Artikel

Stille Oceaan of Amerikaans meer?

Mark Tseng-Putterman

—4 maart 2022

Al sinds het ontstaan van de Verenigde Staten is de drang om de haast grenzeloze Chinese markten te veroveren een bepalende factor geweest van hun commerciële opgang en koloniale expansie.

De grootmacht die de Stille Oceaan overheerst, overheerst de wereld.’
VS-Senator Albert Beveridge, 9 januari 19001
De VS zijn altijd al een Indo-Stille Oceaanstaat geweest (…) Die oceaan open en vrij houden kan enkel door een robuust Amerikaans leiderschap.’
NSA-directeur Robert O’Brian, 20212

De Amerikaanse droom van uitbreiding, commerciële dominantie en militair overwicht ging er altijd al van uit dat de Indo-Stille Oceaan het exclusieve bezit was van de VS. De zogenaamde en eeuwenoude Manifest Destiny maakte van de Indo-Pacific met zijn veelsoortige ecosystemen, culturen, volkeren en naties een niemandszee. Sedert de prille 19de eeuw beschouwde Washington de Indo-Stille Oceaan als een volkomen lege geografische ruimte die hen als door goddelijke voorzienigheid in de schoot was geworpen.

Dit uit de duim gezogen idee – door David Palumbo-Liu omschreven als de ‘vergaarbak van Amerikaanse waan’3 – heeft vele vaders. In 1898, na de annexatie van Hawaï (7 juli) en net voor het begin van de kolonisatieoorlog op de Filipijnen (14 augustus), omschreef VS-politicus Whitelaw Reid de Indo-Stille Oceaan als een ‘Amerikaans Meer’.4 Op het hoogtepunt van zijn roem als Opperbevelhebber van de Geallieerde Troepen in 1949 noemde ook generaal Douglas MacArthur de gemilitariseerde regio van de Indo-Pacific een ‘Angelsaksisch Meer’.5 Na de val van de Sovjet-Unie brak het door neoliberalen bedachte ‘einde van de geschiedenis’ aan. Nu de beslissende overwinning van het kapitalisme een feit leek, zou de uitgestrekte ruimte van de Stille Oceaan, de ‘Pacific Rim’, alle financiële begrenzingen definitief naar de prullenmand verwijzen. Het neoliberale kapitalisme had alle tegenstanders overwonnen.6 Hoera, opdracht eindelijk volbracht!

Mark Tseng-Putterman is een docctoraatsstudent Amerikaanse Studies. Hij spitst zich toe op Aziatisch-Amerikaanse politiek, Amerikaanse eugenetica en ‘wetenschappelijk’ racisme. Zijn artikels verschenen reeds in de Huffington Post, Truth-Out, The Root en de Asian American Writers’ Workshop.

Maar dat bleek buiten de waard gerekend. De plotse opgang van de Volksrepubliek China als ‘strategische concurrent’ verplichtte Washington ertoe de Indo-Stille Oceaan opnieuw als het ultieme doel te zien van zijn imperialistische koers. In de aangepaste terminologie van een nieuw Koude Oorlogsproject, werd de aloude 19de-eeuwse ‘beschavingsmissie’ van zolder gehaald. De VS moesten het rentmeesterschap over een vrije en open Indo-Pacific weer opnemen om de existentiële dreiging van ‘illiberale’ vijanden te counteren. Onder het mom van regionale beveiliging stuurt Washington vandaag opnieuw oorlogsschepen uit naar de betwiste zones van de Zuid-Chinese Zee en doorkruist haar vloot – zonder voorafgaande toestemming (bv. India, april 2021) – de ‘exclusieve economische wateren’ van haar zogenaamde bondgenoten. Uiteraard verkoopt Washington de consolidatie van zijn militaire en commerciële superioriteit ook vandaag als een noodzakelijke verdedigingsstrategie tegen een ‘opkomend China’.7

Het U.S. Strategic Framework for the Indo-Pacific (2018) dat in 2021 werd vrijgegeven door Trumps Nationale Veiligheidsadviseur Robert O’Brian, maakt de prioriteiten van de VS-strategie in de Stille Oceaan zonneklaar. Het document roept op tot het behoud van de ‘diplomatieke, economische en militaire superioriteit’ van de VS in wat het omschrijft als ‘de meest bevolkte en de derde grootste economische regio ter wereld’. Het benadrukt dat China de VS de kans ontneemt om in de regio ‘de Amerikaanse nationale doelstellingen’ te realiseren en het roept op de nodige middelen te voorzien om te garanderen dat de eilanden in de Stille Oceaan ‘zich blijven richten op de VS.’8

De uitgangspunten van de huidige VS-strategie zijn een kopie van het expansionistisch beleid dat Washington voerde in de 19de eeuw. Toen al vond men dat de Stille Oceaan geostrategisch, commercieel en militair een ‘Amerikaans Meer’ moest blijven.

