Artikel

Authentiek links, neoracisme en neokolonialisme in de 21e eeuw

David Pestieau

—8 augustus 2018

Zonder analyse van en coherente strategie tegen het neoracisme, de rechtse identitaire stroming en het neokolonialisme, kan authentiek links in Europa niet groeien.

Superdiversiteit in Londen.
Foto: Jon Rawlinson.

In de paar decennia na de Tweede Wereldoorlog veranderden de globale krachtsverhoudingen aanzienlijk, met een sterke dekolonisatie- en antiracismebeweging tot in de Verenigde Staten. De aanvaarding van de Verklaring over de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1963 is hiervan een voorbeeld. Deze Verklaring onderstreept de fundamentele gelijkheid van alle individuen en bevestigt dat discriminatie tussen mensen op basis van ‘ras’, kleur of etnische afkomst een inbreuk is op de fundamentele mensenrechten. Dit document zorgde ervoor dat de dominante klassen niet meer open en bloot racistische boodschappen konden verspreiden en verkondigen, zoals dat wel gebeurde in de periode tussen 1850 en de Tweede Wereldoorlog.

Nochtans zijn sinds de jaren 80 het racisme – soms in nieuwe gedaantes – en het neokolonialisme terug op de voorgrond getreden, vrijwel gelijktijdig met het neoliberale offensief. Waarom?

De beloofde emancipatie door de dekolonisatie, gedragen door nationale bevrijdingsbewegingen, bleef uit. De oude koloniale machten, maar ook de Verenigde Staten die na de oorlog hun hegemonie verder uitbouwden, beseften dat directe politieke controle niet noodzakelijk was om hun overheersing te behouden. Verschillende andere instrumenten werden ontwikkeld om de economische koers en zelfs de politiek van de ex-kolonies te beïnvloeden (denk maar aan staatsgrepen, destabiliseringsoperaties door geheime diensten …). Deze ‘modernisering’ bracht de ex-kolonies, vooral op het Afrikaanse continent, van een koloniaal naar een neokoloniaal regime.

De bekende Marokkaanse opposant Mehdi Ben Barka zag een verband tussen de evolutie van de imperialistische overheersingsvormen en de evolutie van de economie:

Deze [neokoloniale] oriëntering beperkt zich niet tot een simpele keuze op vlak van buitenlandse politiek. Ze toont de diepgaande transformatie binnen de structuren van het westerse kapitalisme zelf. Toen West-Europa na de Tweede Wereldoorlog met het Marshallplan en een toenemende vervlechting met de Amerikaanse economie, afstapte van de 19e-eeuwse structuur om zich aan het Amerikaanse kapitalisme aan te passen, was het logisch dat het ook de verhoudingen van de VS met de rest van de wereld overnam. Europa had ook een eigen ‘Latijns-Amerika’ nodig.1

De Egyptische marxist Samir Amin wijst op deze nieuwe afhankelijkheid die het kolonialisme ‘moderniseert’:

Wat men westerse hulp noemt, komt er in feite op neer dat zogezegde donatoren (de VS, de Europese landen, de Europese Unie, Japan en hun internationale instrumenten), aan Afrikaanse landen voorwaarden opleggen. Dit betekent dat ze enkel toegang tot de globale markt krijgen als ze aanvaarden in hun nationale politiek de principes van het liberalisme toe te passen. Ze moeten dan instemmen met de privatisering van alle economische activiteiten, de sociale diensten, het openstellen aan buitenlands kapitaal enz. Het Westen beweert dat de landen die deze voorwaarden aanvaarden van een gigantische toevloed van kapitaal zouden genieten om hun ontwikkeling te stimuleren. Maar niets is minder waar. Deze voorwaarden maken echter de roof van de natuurlijke grondstoffen van het Afrikaanse continent mogelijk, niet alleen van olie en gas, maar ook van nieuwe natuurlijke grondstoffen zoals landbouwgrond en water.2

Deze ontwikkeling van het neokolonialisme gaat samen met de stijging van buitenlandse schulden en ongelijke ruil terwijl de ontwikkeling van de eigen industrie uitblijft. Maar ze betekent ook imperialistische neokoloniale interventies en oorlogen (Irak, Afghanistan, Libië, Mali, Ivoorkust …).

