De PCI was de grootste communistische partij in West-Europa en had in Italië meer dan twee miljoen leden en een derde van het electoraat. De populaire partij implodeerde in 1991 onder het gewicht van interne tegenstellingen.
Adrian Thomas. Uw boek begint in 1984 met de begrafenis van Enrico Berlinguer, de laatste grote leider van de PCI. U was erbij en getuigt over hoe groot de partijgemeenschap was: twee miljoen Italianen kwamen hem een laatste hulde brengen. Van arbeiders van Fiat in Turijn tot boeren uit het zuiden van Italië.
Hugues Le Paige. Ik was daar met mijn Toscaanse communistische vrienden. Ik was erg onder de indruk. Er waren jongeren, ouderen, intellectuelen, mensen uit het noorden, mensen uit de Mezzogiorno (het zuiden) die met de trein het hele land door waren gereisd om erbij te zijn. De straten van Rome waren zwart van het volk. Je voelde de emotie, in het applaus, in de tranen. Al die mensen gaven echt enorm veel om Berlinguer, bijna unaniem. Hij was anders dan de andere politici. Hij was eenvoudig, met een soort discrete charme die bij de Italianen aansloeg. De mensen met wie hij praatte, voelden zich intelligenter, ook als ze geen militant waren. Ik ben ervan overtuigd dat dat een van de redenen van zijn succes was. Als hij het woord nam, was hij helder, pedagogisch en met gevoel voor dialoog. Zijn eerlijkheid werd door iedereen benadrukt. Zijn begrafenis was het laatste grote moment van volkseenheid rond de PCI. Maar dat wisten we pas later natuurlijk. Zes dagen later kwam de beroemde sorpasso, het voorbijsteken, bij de Europese verkiezingen: voor de eerste en laatste keer in haar geschiedenis overvleugelde de PCI de belangrijkste rechtse partij, de Christendemocratie, en werd ze de grootste nationale partij, met 33 procent van de stemmen. Hoewel de partij moeilijkheden ondervond, bleef ze een belangrijke kracht die in staat leek om de samenleving te veranderen.