Talloze Westerse intellectuelen en commentatoren achten de militaire stoerdoenerij van de Verenigde Staten het logisch gevolg van een ‘machtstrijd’ met een opkomend China. Maar ze vergeten hierbij zowel de geschiedenis van VS-imperialisme in Stille Ocean als de marxistische kritiek op het imperialisme als zodanig. Ze praten enkel nog over een ‘imperialistische rivaliteit’ tussen twee evenwaardige kemphanen: de VS en China. De massamedia nemen deze framing klakkeloos over. Een materialistische analyse toont echter aan dat de VS hun overmacht over de derde wereld en het eenrichtingsverkeer van de winststromen willen behouden.

Om die ambitie waar te maken trekt de VS al meer dan een eeuw lang de hele trukendoos van het imperialisme open. Ondanks het schijnbaar ‘nieuwe feit’ dat China een topprioriteit is van het buitenlands beleid van de VS, is de permanente historische oorlog in Azië en de Stille Oceaan het gevolg van de onverzettelijk VS-ambitie om de Indo-Pacific te overheersen. Washington koloniseerde Hawaï, veroverde de Filipijnen en creëerde een ‘opendeurmarkt’ op China (1899) waardoor het land decennialang het kroonjuweel werd van de Amerikaanse hegemonie. Maar ondanks de essentiële rol die het keizerlijke China speelde bij de uitbouw van de VS-expansie in de Stille Oceaan en de monsterwinsten die het grootkapitaal er maakte, wordt daar in recente historische publicaties in alle toonaarden over gezwegen. Een grondige kennis van al die feiten is nochtans een urgente politieke noodzaak nude Indo-Stille Oceaan opnieuw de belangrijkste regio van het VS-militarisme wordt en China plots de ultieme ‘officiële vijand’ is die het aloude VS-project in de Stille Oceaan bedreigt.

De Oceaanbruid van Amerika’: China en de expansie van de VS in de Pacific

Al sinds het ontstaan van de Verenigde Staten (1776) is de drang om de haast grenzeloze Chinese markten te veroveren een bepalende factor geweest van hun commerciële opgang en koloniale expansie. Die koloniale jacht werd aangedreven door een gevoel van commerciële noodzaak, door geografisch toeval en door een Manifest Destiny. De ‘Chinese droom’ van de VS behoorde al tot de absolute drijfveren achter de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Bij de ‘Boston Tea Party’ van 1773, kieperden boze Amerikaanse kolonisten uit China geïmporteerde theebalen in de lokale havengeul. Die gebeurtenis wordt vaak opgedist als de rebellie van dappere patriotten die protesteerden tegen de Britse tirannie. Historisch accurater is echter dat die woede-uitbarsting veroorzaakt werd door een handelsconflict over de winsten op de Chinese handel. De Boston Tea Party was een commercieel protest tegen de Britse Wet van 1773 die de Britse East India Company het alleenrecht gaf om thee, vrij van rechten, in te voeren en te verkopen in Noord-Amerika. Door die wet vielen Amerikaanse handelaars die Chinese thee in Groot-Brittannië kochten uit de boot: hun lucratieve thee-import naar de Amerikaanse koloniën werd er de facto mee opgedoekt. Je zou voor minder boos zijn.9 Deze eerste ‘onafhankelijkheidsrebellie’ van de kolonisten ging dus eigenlijk al over de ambitie van Amerikaanse kooplui om graantjes mee te pikken van een koloniale handel – die overigens steeds meer ging leunen op de illegale verkoop van opium.

