “vluchtelingencrisis” zien als twee met elkaar verbonden zaken. We komen even terug op Poulantzas’ analyse van de oorzaken van de verschillende vormen van autoritair bewind. Hij ging in tegen de opvatting dat de fascistische partijen in de jaren dertig aan de macht waren gekomen dankzij de kracht van de partijen van de socialistische arbeidersbeweging, en beweerde dat in feite hun zwakte rechts in staat had gesteld om de macht te grijpen in omstandigheden van diepe sociale en economische crisis.16 Poulantzas ging in tegen de opvatting van Marx — en van Antonio Gramsci en August Thalheimer — dat “bonapartisme” het resultaat was van een evenwicht in de krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid.

De nederlaag van globaal links in Griekenland en de daaropvolgende opkomst van extreemrechts moeten samen worden geanalyseerd.

Hij was er daarentegen van overtuigd dat extreemrechts opkomt in een situatie van economische, sociale en politieke crisis, wanneer de heersende consensus radicaal versplinterd is en de arbeidersbeweging uiteindelijk te zwak is om een socialistische oplossing af te dwingen. In dat licht moeten de nederlaag van links in Griekenland en de daaropvolgende opkomst van extreemrechts samen worden geanalyseerd. Bij de opkomst van Donald Trump in 2015-16 bijvoorbeeld konden de VS niet verder verwijderd zijn van zo’n evenwicht in de krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid. Immers, de tegenmacht van de werkende klasse, gemeten in termen van stakingscijfers, syndicalisatiegraad en het aandeel van de lonen, bevonden zich op een historisch dieptepunt.17 Als gevolg daarvan werd Trump, tegen de uitgesproken voorkeur van de meerderheid van de getransnationaliseerde fractie van de kapitalistische klasse in, verkozen door een coalitie van energie-intensief extractiekapitaal en op het binnenland gericht kapitaal, en dankzij een zekere mate van steun onder de werkende klasse. En ook al werd Trumps economisch nationalisme, zodra hij aan de macht was, ingeperkt door het transnationale kapitaal, wat zowel tot uiting kwam in de samenstelling van zijn kabinet als in zijn daaropvolgende realpolitik, toch heeft zijn regering de politiek een flinke duw naar rechts gegeven.18

Poulantzas begreep dat extreemrechts de macht kan grijpen in situaties waarin de lagere klassen niet op de oude manier willen verder leven en er geen nieuwe weg naar een beter leven voor iedereen in het verschiet ligt. Het ontbreken van een exitstrategie uit de crisis op basis van hoop, zelf­emancipatie en het idee dat er genoeg is voor iedereen, creëerde en creëert de voorwaarde voor exitstrategieën op basis van wanhoop, passieve onderwerping aan charismatische leiders, en de politieke uitsluiting en isolatie van “de minder verdienstelijken”. Subjectieve sociale machteloosheid is de kerosine van het rechtsautoritaire nationalisme.

Wanneer radicale verandering nodig is maar links te zwak om die verandering te realiseren, zal uiterst rechts met zijn politiek van uitsluiting die leegte opvullen.19 De werkende klasse gelooft niet langer in zelforganisatie en zelfemancipatie en dat weerspiegelt het onvermogen van links om zijn programma en visie uit te voeren. Dat ligt aan de basis van de heropleving van het caesarisme, van individuele bonapartistische figuren en fascistische massabewegingen. “Van hogerhand valt niets te verwachten/Geen geloof hebben we in prinsen of edelen”.20 Miljoenen mensen zouden er vandaag toch anders over denken.

Verzet tegen het fascisme is hulpeloos en machteloos zolang links enkel met het morele vingertje wijst, zolang links niets meer doet dan de grote mediaconcerns oproepen om geen rechtse demagogen aan het woord te laten, conservatieven te vragen om het “volksfront” niet te verlaten, of van de staat te eisen dat extreemrechtse partijen worden vervolgd en eventueel verboden. Je kunt een sterke politieke kracht met sociaaleconomische wortels in de sociaal gepolariseerde wereld van het neoliberalisme niet in diskrediet brengen, de mond snoeren of verbieden.

Alleen een zichtbare derde pool, voorbij het neoliberalisme en het rechts autoritair nationalisme, met een reële en plausibele weg om de ontberingen die de liberale economie onder de werkende klasse heeft veroorzaakt, te verlichten, kan de dreiging van het fascisme afweren. Als links niet meer biedt dan bescherming tegen de wereldmarkt en zijn meedogenloze regels in naam van antidiscriminatie, gelijkheid en “positieve actie” voor een paar speciale groepen maar zonder een project dat een einde kan maken aan de genadeloosheid van de kapitalistische maatschappij voor alle werkende mensen, is het verzet tegen het fascisme tot mislukken gedoemd.

