Het gaat slecht met de democratie. Instellingen, sociale netwerken en individualisme zijn naar verluidt de grote schuldigen. Het zou de schuld zijn van het “radicalisme van de extremen”, en zelfs van onze machteloosheid tegenover het economisch geweld dat we zouden moeten verzachten. Maar laat het kapitalisme nu net gebaseerd zijn op de scheiding tussen het economische en het politieke, waardoor het fundamenteel ondemocratisch is.
De crisis van de democratie waarmee we geconfronteerd worden ontstaat niet alleen in de politieke sfeer. Ze kan niet worden overwonnen door de burgerzin te herschikken, het tweepartijenstelsel te cultiveren, het ‘democratisch ethos’ te versterken, de ‘grondwetgevende macht’ nieuw leven in te blazen, de kracht van het ‘agonisme’ te ontketenen… De huidige democratische kwalen zijn niet autonoom en ook niet louter sectoraal, maar vormen het specifieke politieke aspect van de algemene crisis die onze hele maatschappelijke orde overspoelt. Ze zijn geworteld in de fundamenten van die orde – in haar institutionele structuren en haar constituerende dynamiek. Ze kunnen alleen begrepen worden binnen een kritische visie op de sociale totaliteit, die veel waarnemers niet zonder reden vereenzelvigen met het neoliberalisme. Maar het is belangrijk om het neoliberalisme te situeren als een variant van het kapitalisme. En elke vorm van kapitalisme is onderhevig aan politieke crises en staat vijandig tegenover de democratie, omdat het een tegenstrijdigheid in zich draagt die het daartoe voorbestemt.
De huidige crisis is zeker geen anomalie, ze is de vorm die deze tegenstelling vandaag aanneemt. Als we het kapitalisme reduceren tot een economisch systeem, en de kapitalistische crisis tot een economisch disfunctioneren, zien we andere tegenstellingen over het hoofd, net zoals de crises die daaruit voortkomen. Die crises ontstaan wanneer economische vereisten in conflict komen met niet-economische achtergrondvoorwaarden waarvan de gezondheid essentieel is voor het accumulatiestreven. Er zijn veel van zulke omstandigheden. Maar de tegenstelling die kan worden gezien als de wortel van de huidige democratische crisis – nauw verweven met de andere impasses in het systeem – betreft de overheidsinstanties. De instandhouding ervan is een voorwaarde voor de voortdurende accumulatie van kapitaal, maar het kapitaal heeft de neiging om de overheidsinstanties (waarvan het afhankelijk is) te destabiliseren.
Accumulatie is ondenkbaar zonder een wettelijk kader om privé-ondernemingen en marktuitwisselingen te beschermen. Het proces is in grote mate afhankelijk van de overheid. Die moet de eigendomsrechten garanderen, contracten afdwingbaar maken en geschillen beslechten; de overheid moet opstanden onderdrukken, de orde handhaven en dissidenten in toom houden; ze moet monetaire regimes ondersteunen en maatregelen nemen om crises te voorkomen of te beheersen en ze moet statushiërarchieën codificeren en handhaven, zoals die welke burgers onderscheiden van “buitenlanders”.