De crisis van het kapitalisme, de globalisering en de immigratie

Met het neokolonialisme en de ontwikkeling van de kapitalistische globalisering ontwikkelen zich ook de moderne migraties. Hoewel migraties niet nieuw zijn in de geschiedenis van de mensheid, zijn de migraties vanuit derdewereldlanden naar Europa diepgaand verbonden met globalisering in de 20e eeuw. “Enerzijds is de immigratie het resultaat van de ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme en anderzijds veroorzaakt de immigratie ook zijn uitbreiding”, schrijft Samir Amin. Kortom, de moderne migratie is zowel symptoom als product van een onderlinge afhankelijkheid tussen de Europese metropolen en de neokolonies.

De beloofde emancipatie door de dekolonisatie, gedragen door nationale bevrijdingsbewegingen, bleef uit.

In Europa ontwikkelde de intra-Europese migratie zich tot na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Vooral vanuit Zuid-Europese landen als Italië, Spanje, Griekenland of Portugal trekken mensen naar de industriële centra van Noord-Europa. De extra-Europese migratie komt echter vooral vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw op. Naarmate het kapitalisme globaliseert (en de dekolonisatie verder gaat), internationaliseert de arbeidersklasse in de metropolen. In Frankrijk komt de immigratie vooral uit de Afrikaanse ex-kolonies in de Maghreb en Sub-Saharaans Afrika, maar ook uit de resterende overzeese kolonies (de Antillen). In het Verenigd Koninkrijk komen de immigranten vanuit het vroegere Brits-Indië (Pakistan, Bangladesh en India zelf) en Afrikaanse ex-kolonies. Naar Duitsland trekken vooral arbeiders uit Turkije. België kent vooral immigratiestromen vanuit de vroegere kolonie Congo, maar ook vanuit de Maghreb en Turkije. Vanaf de jaren 1990 sluiten zich hierbij personen uit Oost-Europa aan en sinds de jaren 2000 komen ook steeds meer mensen die de oorlogen in het Midden-Oosten en de ellende in Afrika ontvluchten.

Deze immigratie naar België, net als naar elders in Europa, gebeurt in verschillende stappen. Eerst wordt ze opgezet door het patronaat in functie van de ontwikkeling van het naoorlogse kapitalisme. Nadien evolueert ze met de crisis van het kapitalisme.

Syndicalist en historicus Julien Dohet schrijft:

Na de bevrijding in 1945, moet het land de ‘strijd om steenkool’ winnen om de economie te doen heropleven. Om de situatie te redden, beslist men om de rekrutering met quota’s van de jaren 1920-30 uit te breiden: dit is het akkoord van 20 juni 1946 met Italië. De sociale agitatie in België was op dat ogenblik groot en het patronaat (samen met de regering) wilde geen risico’s nemen. Een eerste selectie werd uitgevoerd door de Italiaanse clerus, daarna was het de beurt aan de Belgische staatsveiligheid. Bij de eerste ongeregeldheden, moesten ze terug.

Quota, selectie, lage lonen, rampzalige sociale condities, onzekere werkvergunningen … Alles wordt in werking gesteld om van de immigranten een rem op de klassenstrijd te maken, een ‘reserveleger’ zoals Marx al zei. De realiteit staat haaks op de extreemrechtse visie van de immigrant die komt profiteren van de sociale zekerheid.