Wat nodig is, is een politiek die de strijd tegen racisme en voor feministische emancipatie verbindt met de strijd voor sociale rechtvaardigheid, en die dit alles baseert op een materialistische politiek. Daarvoor dient een nieuwe klassenpolitiek ontwikkeld te worden die universalistisch is en alle werkende mensen ten goede komt, ongeacht geslacht, gender, ras en etniciteit, maar die tegelijkertijd in essentie feministisch en antiracistisch is omdat zij in het bijzonder vrouwen en werkende mensen uit minderheidsgroepen ten goede komt. Zo kan het enorm populaire Berlijnse huurplafond, dat op 30 januari 2020 door de linkse regering in de hoofdstad van Duitsland werd ingevoerd en helaas op 25 maart 2021 door een politieke uitspraak van het Federaal Grondwettelijk Hof werd vernietigd, worden beschouwd als een nieuwe vorm van feministische en antiracistische klassenpolitiek. Vrouwen en migranten zijn immers onevenredig vertegenwoordigd in de beroepsbevolking van de lagelonensector en daarom ook onevenredig vertegenwoordigd onder de anderhalf miljoen huishoudens waarvan de huur werd bevroren op het niveau van 2019, en onder het half miljoen huishoudens die hun huur zagen dalen.21 Het huurplafond zou vrouwen ook beschermen tegen seksueel geweld omdat vrouwen uit de werkende klasse, die minder betaald krijgen en vaak slechts deeltijds kunnen werken als gevolg van de patriarchale verdeling van de reproductieve arbeid, betaalbare huisvesting kunnen vinden en echtgenoten met losse handjes verlaten. Een ander voorbeeld van zo’n nieuwe klassenpolitiek is het Amerikaanse minimumloon van 15 dollar, waar alle werkende mensen van profiteren. Het begrenst de loondrukking en het komt vooral ook vrouwen en migranten ten goede, want zij zijn oververtegenwoordigd in de lagelonensectoren zoals de gezondheidszorg en de voedselindustrie.

De opstand van de middenklasse en de Völkische droom

Gezien de sociale polarisatie die het neoliberalisme heeft teweeggebracht, zal de opkomst van extreemrechts nog weinigen verrassen. Net als in de drie vorige grote crises van het kapitalisme (de Lange Depressie 1873-1896, de Grote Depressie 1929-1939 en de crisis van het Fordisme 1967-1979) is ook in de huidige multidimensionale systeemcrisis extreemrechts opgestaan.22 En net als in die vroegere systeemcrises is dat in eerste instantie gebeurd doordat de middenklasse naar rechts geradicaliseerd is.

De middenklasse, volgens Poulantzas de oude en de nieuwe kleinburgerij, is bijzonder kwetsbaar voor de aantrekkingskracht van het fascisme, maar niet alleen omdat zij streeft naar opwaartse sociale mobiliteit en haar aspiraties daarom verbonden zijn met de bourgeoisie. In een crisissituatie die haar ambities ondergraaft en haar doet panikeren wanneer ze met verlies van status wordt geconfronteerd, betekent haar sterke geloof in de meritocratie — het feit dat ze zich de marktconcurrentie als een vaststaand gegeven heeft eigengemaakt, haar minachting voor de werkende klasse en haar uiteindelijk sociaaldarwinistisch crisisbewustzijn (er is niet langer genoeg voor iedereen) dat grote segmenten van de middenklasse zullen trachten hun economische status te beschermen door een beroep te doen op bonapartistische individuen en de staat om de onverdienstelijken te straffen en uit te sluiten: de hongerige monden van de Grieken, de hongerige monden van de Syrische vluchtelingen, en ook de hongerige monden van de binnenlandse armen. Wanneer de solidariteit het laat afweten, of beter gezegd wanneer zij wordt verslagen, wordt zij exclusief: er is enkel nog solidariteit met de verdienstelijken, met de eigen groep, het homogene ‘Volk’.

Extreemrechts kan als massabeweging worden opgevat als een blinde opstand tegen de moderniteit van het geglobaliseerde kapitalisme.