Het zijn rechtssystemen die schijnbaar gedepolitiseerde ruimten hebben gecreëerd waarin private actoren hun “economische” belangen dienen zonder “politieke” inmenging. Op dezelfde manier zijn het de territoriale staten die “legitiem geweld” hebben gemobiliseerd om verzet te onderdrukken tegen onteigeningen (vooral dan koloniale onteigeningen) waarmee kapitalistische eigendomsverhoudingen werden gecreëerd en in stand gehouden. Nadat deze politieke machten de kapitalistische economie hadden opgebouwd, namen ze maatregelen om het vermogen van het kapitaal om winst te accumuleren te vergroten. Ze bouwden en onderhielden infrastructuur, compenseerden ‘marktfalen’, stuurden ontwikkeling aan, stimuleerden sociale reproductie, verzachtten economische crises en beheersten de bijbehorende politieke gevolgen. De bredere ruimte waarin deze staten opereren is georganiseerd om de circulatie van kapitaal te vergemakkelijken: niet alleen met behulp van militaire macht, maar ook door middel van transnationale politieke arrangementen zoals internationaal recht, supranationale regimes en onderhandelde overeenkomsten tussen grootmachten die min of meer pacificeren (maar altijd in het voordeel van het kapitaal). Die mondiale ruimte wordt soms gezien als in een natuurlijke vanzelfsprekendheid. Politieke macht, essentieel voor het functioneren van die ruimte, is een integraal onderdeel van de geïnstitutionaliseerde sociale orde die het kapitalisme is. Maar de instandhouding ervan leeft voortdurend op gespannen voet met de noodzaak van kapitaalaccumulatie. De reden hiervoor ligt in de institutionele topografie van het kapitalisme die het ‘economische’ scheidt van het ‘politieke’. Elk krijgt zijn eigen sfeer, met zijn eigen specifieke apparaat en modus operandi. De macht om de productie te organiseren is geprivatiseerd en toevertrouwd aan het kapitaal. De taak om de “niet-economische” ordes te besturen – inclusief die ordes die de externe voorwaarden voor accumulatie verschaffen – ligt bij de publieke macht. Die laatste is verantwoordelijk voor het gebruik van de “politieke” middelen van de wet. In het kapitalisme is het economische dus niet politiek en het politieke niet economisch.
Bestuur zonder regering
Die scheiding onderwerpt grote aspecten van het sociale leven aan de “wetten van de markt” (d.w.z. aan het grootkapitaal); ze ontneemt ons het vermogen om collectief te beslissen over wat we willen produceren, in welke hoeveelheden, met welk energiebronnen en volgens welke sociale verhoudingen. Het ontneemt ons ook de middelen om te beslissen wat we doen met het collectief geproduceerde sociale overschot; met de relatie die we willen opbouwen met de natuur en met toekomstige generaties; met de organisatie van werk voor sociale reproductie en met de relatie daarvan met de productie. Door zijn structuur is het kapitalisme fundamenteel ondemocratisch.
Maar het kapitaal probeert van nature van twee walletjes te eten. Aan de ene kant leeft het van de overheid en profiteert het van rechtssystemen, repressieve krachten, infrastructuren en regelgevende instanties. Aan de andere kant zet het winstbejag bepaalde segmenten van de kapitalistische klasse er regelmatig toe aan om in opstand te komen tegen de staat. Ze geven de staat de schuld van zijn ondergeschikte rol ten opzichte van de markten en ze proberen de staat te verzwakken. In zulke gevallen, wanneer kortetermijnbelangen prevaleren boven het overleven op de lange termijn, dreigt het kapitaal de politieke voorwaarden van zijn bestaan te vernietigen. Deze tegenstrijdigheid is een crisestendens die zich niet ‘binnen’ de economie bevindt, maar eerder op de grens die de economie en het bestuur zowel scheidt als verbindt. Deze ‘interregime-tegenstelling’, die inherent is aan het kapitalisme zelf, duwt alle vormen van de kapitalistische samenleving in de richting van politieke crises.
Laten we duidelijk zijn: er bestaat geen kapitalistische samenleving ‘op zich’. Kapitalisme heeft alleen bestaan in historisch bepaalde wijzen of regimes van accumulatie. En de constitutieve scheiding tussen het ‘economische’ en het ‘politieke’ kan altijd worden betwist en gewijzigd. Het is vooral in tijden van crisis dat de grens de strijd tussen sociale actoren kristalliseert. En soms slagen die erin de koers te wijzigen.