De ramp in de mijn van Bois du Cazier in Marcinelle, op 8 augustus 1956, zorgt voor een kentering. De rol en het belang van de immigranten voor de Belgische economie worden duidelijk. Ook komen de pijnlijke werkomstandigheden aan het licht. De Italiaanse regering reageert op deze tragedie door het akkoord van 1946 stop te zetten. Daardoor wordt België verplicht zich tot andere landen te richten, eerst Europese (Griekenland, Spanje …) en later Noord-Afrikaanse (Tunesië, Marokko …). Hier moet men heel duidelijk zijn. België keert zich tot deze steeds meer afgelegen landen omdat het patronaat, onder het voorwendsel van buitenlandse concurrentie, weigert om de werkomstandigheden en het industriële weefsel te vernieuwen.3

De tweede fase begon met de globale economische crisis van 1973. Enerzijds zorgde de ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme voor een toename van migratiestromen in de Derde Wereld. Vanuit het platteland, waar boeren vluchten uit miserie, naar de Afrikaanse en Aziatische steden, en ten slotte ook naar Europese steden. Anderzijds verhardden de Noord-Europese landen hun migratiebeleid. Op 1 augustus 1974 beslist de Belgische regering om de immigratie te beperken en in 1980 treedt de eerste wet over het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen in voege.

Na een gewilde migratie, uitgekozen door het patronaat tijdens een periode van economische groei, komt tijdens de jaren 1980-1990 dus een migratie uitgelokt door de ongelijke ontwikkeling. Een deel mag zich op legale wijze vestigen met zwakkere politieke en sociale rechten, terwijl een ander deel mensen-zonder-papieren worden en in de ondergrondse economie verdwijnen, een soort van tweede reserveleger naast dat van de ‘legale’ werklozen.

Vanaf de jaren 1990 tot vandaag voegen zich hier twee nieuwe fenomenen aan toe: een extra-Europese migratie veroorzaakt door conflicten in het Midden-Oosten en Afrika en een intra-Europese migratie met onder andere de komst van Oost-Europese gedetacheerde werknemers, vooral in de bouw en het transport.

Vandaag zijn 1,8 miljoen Belgen (16 % van de totale bevolking) in het buitenland geboren, een verdubbeling op een kwarteeuw tijd.4 Binnen de actieve bevolking zijn drie op de tien personen van buitenlandse afkomst, waarvan de helft van buiten de EU komt.5 In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is twee derde van de bevolking afkomstig uit de migratie en in Antwerpen is dat ongeveer de helft.

De kapitalistische globalisering doet dus majority-minority cities ontstaan: steden waarin de meerderheid van de bevolking uit een waaier van minderheden bestaat. Op twee generaties tijd zagen we deze evolutie zich voltrekken in steden als Birmingham, Stuttgart, Brussel of Marseille. De grote steden kennen ook een aanzienlijke diversiteit met inwoners van alle achtergronden.

De kapitalistische globalisering doet majority-minority cities ontstaan.

Deze migratie komt niet uit de lucht vallen, maar is het directe gevolg van een van de grote tegenstellingen van het kapitalisme: de tegenstelling tussen imperialistische en onderdrukte naties. De leden van laatstgenoemde komen oorspronkelijk vooral uit het platteland. Maar ze maken al snel kennis met een andere contradictie van het kapitalisme, die tussen kapitaal en arbeid. Het overgrote deel gaat de rangen van de arbeidersklasse vervoegen, vaak in de meest uitgebuite en onzekere jobs: mijnbouw, schoonmaak …

Zo komen we tot toenemende concurrentie en spanningen op de arbeidsmarkt, met fenomenen van interne en externe delokalisaties, met de veralgemening van de praktijken van onderaannemingen die grotendeels bestaan uit arbeiders met een migratie-achtergrond, en met moederfabrieken waar vooral ‘blanke’ Belgen werken.

We kunnen stellen dat de migraties van het begin van de 21e eeuw de realiteit van de neokoloniale onderdrukking tot in het hart van de imperialistische metropolen doen binnendringen. Daarnaast maken we ook de verscherping van een vernieuwd racisme mee, versterkt door de recente oorlogen.