De ideologie van het producerisme gaat uit van een “nobele, hardwerkende middengroep die voortdurend in conflict is met luie, kwaadwillige of zondige parasieten aan de boven- en onderkant van de sociale orde”,23 en leidt tot de natie, met andere woorden tot nationalisme. De natie fungeert dan op drie manieren rechtstreeks als katalysator voor die belangen. Ten eerste wordt verondersteld dat het behoren tot de natie (en de rechten die zij haar burgers garandeert ten opzichte van laatkomers of buitenstaanders) het individu beschermt tegen de genadeloosheid van de krachten van de wereldmarkt. Ten tweede verschaft het behoren tot de natie het individu ook een vorm van solidariteit, een gevoel van identiteit en gemeenschap, dat hem of haar verlost van de verschrikking om zijn of haar leven te moeten leiden als het monadische marktindividu, de homo economicus van de neoliberale theorie, en waarbij het nationalisme, in de woorden van Adorno, dient als een vorm van “collectief narcisme”.24 En ten derde functioneert “de natie” als een idealistische en mythische wederopbouw van een homogene samenleving van sociale samenhang die, althans ideologisch, de centrifugale krachten van het neoliberalisme en zijn afbraak van de samenleving tegenwerkt.

Dit is wat de völkische ideologie zo gevaarlijk maakt: in plaats van het resultaat van de schepping van een egalitaire samenleving, gebaseerd op het gemeenschappelijk bezit van de vitale productiemiddelen en een democratisering van alle sectoren van het economische en sociale leven, moet de sociale samenhang op voluntaristische wijze tot stand worden gebracht door middel van een nationale mythe en de uitsluiting en vernietiging van het heterogene, waartoe Carl Schmitt, een van de belangrijkste intellectuelen van het Duitse fascisme, opriep in zijn boek De crisis van de parlementaire democratie uit 1923.25

De autoritaire aantrekkingskracht van charismatische leiders wordt versterkt doordat veel leden van de middenklasse structureel of sociaalpsychologisch niet in staat zijn hun heil te zoeken in een op klassensolidariteit gebaseerde exitstrategie.

De traditionele middenklasse van zelfstandigen en kleine ondernemers kan niet bij een vakbond aansluiten, of is economisch afhankelijk van de tewerkstelling en uitbuiting van niet bij een vakbond aangesloten werknemers, en dus botsen hun klassenbelangen rechtstreeks met strategieën van klassensolidariteit. Op dezelfde manier hebben leden van de hoogopgeleiden en leidinggevenden niet alleen de controle over andere loontrekkers, maar hebben zij zich ook de sociaaldarwinistische logica van de marktconcurrentie eigen gemaakt — gaande van middelbareschoolcijfers tot persoonlijk uiterlijk, status en rijkdom — in die mate dat individueel isolement hun deel is en ze een autoritaire, cynische en vaak misantropische kijk op de wereld hebben ontwikkeld.

Als die middenklasse er niet in slaagt omhoog te klimmen op de sociale ladder, en de oorzaak van de mislukking niet bij zichzelf legt, kan zij op zoek gaan naar een zondebok. Zoals psychologen weten, is narcisme overcompensatie voor een gevoel van lage eigenwaarde; en het collectieve narcisme van het nationalisme kan het trauma van individuele mislukking verlichten, omdat men kan neerkijken op de “anderen” als men tot een “succesvolle natie” behoort.26

Tobias Rathjen, de 43-jarige rechtse terrorist, die in februari 2020 negen ‘buitenlanders’ doodschoot in twee shishabars in de West-Duitse stad Hanau, is een goed voorbeeld. Hij had de school vaarwel gezegd, was werkloos en woonde nog bij zijn ouders. Rathjen schreef een manifest waarin hij zijn wereldbeeld uiteenzette: hij behoorde tot het verdienstelijke, succesvolle ras in tegenstelling tot de slecht presterende, overwegend islamitische naties van het mondiale Zuiden.27

Rechts autoritarisme is een blinde opstand

Rechts autoritair nationalisme is derhalve geen vals bewustzijn, maar een bepaalde manier van interpreteren van specifieke sociale klassenlocaties en ervaringen. Verder is het niet juist dat het kapitaal als zodanig vandaag achter het huidige fascisme zou zitten. Historisch gezien steunden bepaalde sectoren van de Duitse kapitalistische klasse, gegroepeerd rond het staalbedrijf Thyssen, al vroeg Hitlers nazipartij. Tegen maart 1933 had zowat de hele bourgeoisie zich met hart en ziel achter Hitler geschaard.28 Het is ook waar dat nu sommige individuele miljardairs zoals Peter Thiel, Sheldon Adelson, Charles Koch en August von Finck, Jr., en fossiele brandstoffen- en energie-intensieve delen van het kapitaal en ook op het binnenland gerichte kapitalen vandaag misschien rechtse autoritaire nationalistische krachten steunen, omdat die hun specifieke klassenbelangen dienen.