In de twintigste eeuw bijvoorbeeld gebruikte het staatskapitalisme, de opvolger van het laissez-faire regime, overheidsmacht om de crisis in te dammen of af te remmen. Gesterkt door het systeem van kapitaalcontroles dat in 1945 onder VS-hegemonie werd ingevoerd via de Bretton Woods-akkoorden, disciplineerden de staten over het algemeen het kapitaal voor zijn eigen bestwil. De staten breidden de reikwijdte uit van politieke actie terwijl ze het tegelijkertijd onder controle hielden door maatregelen te nemen om potentieel revolutionaire lagen te integreren door hun burgerschap op te waarderen en ze bij het systeem te betrekken. De stabiliteit werd zo gedurende enkele decennia hersteld, maar stijgende lonen en wijdverspreide productiviteitswinsten in de centrale verwerkende industrie zetten het kapitaal aan tot nieuwe inspanningen om de markt te bevrijden van politieke regulering. Tegelijkertijd stelde een nieuw links de onderdrukkingen, uitsluitingen en roofpraktijken aan de kaak waarop het hele bouwwerk gebaseerd was. Er volgde een lange crisis waarin het systeem discreet werd verdrongen door het huidige regime van het financieel kapitalisme.
Dit laatste heeft de relatie opnieuw vormgegeven. Centrale banken en wereldwijde financiële instellingen hebben regeringen vervangen als de scheidsrechters van een steeds meer geglobaliseerde economie. Zij bepalen nu de belangrijkste regels voor de relaties tussen arbeid en kapitaal, burgers en staten, centrum en periferie, en – dit is cruciaal – ook die tussen debiteuren en crediteuren. Het vorige regime stond regeringen toe om de kortetermijnbelangen van privébedrijven ondergeschikt te maken aan de langetermijndoelstelling van duurzame accumulatie. Omgekeerd staat het huidige systeem het financieel kapitaal toe om regeringen en burgers te dwingen het onmiddellijke belang te dienen van particuliere investeerders. Het is een dubbele vloek: aan de ene kant zijn staatsinstellingen (die – enigszins – ontvankelijk waren voor de eisen van hun burgers) steeds minder in staat om aan hun behoeften te voldoen; aan de andere kant zijn centrale banken en wereldwijde financiële instellingen ‘politiek onafhankelijk’ omdat ze vrij zijn om te handelen in het belang van investeerders en schuldeisers. Financieel kapitalisme is het tijdperk van ‘bestuur zonder regering’; het tijdperk van overheersing zonder het vijgenblad van de instemming. Het belangrijkste effect is dat de macht van de staat op elk niveau is uitgehold. Kwesties die ooit werden beschouwd als het terrein van democratische politieke actie zijn nu “gereserveerde gebieden” toevertrouwd aan de “markten”. De waterdragers van het kapitaal aarzelen niet om de staatsmacht of de politieke krachten die deze zouden kunnen betwisten, aan te vallen. Zij doen dat bijvoorbeeld door verkiezingen of referenda tegen bezuinigingen gewoon te annuleren, zoals ze dat in Griekenland deden in 2015. Het beroemde “democratisch deficit” is in feite een integraal onderdeel van de algemene crisis van het financieel kapitalisme. En zoals elke algemene crisis heeft ze een hegemoniale dimensie.
Geen enkel knelpunt in de accumulatiecircuits, geen enkele blokkade in het bestuurssysteem verdient de term ‘crisis’ in de eigenlijke zin van het woord. Het is pas wanneer leden van de samenleving beseffen dat de ernstige moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd worden niet ondanks, maar dankzij de gevestigde orde ontstaan; wanneer een kritische massa besluit dat de orde kan en moet worden veranderd door collectieve actie; wanneer een objectieve impasse een subjectieve stem krijgt, dat we kunnen spreken van een ‘crisis’ in de zin van een ‘belangrijk historisch keerpunt’ en dat de dwang tot beslissen ontstaat.