In tegenstelling tot hun Europese voorgangers waren de onafhankelijke VS door hun geografische ligging gedwongen om naar het westen te kijken. John Hay, minister van Buitenlandse Zaken onder president William Mc Kinley (1897-1901), plaatste de Stille Oceaan in een ruimere historische context: ‘De Middellandse Zee is een oceaan uit het verleden, de Atlantische is de oceaan van vandaag maar de Stille Oceaan is die van morgen.’10 Om de economische heerschappij over het Verre Oosten veilig te stellen, moesten de Verenigde Staten dus de absolute macht over de Stille Oceaan veroveren. Dat commerciële perspectief gaf mee vorm aan de Manifest Destiny van de VS en de verdere verovering van Noord-Amerika. Gebieden aan de Stille Oceaankust zoals Oregon en Californië werden snel de nieuwe “poorten naar het Verre Oosten”. Bij de annexatie van Californië in 1848 wees president James Polk op de waarde van havens als die van San Francisco, die ‘een uitgebreide en winstgevende handel met China en andere landen in het Verre Oosten’ mogelijk maakten.11 Marineofficier Robert Wilson Shufeldt leidde in 1882 een VS-expeditie naar Korea. Hij sloot er het allereerste Koreaans-Westerse verdrag met het zogenaamde “Koninkrijk van de Heremieten”. Shufeldt gaf deze mengeling van commercieel imperialisme en kolonialisme een meer intieme, poëtisch-familiale toon: ‘De Stille Oceaan is de oceaanbruid van Amerika. China, Japan en Korea – met hun ontelbare eilanden die hen als halskettingen om de nek hangen – zijn de bruidsmeisjes. Bij de inzegening van het huwelijk is Californië de huiskamer waar de weelderige bruidsschat van het Oosten naartoe wordt gebracht.’12

De fantasieën over expansie in de Stille Oceaan werden door drie overlappende projecten aangewakkerd: het continentaal imperialisme, het handelsimperialisme en het streven naar een overzees imperium.

Toen VS-president Thomas Jefferson in 1803 Louisiana overnam van Frankrijk, gaf hij de ontdekkingsreizigers Meriwether Lewis en William Clark meteen de opdracht de mogelijke verbindingen van de Missouri Rivier met de Stille Oceaan te verkennen. Zij moesten ‘met het oog op handelsmogelijkheden’ op zoek gaan naar ‘de meest directe en praktische waterverbinding over het continent.’ Asa Whintney probeerde in 1844 zijn droom van een transcontinentale spoorweg te slijten als het noodzakelijk onderdeel van een ‘beschavingsopmars’ die moest leiden tot de commerciële integratie van Azië. Hij zag de spoorlijn als ‘een middel om de ene hand uit te steken naar heel Azië en de andere naar heel Europa’.13 In zijn geschiedenis van die transcontinentale spoorlijn noemt Manu Karuka het project van de Amerikaanse expansie naar het westen en de infrastructurele uitbouw ervan een ‘project van continentaal imperialisme’. Hij ziet de onderwerping van het Noord-Amerikaanse continent door de VS als de absolute voorloper van Washingtons sprong over de grenzen van het continent.14 Vanaf de Spaans-Amerikaanse oorlog in 1898 bepaalde het commercieel oriëntalisme – met de focus op de verovering van de Chinese rijkdom – het economisch discours van de VS.

De fantasieën over expansie in de Stille Oceaan werden door drie overlappende projecten aangewakkerd: het continentaal imperialisme, het handelsimperialisme en het streven naar een overzees imperium. Tijdens het laatste decennium van de negentiende eeuw vloeiden deze uiteenlopende koloniale projecten naadloos samen. Toen het Amerikaanse Census Bureau in 1890 de westelijke grens formeel afsloot en verdere uitdijing op het Amerikaanse continent niet langer mogelijk was, brak een nieuw tijdperk aan: dat van de expansie in de Stille Oceaan. Er zou voortaan volop worden geïnvesteerd in de fabelachtige markt van het Verre Oosten, te beginnen met projecten als de transcontinentale spoorweg. VS-historicus Hubert Bancroft (1832-1918) formuleerde het toen zo: ‘Er is op dit continent niets maagdelijks meer te ontdekken. Het pionierswerk in de VS zit erop, de volgende stap is een duik in zee.’15