Niettemin, daar waar het historische fascisme goed van pas kwam voor de dominante fracties van de toen nog nationale bourgeoisieën en hun belang bij imperialistische expansie, is dat niet het geval met de huidige autoritaire nationalismen en neofascismen voor de belangen van het transnationale kapitaal dat domineert in de machtsblokken van de kapitalistische kernlanden. In de Verenigde Staten werd Donald Trump genomineerd door een extreemrechtse volksopstand tijdens de Republikeinse voorverkiezingen en kwam hij aan de macht tegen de wil van de Fortune 500-bedrijven.29

Wanneer de solidariteit het laat afweten, of beter gezegd wanneer zij wordt verslagen, wordt zij exclusief: solidariteit met de eigen groep, het homogene ‘Volk’.

Zijn beleid ging rechtstreeks in tegen de belangen van het transnationale kapitaal. Denk bijvoorbeeld aan het beruchte ‘moslimverbod’ of de wetgeving die de constante instroom van superuitgebuite landarbeiders uit Midden-Amerika belemmerde. De kapitalistische elites blokkeerden dan ook snel zijn aanpak. En toen zijn aanhangers na zijn verkiezingsnederlaag een opstand probeerden te ontketenen, keerde de Amerikaanse bourgeoisie zich fel tegen hem. De Business Roundtable bijvoorbeeld, een groep CEO’s die tweehonderd van de grootste Amerikaanse ondernemingen vertegenwoordigt, waaronder Walmart, Amazon, Delta Airlines, Pfizer en PepsiCo, eisten een einde aan de chaos en een vreedzame machtsovername, en benadrukten dat het land beter verdient. Tim Cook, de CEO van Apple, wilde dat Trump verantwoordelijk zou worden gehouden voor de aanval terwijl de van oudsher republikeinse organisatie National Association of Manufacturers er zelfs bij vicepresident Mike Pence op aandrong om Trumps plaats in te nemen tot aan de inauguratie van Biden.30 In Duitsland zien we dezelfde verschuiving van kapitaalallianties aan extreemrechtse zijde.

Zolang de extreemrechtse partij AfD niet wil weten van de euro (de gemeenschappelijke munt is een integraal onderdeel van de transnationalisatie van het Duitse kapitaal), de EU (de politieke springplank voor toekomstig machtsvertoon over de hele wereld), en de NAVO en het Atlantisme (voorwaarden voor de bescherming van de privé-eigendom over de hele wereld door middel van de militaire capaciteit van het Amerikaanse Rijk), moet ze geen steun verwachten van trans­nationale ondernemingen als Mercedes, BMW, Bosch, Siemens, of Bayer. AfD moet evenmin rekenen op regeringsdeelname met de christendemocraten (de natuurlijke bondgenoot van het getransnationaliseerde kapitaal in Duitsland).

Met andere woorden: de opkomst van het rechts autoritair nationalisme krijgt zijn politieke beslag in de economische instabiliteit en de centrifugale tendensen die integrale kenmerken zijn geweest van het bestaande neoliberalisme. Zoals gezegd is economische polarisatie niet mogelijk zonder politieke polarisatie. Wie ja zegt tegen het economisch liberalisme, zegt ook ja tegen het fascisme, hoezeer men ook het tegendeel beweert.

Het autoritaire nationalisme van rechts mag dan een uitvloeisel zijn van de globalisering van het kapitalisme, en hoewel het in opstand komt tegen de moderniteit van het geglobaliseerde kapitalisme, pakt het slechts de symptomen aan en nooit de diepere oorzaken, dat wil zeggen het kapitalisme, het imperialisme, en het patriarchaat. Bijgevolg zullen autoritaire nationalistische bewegingen in de eerste plaats mobiliseren tegen migranten en vluchtelingen, maar nauwelijks iets doen aan de oorzaken van immigratie en de recordaantallen mensen die ontheemd zijn geraakt door het neoliberale structurele aanpassingsbeleid, ‘vrij’-handelsverdragen, het falen van de staat en geracialiseerde en ‘geconfessionaliseerde’ gewapende conflicten.31

Het enorm populaire Berlijnse huurplafond kan worden beschouwd als een nieuwe vorm van feministische en antiracistische klassenpolitiek.