Cultureel racisme en botsing der beschavingen

Het naoorlogse tijdperk kende een terugval van het racisme. De overwinning tegen het fascisme en de dekolonisatie leidde tot het politieke isolement van krachten die openlijk biologisch racisme verdedigden. Maar na de crisis van 1973 was er een heropleving van extreemrechtse partijen die openlijk verwezen naar het koloniale en fascistische verleden. We zien dit tot op vandaag met de strekking van het Front National in Frankrijk en het Vlaams Blok in Vlaanderen.

Naast de nostalgische krachten van het fascisme bereiden ook anderen een tegenaanval voor door zich te moderniseren.

Op 8 augustus 1956 kent Marcinelle de grootste mijnramp in de Belgische geschiedenis in Bois Du Cazier. Maar liefst 262 slachtoffers (waaronder 132 Italianen, 95 Belgen, 8 Polen, 6 Grieken, 5 Duitsers, 3 Hongaren, 3 Algerijnen, 2 Fransen, 1 Engelsman, 1 Nederlander, 1 Rus en 1 Oekraïener) op 274 aanwezige mijnwerekrs. 22 Italiaanse mijnwerkers kwamen uit hetzelfde dorp. In die periode werkten 47.000 Italianen in de Belgische mijnen wat 30% was van het totale aantal mijnwerkers.
Foto: Hervé Guerrisi
Bron: http://dormirajamais.org/cincali2/

Nieuw Rechts, het ‘beschaafde’ extreemrechts dat vandaag het identitaire nationalisme nieuw leven inblaast in heel Europa, ontstaat in de jaren 1960 rond Alain de Benoist en GRECE (Groep voor Onderzoek en Studie van de Europese beschaving).

Het stelt zichzelf de taak om een metapolitieke strategie te ontwikkelen, een culturele strijd, een ‘rechts gramscisme’ zoals de Benoist stelt. Op het spel staat de vervanging van het ideologische debat tussen links en rechts door een discours over waarden en nationale identiteit. Hoewel nieuw rechts formeel afstand neemt van ‘biologisch’ racisme, dat op pseudowetenschappelijke basis een hiërarchie tussen ‘rassen’ nastreeft, wordt het recht om zich op te delen in homogene culturele structuren verdedigd. De prioriteit ligt niet langer in het opdelen van ‘superieure en inferieure rassen’, maar in het onderscheiden van verschillende ‘culturen’, onder de vorm van een soort van cultureel, differentialistisch racisme.

Onderzoeker Ico Maly schrijft:

Die culturele definiëring van de natie en van ongelijkheid plaatste een cultureel racisme in de plaats van het oude en aangebrande biologische racisme. Deze herdefiniëring maakte het voor Nieuw Rechtse denkers en politici mogelijk om elke beschuldiging van biologisch racisme en inherente superioriteit van de hand te wijzen. Op dezelfde manier hanteert ook Trump dit discours. Het cultureel racisme richt zich tegen de invasie van ‘vreemde culturen’ en ontsnapte al snel uit de Nieuw Rechtse marge. Thatcher nam het al in 1979 over toen ze tegelijkertijd sneerde naar de Britse fascistische partij National Front en claimde dat Groot-Brittannië overspoeld werd door vreemdelingen. Dergelijke retoriek werd vanaf de jaren 1990 ook gemeengoed bij de mainstream, ook in Vlaanderen.6

De val van het socialisme in Oost-Europa, dat al een tijd ziek was, betekende niet het ‘einde van de geschiedenis’ zoals Francis Fukuyama beweerde, maar een gigantische stap achteruit. Twee jaar na de val van de Berlijnse Muur start George Bush sr. de eerste Golfoorlog tegen het Irak van Saddam Hoessein, wat tot rampzalige gevolgen zou leiden. De Verenigde Staten worden de ongenaakbare wereldmacht die hoopt om een eeuw lang een Pax Americana te kunnen inluiden. Bedwelmd door deze nieuwe globale krachtsverhoudingen titelt de bijlage van The New York Times op 18 april 1993: “Eindelijk komt het kolonialisme terug, het werd tijd.”