Dit is de huidige situatie. De politieke disfuncties van het financiële kapitalisme zijn niet langer ‘slechts’ objectief; ze hebben een subjectief correlaat gevonden. In veel delen van de wereld zijn rechtse populisten erin geslaagd kiezers uit de arbeidersklasse (die er de grote meerderheid vormen) te verleiden met de belofte dat ze hun land, dankzij hen, weer zouden kunnen “terugnemen” van het mondiale kapitaal, van de immigranten en van de etnische of religieuze minderheden die hun land zijn “binnengevallen”. Hun linkse tegenhangers hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt in de burgermaatschappij door campagne te voeren voor de “99%” en tegen een “gemanipuleerd” systeem dat de “miljardairsklasse” bevoordeelt. De opkomst van deze dubbele populistische golf betekende een grote omwenteling. De illusie van neoliberaal gezond verstand is aan diggelen geslagen en het veld van de politieke reflectie is breder geworden. We zijn een nieuwe fase ingegaan. Van een “eenvoudig” geheel van systemische impasses zijn we overgegaan naar een echte hegemoniecrisis, gedreven door een open conflict over de huidige grens tussen economie en bestuur. Het idee dat planning het altijd moet afleggen tegen een systeem van concurrerende markten is niet langer vanzelfsprekend. Die trend kwam in een stroomversnelling met de Covid-19 pandemie die de noodzaak aantoonde van publieke macht. Als we in een rationele wereld zouden leven, zou het neoliberalisme tot het verleden behoren.
Een vernislaagje emancipatie
Maar we leven in een kapitalistische wereld, die per definitie vol irrationaliteit zit. We kunnen dus niet verwachten dat de huidige crisis snel of soepel wordt opgelost. Rechtspopulisten hebben geen oplossingen voor de problemen van hun achterban; ze staan in de schijnwerpers en zijn de frontmannen van degenen die deze problemen hebben gecreëerd en die achter hen staan. Dit kan zo blijven doorgaan zolang niemand het gordijn wegtrekt en de schijnvertoning ontmaskert. En dat is precies wat de progressieve oppositie niet heeft gedaan. In plaats van de machten achter het gordijn te ontmaskeren, zijn de dominante stromingen van het “verzet” allang met hen gecompromitteerd. In de Verenigde Staten is dit bijvoorbeeld het geval met de liberaal-meritocratische vleugels van sociale bewegingen die opkomen voor feminisme, antiracisme, de rechten van de LGBTQ-gemeenschap en de ecologie. Onder de liberale hegemonie waren zij jarenlang tweederangsspelers in een progressief neoliberaal blok waar ook ‘visionaire’ takken van het mondiale kapitaal (IT, financiën, media, entertainment) deel van uitmaakten. De progressieven dienden dus ook als stromannen, maar op een andere manier: door een vernisje van emancipatoir charisma aan te brengen op de roofzuchtige politieke economie van het neoliberalisme. Deze onnatuurlijke alliantie heeft feminisme, antiracisme, enz. zo succesvol gecombineerd met neoliberalisme dat veel mensen uiteindelijk het eerste, samen met het laatste zullen verwerpen. Daarom is de belangrijkste begunstigde, tot nu toe tenminste, reactionair rechts populisme. Het is een schijnvete tussen twee groepen marionetten, de ene retrograde, de andere progressief – en achter het gordijn bloeien de machtigen.
Feit blijft dat crises zoals deze beslissende momenten zijn waarop we de mogelijkheid hebben de vorm van het sociale leven te beïnvloeden. De vraag rijst dan: wie zal het proces van sociale transformatie leiden, in wiens belang en met welk doel? Dit transformatieproces is in het verleden al verschillende keren ondernomen. Helaas is het telkens vooral het kapitaal ten goede gekomen. Zal dat nu opnieuw gebeuren? Als we ons beperken tot morele lessen en vrolijk over de zorgen van de “deplorables” heen stappen, zoals Hillary Clinton ze in 2016 noemde, en als we hun legitieme grieven blijven ontkennen (hoe misplaatst die ook mogen zijn), missen we de strijd om een tegen-hegemonie op te bouwen die ons uitdaagt de echte boosdoener te identificeren en de disfunctionele, antidemocratische orde die het kapitalisme is, te ontmantelen.
In samenwerking met Le Monde Diplomatique, december 2024. Vertaald door Jan Reyniers.