Ten tweede maakt het autoritair nationalisme misdaad altijd tot een hoofdthema van zijn propaganda (zolang de misdaad wordt gepleegd door mensen die niet passen in de völkische ideeën van homogeniteit). Toch wordt nooit ingegaan op de ongebreidelde welvaarts- en inkomensongelijkheid, ook al zijn de meest ongelijke landen, zoals Brazilië, toevallig ook de onveiligste en meest door misdaad geteisterde landen ter wereld. En ten derde geeft het autoritaire nationalisme uitdrukking aan een giftige mannelijkheid die ernaar streeft ‘vrouwen (terug) op hun plaats te zetten’, de patriarchale macht over vrouwen te herstellen en feministische ambities om de arbeid van de sociale reproductie gelijk te verdelen aan banden te leggen. Maar het pakt nooit de crisis aan van de sociale reproductie die veroorzaakt wordt door de dubbele uitbuiting van betaald werk en huishoudelijk werk voor werkneemsters, die de bron is van de feministische rebellie.

Je kunt je afvragen waarom het rechtse autoritarisme alleen de symptomen aanpakt in plaats van de onderliggende oorzaken. Misschien komt het doordat conservatisme en fascisme als de geradicaliseerde vorm van het historisch conservatisme32 letterlijk reactionaire ideologieën zijn die historisch hebben gereageerd en geageerd tegen egalitaire aanspraken van onderaf door de ongelijke waarde van individuen en groepen in stand te houden.33 In die zin moet conservatisme worden begrepen in termen van wat het verwerpt in plaats van wat het positief vertegenwoordigt.34 Om de Amerikaanse neoconservatief David Horowitz te citeren: conservatisme is “sui generis — veeleer antilinks dan pro iets anders”.35

Vandaag de dag hebben extreemrechtse leiders geleerd om het discours van anti-immigratie, antiliberalisme en anti-elite te gebruiken als een zeer effectief demagogisch instrument om de macht te grijpen. Niettemin kan extreemrechts als massabeweging worden begrepen als een blinde opstand tegen de moderniteit van het geglobaliseerde kapitalisme. Die moderniteit heeft de mensen gedwongen hun sociaal gedrag en hun mentaliteit radicaal te veranderen (een vreemde taal gebruiken, andere culturen aanvaarden en omarmen, enzovoort) alsook hun vaardigheden en attitudes. De voornaamste sociale groep achter deze opstand is de traditionele, oudere middenklasse, nationaal en lokaal gebonden, diepgaand neerwaarts aangetast door de globalisering en uitgehold door de wereldwijde concurrentie, een klasse die geen gelijke tred kan houden.

Een blinde opstand van terugkeer naar het oude, van Make America Great Again, is voor zulke klassenfracties echter een loodzware taak zonder einde. Het rechtse kapitalisme is de olifant in de kamer die de aanhangers van rechtsautoritarisme en fascisme niet zien en velen van hen ook niet willen zien, omdat zij geloven in de kapitalistische basisprincipes en de ideologische rechtvaardigingen van de ongelijkheid aanvaarden.

De völkische homogene samenleving waarnaar het hedendaagse rechtse autoritaire nationalisme streeft, kan niet worden gerealiseerd onder de kapitalistische voorwaarden. Een echte meritocratische samenleving zou in feite een postkapitalistische samenleving zijn, waar niet rijkdom en klassenafkomst, maar sociaal noodzakelijk harde arbeid het lot zou bepalen van ambitieuze en ijverige individuen. Hard werken heeft onder het kapitalisme nog nooit iemand rijk gemaakt. De rijkdom gaat naar diegenen die de arbeidskracht van andere mensen uitbuiten via aandelenportefeuilles of onroerend goed. De subjectieve hardwerkende toppresteerders binnen de zogenaamde klasse van hoogopgeleiden en leidinggevenden — advocaten, artsen, professoren, TV-ankers — zullen het nooit tot in het domein van de 1% schoppen door het werk dat ze doen.