In 1996 publiceerde Samuel Huntington, de man die president Johnson assisteerde tijdens de Amerikaanse bezetting van Vietnam, De botsing der beschavingen. Dit boek, dat een wereldwijde impact kende en door extreemrechts (maar ook ver erbuiten) werd verwelkomd, ontwikkelt en populariseert essentiële ideeën van Nieuw Rechts in deze nieuwe situatie.

Allereerst beweert Huntington dat het tijdperk van de strijd tussen ideologieën, die tussen het kapitalisme en het communisme, voorbij is. Kortom, de klassenstrijd heeft afgedaan. Het gaat nu over het ‘culturaliseren’ van conflicten, het aannemen van een nieuw paradigma.

Om de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, tussen nationale bevrijding en imperialisme te doen vergeten, beweert Huntington dat de tegenstelling ligt tussen de beschaving van de ‘westerse wereld’ aan de ene en de beschavingen van de ‘islam’ (‘moslimmilitarisme’) en het ‘confucianisme’ (‘de bevestiging van China’) aan de andere kant. Door zichzelf op het culturele terrein te plaatsen, worden de economische overheersing, de uitbuiting, de allianties voorbij de ‘culturele blokkades’ (zoals die tussen de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië) opzij geschoven. Daarnaast beweert Huntington dat de westerse beschaving waarden heeft, zoals politieke democratie, individuele vrijheid of mensenrechten, die niet universeel maar uniek zijn en andere beschavingen niet kunnen omhelzen. Deze ‘culturele’ articulatie die kolonialisme en racisme rechtvaardigt, is niet nieuw.

Chicago, USA, June 21, 1996.
Foto: ISTOCK-458661215. GOLDHAFEN

Vanaf de 19e eeuw rechtvaardigde het kolonialisme haar praktijken met de idee van culturele superioriteit, in tegenstelling tot het marxisme. In 1883, het jaar van de dood van Marx, werd in Oostenrijk Der Rassenkampf van Ludwig Gumplowicz uitgebracht, een boek dat haaks staat op de analyse van de klassenstrijd als motor van de geschiedenis. De beroemde Franse liberale Tocqueville schreef tezelfdertijd: “Het Europese ras ontving van de hemel of verwierf door zijn inspanningen een dergelijke onbetwistbare superioriteit ten opzichte van alle andere rassen die deel uitmaken van de menselijke familie, dat de man die door zijn ondeugd en onwetendheid bij ons op het laagste echelon van de sociale ladder staat, nog steeds de eerste onder de wilden zal zijn.”7 In Groot-Brittannië, verdedigt Benjamin Disraeli, schrijver, Brits premier en bezieler van de Conservatieve Partij, in het midden van de 19e eeuw dat het ras de “sleutel van de geschiedenis” is, dat “ras alles is: er geen andere waarheid “en dat wat een ras vormt “één ding is: bloed”.8 Hij ziet hierin de verklaring van een historische cyclus die begint vanaf de verovering van Amerika, via de Opiumoorlog in China tot de triomf van het Britse rijk. We zijn niet ver verwijderd van wat Huntington de “botsing der beschavingen” zal noemen.

Om de geesten voor te bereiden op nieuwe oorlogen en bezettingen in het Midden-Oosten, stelt Huntington vermeende ‘identitaire’ verschillen tussen ‘het Westen’ en de ‘Islam’ voor.

Net als in de 19e eeuw wordt de culturele revolutie van Nieuw Rechts op strategische wijze opgevat en verspreid. Om de geesten voor te bereiden op nieuwe oorlogen en bezettingen in het Midden-Oosten, stelt Huntington vermeende ‘identitaire’ verschillen tussen ‘het Westen’ en de ‘Islam’ voor. Om de wereld voor te bereiden op een strategische aanval tegen China, baant men nu al de weg door vermeende ‘culturele’ verschillen tussen ‘het Westen’ en ‘Chinees Confucianisme’ te verspreiden. Volgens deze analyse zijn fundamentele economische belangen, sociale klassen, controle van grondstoffen, verovering van nieuwe markten of strategische expansie niet langer van tel.