Met andere woorden: het kapitalisme is het tegendeel van een maatschappij op basis van verdienste. Het socialisme zou de voorwaarde zijn voor een maatschappij waarin hard werken daadwerkelijk wordt erkend. Zoals Bertolt Brecht zo treffend opmerkte in zijn Me-ti: Boek der wendingen: “alleen wanneer de omstandigheden gelijk zijn gemaakt, kan men over ongelijkheid spreken. Alleen wanneer ieders voeten op dezelfde sport staan, zal het mogelijk zijn te beoordelen wie hoger staat dan de anderen.”36

Geen antifascisme zonder antikapitalisme

Tot slot zijn rechts autoritair nationalisme en neofascisme de naaste verwanten van het neoliberalisme, bewegingen die voortkomen uit de tegenstellingen in de huidige staten en beleidsregimes van het neoliberalisme. Maar het praktische beleid van extreemrechts, daar waar het invloed heeft kunnen uitoefenen of de macht heeft kunnen grijpen, blijft de gevolgen van het neoliberalisme alleen maar verergeren. Niet alleen staat dit beleid haaks staat op hun populistische ‘eerlijke jongens’-retoriek, extreemrechtse leiders als Trump, Bolsonaro en Modi hebben ook radicaal prokapitalistische maatregelen doorgevoerd. Denk hierbij aan financiële en milieuderegulering of grove belastingverlagingen voor de rijken en miljardairs (inkomensschalen waartoe velen van hen zelf behoren).

Bovendien creëert extreemrechts met zijn racistische retoriek en beleid, als een zichzelf vervullende voorspelling, de voorwaarden voor een wereldwijde burgeroorlog, waarvoor het op almaar extremere manieren blijft waarschuwen. Tezelfdertijd rechtvaardigt het zijn eigen geweld tegen moslims, migranten en vluchtelingen, met inbegrip van pogroms zoals die van maart 2020 in New Delhi, maar dat was volgens hen zelfverdediging tegen ‘islamisering’. In plaats van een samenleving van gemeenschappelijk eigendom en gemeenschappelijk werk te creëren voor een groter geheel en voor een groter doel, als alternatief voor de sociale en politieke polarisatie die het neoliberalisme heeft veroorzaakt, probeert het rechtse autoritarisme slechts de sociale heterogeniteit en de klassenverschillen in levenskansen te overschilderen met een mythische notie van het Volk.

Het autoritaire nationalisme van rechts pakt alleen de symptomen aan en nooit de diepere oorzaken, dat wil zeggen kapitalisme, imperialisme en patriarchaat.

Neoliberalisme en fascisme zijn dus als gevaarlijke bloedverwanten: het meedogenloze gedrag van de oudere creëert de blinde woede van de jongere. Het neoliberalisme kweekt zodoende autoritarisme en fascisme. Toch zijn neoliberalisme en extreemrechts meer broers dan ouder en kind, want ondanks het optimisme en individualisme van de oudere en het pessimisme en de “völkische” dromen van homogeniteit van de jongere, hebben zij maeer gemeen dan beiden willen toegeven. Zo stond de oudere broer altijd open voor de autoritaire meedogenloosheid van de jongere, zoals bleek uit de politieke omarming van autoritarisme en fascisme door de voorvaderen van het neoliberalisme (met name door von Mises), evenals de geboorte van het neoliberalisme door middel van een dictatuur (zoals in Chili), en de samensmelting van rechtspopulistische retoriek (tegen te veel gelijkheid en het cultureel liberalisme van Nieuw Links) met het Thatcherisme en het Reaganisme.

De jongere broer observeert en vreest de vernietiging die de oudere broer heeft veroorzaakt en ontkent het neoliberalisme en zijn moderne waarden van tolerantie en diversiteit met felle retoriek en polariserende politiek. En toch is zijn opstand een pseudo-opstand. Hij is zinloos, omdat de jongere broer ook is opgevoed met dezelfde burgerlijke en middenklasse-waarden van concurrentie, en omdat hij vaak door zijn klassenpositie niet kan ontsnappen aan de marktkrachten. Aangezien zijn opstand blind, louter negatief en onbeschaafd van aard is, produceert extreemrechts alleen maar meer vernietiging, meer barbaarsheid.

De twee broers die elkaar naar het leven lijken te staan, zijn niet de be­lichaming van enig alternatief. Er is behoefte aan een nieuwe familie van socialistische waarden van gelijkheid, gemeenschappelijkheid, menselijkheid en universele solidariteit. Als er echter geen nieuwe politieke familie wordt gesticht die de marktpolarisatie van de twee broers ongedaan maakt en vervangt door een democratisch geplande, ecosocialistische samenleving, zullen de twee broers samen de wereld almaar verder naar beneden doen glijden op het hellend vlak van het liberalisme naar het fascisme.

Inkorting door Lava van Ingar solty, “Market Polarization Means Political Polarization: Liberal Democracy’s Eroding Centre”, Socialist Register, 2022.

Footnotes

  1. Om die weg naar algemene welvaart en stabiliteit af te dwingen leek zelfs samenwerking met enkele van de meest meedogenloze fascistische dictaturen, zoals het Italië van Mussolini in de jaren dertig en dat van generaal Pinochet in Chili na 1973, aanvaardbaar voor veel liberalen als Ludwig von Mises en de Nobelprijswinnaars Friedrich August Hayek en Milton Friedman. Von Mises had het fascisme geprezen voor zijn rol in de vernietiging van de organisaties van de arbeidersbeweging (vakbonden en socialistische partijen) en haar leiders. Vijfenveertig jaar later, zelfs nadat het fascisme had geleid tot de meest afschuwelijke barbaarsheid van de kapitalistische samenleving, collaboreerde Friedmans Chicago Boys in de jaren 70 met de dictatuur van Pinochet. Zie: Naomi Klein, The Shock Doctrine. The Rise of Disaster Capitalism, New York: Metropolitan, 2007.
  2. David Harvey, A Brief History of Neoliberalism, Oxford: Oxford University Press, 2007, blz. 67-70.
  3. Zie Thomas Piketty, Capital in the Twenty-First Century, vertaald door Arthur Goldhammer, Cambridge, MA: Harvard University Press, 2014.
  4. Mariana Mazzucato, The Entrepreneurial State, New York: Anthem Press, 2013.
  5. Elmar Altvater, Das Ende des Kapitalismus wie wir ihn kennen, Münster: Westf. Dampfboot Verlag, 2005; en Naomi Klein, This Changes Everything: Capitalism vs. the climate, New York: Simon & Schuster, 2015.
  6. Reinhard Kühnl, Formen bürgerlicher Herrschaft: Liberalismus — Faschismus, Reinbek: Rowohlt, blz. 99-117.
  7. Ingar Solty, “The Significance of the New German Left Party”, Socialism and Democracy, 46, 2008, blz. 1-34.
  8. Oliver Nachtwey, Marktsozialdemokratie: Die Transformation von SPD und Arbeitnehmer, Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften, 2009.
  9. Nicos Poulantzas, Fascism and Dictatorship, Londen: New Left Books, 1974, blz. 75.
  10. Ingar Solty, Der kommende Krieg: Der USA-China-Konflikt und seine industrie- und klimapolitischen Konsequenzen, Berlijn: RLS, 2020.
  11. Paul Mason, Why It’s Still Kicking Off Everywhere, Londen: Verso, 2013; Samuel J. Brannen, Christian S. Haig en Katherine Schmidt, The Age of Mass Protests: Understanding an Escalating Global Trend, Washington: The Center for Strategic & International Studies, maart 2020.
  12. Ingar Solty, “Is the Global Crisis Ending the Marriage of Capitalism and Liberal Democracy? (Il-) Legitimate Political Power and the New Global Anti-Capitalist Mass Movements in the Context of the Internationalization of the State”, in M. Lakitsch, ed., Political Power Reconsidered: State Power and Civic Activism between Legitimacy and Violence, Zürich: LIT, 2014, blz. 161-204.
  13. Voor het Amerikaanse voorbeeld zie Ingar Solty, Die USA unter Obama: Charismatische Herrschaft, soziale Bewegungen und imperiale Politik in der globalen Krise, Hamburg: Argument, 2013, blz. 15-71.
  14. Greg Albo, “‘Competitive Austerity’ and the Impasse of Capitalist Employment Policy” in Ralph Miliband en Leo Panitch, eds, Socialist Register 1994: Between Globalism and Nationalism, Londen: Merlin, 1994.
  15. Christoph Hermann, The Critique of Commodification: Contours of a Post-Capitalist Society, Oxford: Oxford University Press, 2021.
  16. Nicos Poulantzas, Faschismus und Diktatur, München: Trikont, 1973, blz. 63.
  17. Ingar Solty, “Der 18. Brumaire van Donald J. Trump? Überlegungen zum Sieg des Autoritarismus in den USA”, in Martin Beck en Ingo Stützle, eds, Die neuen Bonapartisten: Mit Marx den Aufstieg von Trump und Co. verstehen, Berlin: Dietz, 2018, blz. 74-92.
  18. Ingar Solty, “What Do ‘Unruly’ Right-Wing Authoritarian Nationalists Do When They Rule? The United States under Donald Trump”, in Vishwas Satgar and Michelle Williams, eds, Destroying Democracy: Neoliberal Capitalism and the Rise of Authoritarian Politics, Johannesburg: Wits University Press, binnenkort.