Deze opvatting van de ‘botsing der beschavingen’ in Huntingtons werk, leidt tot de ontwikkeling van een ‘cultureel’, ‘beschaafd’ racisme, vooral gericht tegen moslims van Maghrebijnse, Turkse en Pakistaanse afkomst. Huntington beweert wel dat immigratie “een bron van kracht” is voor het Westen, op voorwaarde dat het gaat om “gekwalificeerde en energieke individuen” en dat “nieuwe immigranten cultureel worden geassimileerd met de westerse beschaving”.9 Economische kwesties schuift hij aan de kant. Hij wijst op het gevaar van “morele achteruitgang” en “culturele zelfmoord”. Hij waarschuwt: “De westerse cultuur wordt uitgedaagd door bepaalde groepen binnen westerse samenlevingen … vooral duidelijk bij moslims die in Europa wonen.”10
Huntington bevordert dus essentiële thema’s die Trump, Baudet, Waucquiez, De Wever … vandaag overnemen. Ten eerste wordt ideologie vervangen door cultuur, in een poging om elke gemeenschappelijke sociale strijd uit te roeien. Ten tweede wordt het in diskrediet gebrachte ‘biologisch’ racisme vervangen door een neoracisme, een ‘cultureel’, differentialistisch racisme dat de superioriteit van de westerse cultuur voorstaat. Het doel is in feite de bevolking intern te verdelen en extern oorlog kunnen voeren.

Vijf jaar na de publicatie van het boek van Huntington zullen de aanslagen van 11 september 2001 het voorwendsel zijn voor de Amerikaanse oorlogen in het Midden-Oosten (Afghanistan, Irak, Libië) en voor een ongebreideld racisme dat tot ver in de westerse politieke wereld zal doordringen, veel verder dan de gebruikelijke cirkels van extreemrechts.

Links, antiracisme en antikapitalisme

Neokolonialisme, imperialistische oorlogen, immigratie, neoracisme en Nieuw Rechts zijn enorme uitdagingen voor de authentieke linkerzijde. Vooral in de huidige context van de Europese Unie. Ze kent sinds 2008 niet alleen in een diepe economische crisis, maar ook de traditionele politieke verkeren in crisis. De woede keert zich tegen een autoritaire Europese Unie, met haar soberheidsbeleid, deregulering en lage lonen, en drukt zich inderdaad op tegenstrijdige wijze uit.

Enerzijds zijn we getuige van de terugkeer van een nationalisme en racisme dat steeds mondiger wordt met de opkomst van de identitaire stromingen zoals de AfD, de Lega Nord, Le Pen, Baudet en Wilders … Maar de ideeën van Nieuw Rechts dringen ook door tot de neoconservatieve partijen zoals de N-VA van Bart De Wever, de Tories in Groot-Brittannië of de Republikeinen in Frankrijk met Laurent Waucquiez.
Anderzijds duiken ook radicaal linkse stromingen (van verschillende aard) op, links van de traditionele sociaaldemocratie. Denk maar aan de opkomst van Unidos Podemos in Spanje, La France Insoumise in Frankrijk, Corbyn in Groot-Brittannië of de PVDA in België. Deze stromingen staan voor cruciale uitdagingen in de wedloop tegen extreemrechts en een vastberaden, felle strijd tegen het racisme mag niet ontbreken.

Radicaal links moet moet blijven kritiek maken op het pad dat meer dan een eeuw lang gevolgd werd door de sociaaldemocratie. Die weg is niet in staat gebleken om het kapitalisme achteruit te dwingen en het racisme tegen te gaan. Deze kritiek kan zich niet beperken tot de sociaal-liberale wending. Net als in alle periodes van de ontwikkeling van het kapitalisme, zou het beperken van de kritiek op de tweedeling tussen kapitaal en arbeid op nationaal vlak niet alleen getuigen van een enge politieke visie. Op deze manier kan links ook weer door de dominante klassen worden meegesleurd.

Het ideologische bankroet van de sociaaldemocratie is niet beperkt tot alleen maar het sociale terrein. Het is ook een realiteit op het vlak van oorlog en chauvinisme.

Op het aanvaarden van het kolonialisme vóór de twee wereldoorlogen, volgde de steun van de sociaaldemocraten aan neokoloniale avonturen en imperialistische oorlogen. De sociaaldemocraat Guy Mollet keurde de oorlog in Algerije goed; Tony Blair steunde volop de oorlog in de Irak; François Mitterrand bepleitte het behoud van Françafrique en Paul-Henri Spaak of Willy Claes waren steunpilaren van de NAVO.

Deze sociaaldemocratische leiders beschouwden de komst van immigranten enkel als loonconcurrenten van ‘autochtone’ arbeiders. Daardoor volgden ze een allesbehalve emancipatorisch regeringsbeleid.
Voor marxistisch links ligt de uitdaging in het koppelen van de sociale strijd met de strijd tegen racisme en gelijke rechten. Door deze sociale beweging hebben buitenlandse arbeiders in ons land sinds 1971 het recht hadden om te stemmen bij sociale verkiezingen. Daardoor konden mensen zonder papieren tussen 1974 en 1999 genieten van opeenvolgende collectieve regularisaties. Daardoor werd er voor gelijke rechten (Objectief) gevochten, wat rond de eeuwwisseling leidde tot de nieuwe wet die de toegang tot de Belgische nationaliteit vergemakkelijkte. Het komt erop aan hieraan een internationalistische visie te koppelen, in staat om bewegingen te ontwikkelen die vechten tegen oorlog, neokolonialisme en racisme, zoals we bijvoorbeeld in 2002-2003 zagen in Groot-Brittannië; de beweging tegen de oorlog in Irak werd gecombineerd met een strijd tegen islamofobie.

Deze strijd tegen racisme gebeurt op alle fronten – economisch, politiek en ideologisch – omdat racisme geen onbekende is voor het kapitalisme. Economisch gezien wordt het gebruikt om de concurrentie tussen werknemers te versterken (onderaanneming, sociale dumping, zwartwerk …). Politiek laat het de heersende klassen toe om de arbeidersklasse in de metropolen te verdelen en neokoloniale oorlogen te rechtvaardigen. Ideologisch laat het toe dat de arbeidersklasse slaafs het wereldbeeld van het establishment volgt.

De strijd tegen racisme uit zich in een strijd gedragen door alle componenten van de arbeidersklasse, tegen discriminaties op het vlak van rechten als in de praktijk.

Arbeiders met migratieachtergrond worden geconfronteerd met twee onderdrukkingen. Naast de onrechtvaardigheden en uitbuiting die alle werknemers delen, ervaren zij discriminatie op basis van huidskleur, afkomst of religie. Als gediscrimineerde groepen alleen vechten, worden ze geïsoleerd en verslagen. En als het niet-gediscrimineerde deel van de arbeidersklasse onverschillig blijft voor deze onderdrukking, zullen ze als vogels voor de kat zijn in de strijd tegen het establishment. Kortom, de arbeidersklasse moet verenigd zijn om te winnen, maar ze kan alleen verenigd worden als ze de strijd tegen racisme ernstig neemt.