  19. Ingar Solty, “Links/rechts”, in W.F. Haug, et al., eds, Historisch-kritisches Wörterbuch des Marxismus, Vol. 8/II, Hamburg: Argument, 2015, blz. 1153-68.
  20. Eugène Pottier, “L’Internationale”, terug te vinden op www.marxists.org.
  21. Henning Jauernig, “Vermieter verlieren pro Monat 21 Millionen Euro”, Spiegel, 23 november 2020.
  22. Stephen Gill en Ingar Solty, “Die organischen Krisen des Kapitalismus und die Demokratiefrage”, Juridikum — Zeitschrift für Kritik/Recht/Gesellschaft, Nr. 1, 2013, blz. 51-65.
  23. Chip Berlet en Matthew N. Lyons, Right-Wing Populism in America, New York: The Guilford Press, 2000, blz. 348-49.
  24. Adorno schrijft: “Collectief narcisme komt er uiteindelijk op neer dat mensen (…) hun besef van hun eigen machteloosheid en het schuldgevoel over het feit dat zij niet zijn wat zij menen te moeten zijn en doen, compenseren door zichzelf, in werkelijkheid of in hun verbeelding, tot ledematen te maken van een Hogere Macht, van iets groters. Daaraan zullen zij alles toeschrijven wat zij in zichzelf missen en daardoor zullen sommige van die eigenschappen aan hen worden doorgegeven.” Zie Theodor W. Adorno, ‘Theorie der Halb-Bildung’ in Th. W. Adorno, Gesammelte Schriften, Vol. 8, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1998, blz. 114, mijn vertaling.
  25. Carl Schmitt, Die geistesgeschichtliche Lage des heutigen Parlamentarismus, 8e druk, Berlijn: Duncker & Humblot, 1996, blz. 14.
  26. Zie Robert Altemeyer, Enemies of Freedom: Understanding Right-Wing Authoritarianism, San Francisco: Jossey-Bass, 1988, blz. 105-35; Karen Stenner, The Authoritarian Dynamic, Cambridge: Cambridge University Press, 2005, blz. 239-68; en Chris Hedges, American Fascists: The Christian Right and the War on America, New York: Free Press, 2008, blz. 40-52.
  27. Frank Jansen en Sven Lemkemeyer, ‘Was über den Täter von Hanau bekannt ist’, Tagesspiegel, 21 februari 2020, beschikbaar op: www.tagesspiegel.de.
  28. Henry Ashby Turner, German Big Business and the Rise of Hitler, Oxford: Oxford University Press, 1985.
  29. Zie ook: Ingar Solty, “Rechtsautoritärer Nationalismus oder autoritär-imperialer Neoliberalismus? Die USA unter Donald Trump im globalen Beggar-thy-neighbor- Kapitalismus”, Zeitschrift für Internationale Beziehungen, 2 december 2018, blz. 199-223.
  30. Phil Wahba en Katherine Dunn, “Business leaders decry ‘disgusting’ storming of Capitol by rioters, urge Trump to end chaos”, Fortune, 6 januari 2021; Shana Lebowitz, “23 memos from CEOs responding to the US Capitol riot”, Business Insider, 8 januari 2021; en Max Muth, “Ein Rückzugsort für Trump wird unerreichbar”, Süddeutsche, 10 januari 2021, beschikbaar op www.sueddeutsche.de.
  31. Een uitzondering is de fascistische leider Björn Höcke binnen de Duitse AfD, die zich op eclectische wijze en met zeer weinig inzicht in de politieke economie baseert op linkse analyses van de globalisering om de fascistische concepten van de autarkische economie uit de vroege twintigste eeuw opnieuw te introduceren als een weg naar de raciaal homogene samenleving die hij opnieuw wil vestigen. Zijn plan van een “grote her-migratie” van immigranten van de eerste, tweede en derde generatie naar de landen van hun voorouders komt neer op niets minder dan de openlijke verklaring van een toekomstige burgeroorlog en genocide. Zie: Björn Höcke, Nie zweimal in denselben Fluss, Lüdinghausen: Manuscriptum, 2018.
  32. Corey Robin, The Reactionary Mind, Oxford: Oxford University Press, 2011.
  33. Solty, “Links/rechts”.
  34. Ted Honderich, Das Elend des Konservatismus: Eine Kritik, Hamburg: Rotbuch, 1994, blz. 9.
  35. David Horowitz, Radical Son: A Generational Odyssey, New York: Touchstone, 1998, blz. 392.
  36. Bertolt Brecht, Gesammelte Werke, Vol. 12, Frankfurt/Main: Suhrkamp, 1967, blz. 488.