De strijd tegen racisme moet tegelijk met de sociale strijd gebeuren. De ene mag niet van de andere gescheiden worden. Als de sociaaldemocratie, van het slag van Clinton of Hollande, hand in hand met rechts deelneemt aan het neoliberale offensief of neokoloniale oorlogen, zullen de verschillen met conservatief rechts steeds meer op ethische en culturele gronden liggen, los van de klassenstrijd. Deze partijen kunnen onmogelijk strijden tegen discriminatie op de arbeidsmarkt, woonmarkt, in het onderwijs … en tegelijkertijd de steun van de bevolking verwerven als ze een beleid voeren dat het aanbod aan werkgelegenheid en sociale huisvesting aanzienlijk vermindert en de begrotingen voor onderwijs verlaagt. Een dergelijk sociaaldemocratisch beleid komt Nieuw Rechts goed uit. Bannon, de ideoloog van de Alt-Right stroming en adviseur van de campagne van Trump, jubelt hierbij: “Zolang links geobsedeerd blijft door ras en identiteit en wij focussen op economisch nationalisme, heb ik de Democraten in mijn zak en kunnen we ze verpletteren.”11

Van de liberale supporters van de slavernij tot de aanhangers van Nieuw Rechts, allen wilden ze de sociale strijd verplaatsen naar het terrein van ‘culturele en identitaire conflicten’ om een deel van de arbeidersklasse voor zich te winnen. Ze willen de sociale groepen onderaan verdelen, zodat deze zich niet richten op wie bovenaan staat.

De authentieke linkerzijde moet vechten om de uitgangspunten van het debat te bepalen, om de cruciale sociale, ecologische en democratische kwesties aan te pakken die de brede klasse van arbeiders van alle origine verenigt. Ze moet de eenheid van deze klasse verwezenlijken en racisme bestrijden. Nu meer dan de helft van de bevolking in grote steden een recente migratiegeschiedenis kent, is deze uitdaging des te dringender.

Geconfronteerd met de paradoxale mix van kapitalistisch internationalisme en reactionair nationalisme, heeft de arbeidersklasse niet de luxe om te lijden aan chauvinisme of communautarisme. De geschiedenis leert haar dat oorlog en neokolonialisme krachtige vectoren zijn geweest voor “het verdraaien van het politieke bewustzijn van de volksklassen”, om Lenin te citeren. De strijd tegen oorlog en voor internationale solidariteit is dan ook onmisbaar in de strijd tegen racisme.

Dit artikel van David Pestieau sluit aan met zijn artikel “Marx, klassenstrijd en antiracisme” dat in nr. 5 van Lava verscheen op 1 juli 2018. Zie https://lavamedia.be/marx-klassenstrijd-en-antiracisme/.

Footnotes

  1. Mehdi Ben Barka, Option révolutionnaire au Maroc. Écrits politiques 1957-1965, Syllepse, Parijs, 1999, p. 229-230.
  2. Samir Amin, “Le colonialisme, c’est l’abolition formelle de la souveraineté nationale”, interview RFI, 13 maart 2017.
  3. Julien Dohet, “Les immigrés et le syndicalisme”, Centre d’Éducation à la Résistance et la Citoyenneté, nr. 9, avril-juin 1999. Zie http://www.territoires-memoire.be/am09/674-les-immigres-et-le-syndicalisme.
  4. Matthias Verbergt, “Migratieland Belgïe”, De Standaard, 3 februari 2018.
  5. “Tweede generatie, tweede rang”, De Standaard, 5 februari 2018.
  6. Ico Maly, Nieuw rechts, EPO, 2018, p. 103.
  7. Geciteerd in Losurdo, La lutte des classes, Delga, 2016, p. 40.
  8. Geciteerd in Losurdo, op. cit., p. 39.
  9. Samuel Huntington, Le choc des civilisations, Odile Jacob, poches Histoire, uitgave 2015, p. 457.
  10. Ibid., p. 458.
  11. Jan Van Hessche, “Hoe Bannons positie onhoudbaar werd”, De Tijd, 18 augustus 2017. Zie https://www.tijd.be/politiek-economie/internationaal-vs/Hoe-Bannons-positie-onhoudbaar-werd/9924133.