De Stille Oceaan, voorgesteld als een snelweg naar het Verre Oosten, werd de ultieme droom van het opkomend Amerikaans handelsimperium. Volgens Charles Denby, VS-gezant in China van 1885 tot 1898, droeg de Stille Oceaan ‘in zijn boezem een grotere handel dan de Atlantische Oceaan’.16 Denby beschouwde China als de mooiste parel aan de Amerikaanse handelskroon. Bij een toespraak tot de American Asiatic Association – een groep zakenlui, kapitalisten en missionarissen – omschreef hij China als ‘het El Dorado van de handel’. Dit commerciële oriëntalisme maakte verschillende vormen van formeel kolonialisme mogelijk. Zo speelde de handel met China een grote rol in de debatten over de annexatie van Hawaii nadat het soevereine koninkrijk in 1893 was omvergeworpen. Het standpunt van de regering McKinley tijdens het annexatiedebat in het Congres was duidelijk: ‘We moeten Hawaï hebben om ons te helpen ons deel van China te krijgen.’17 De heersende logica van het commerciële imperialisme structureerde op vergelijkbare wijze ook het VS-kolonialisme op de Filipijnen. Na de Spaans-Amerikaanse oorlog (1898) riepen tegenstanders van de annexatie op tot de teruggave van de Filipijnen aan Spanje of tot het behoud van slechts één havenstad onder Amerikaans bestuur. Annexionisten wezen echter niet alleen op de inherente waarde van de archipel, maar ook op het belang ervan voor de regionale strategie. In een toespraak voor het Congres in 1900 drong Senator Albert Beveridge, de belangrijkste voorstander van het imperialisme, aan op het volledige behoud van de Filipijnen als Amerikaans grondgebied: ‘De Filipijnen zijn voor altijd van ons… en net achter de Filipijnen liggen de onmetelijke markten van China. We zullen ons uit geen van beide terugtrekken. De Stille Oceaan is onze oceaan.’18

Het standpunt van de regering McKinley tijdens het annexatiedebat in het Congres was duidelijk: ‘We moeten Hawaï hebben om ons te helpen ons deel van China te krijgen.’

Beveridges annexatiekamp won het debat. Bij hun pogingen om de eilanden te onderwerpen voerde het Amerikaanse leger een genocidale onderdrukkingsoorlog tegen de Filipijnse nationale bevrijdingsstrijders.19 Dit endemische geweld werd gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor McKinleys visie op de Filipijnen als een ‘Amerikaans Hong Kong’. De Filipijnen moesten een lanceerplatform worden van waaruit de VS hun commerciële en militaire escapades naar China – en verder – konden opzetten.20

De ‘Open Deur’: China als koloniale ‘uitzondering’?

Voor het commerciële oriëntalisme van de 18e en 19e eeuw diende China onder meer als ‘natuurlijke afnemer’ van Amerikaanse overschotten. Kritische bedenkingen over de Chinapolitiek – ondanks de bepalende rol die het land speelde – blijven echter opvallend afwezig in de geschiedschrijving van het imperium van de VS. Dat China zijn territoriale integriteit kon behouden wordt beschreven als een uitzondering op de regel van het 19e-eeuwse westerse imperialisme. Het is waar dat China, in tegenstelling tot India, Vietnam of de Filipijnen, nooit onderworpen is geweest aan een volledig territoriaal koloniaal bestuur. En in tegenstelling tot Groot-Brittannië, Portugal, Duitsland en Japan – die formele territoriale concessies kregen, zoals die in Hongkong, Macau, Shandong en Taiwan – hebben de Verenigde Staten nooit het rechtstreekse bestuur van Chinees grondgebied geambieerd.

Maar dat China zijn territoriale integriteit grotendeels kon handhaven is geen bewijs dat het ontsnapte aan imperialistische invasies. Het behoud van China’s territoriale integriteit is eerder te wijten aan de evolutie van het imperialisme zelf en de opkomst van een Amerikaans imperium dat zich niet liet (ver)leiden tot de oude vormen van het Europees kolonialisme. China dankt die uitzondering op de regel aan het specifieke ‘vrijhandelsimperialisme’ van de VS dat door historicus William Appleman Williams (1921-1990) omschreven werd als ‘imperialistisch antikolonialisme’.21

Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog daagden Williams en zijn ‘Wisconsin-school’ de geldende normen van de diplomatieke VS-geschiedenis uit. De geijkte versie wil dat het imperialisme, via het Amerikaanse vrijhandelsimperium, slechts een vorm van welwillende handelsbetrekkingen was. Williams ging resoluut in tegen die valse voorstelling van feiten. Hijzelf en andere historici uit het midden van de vorige eeuw, zoals Thomas McCormick (1933-2020), betoogden dat de VS in het China van de prille 20ste eeuw ‘een open-deur-imperialisme wilden opleggen zonder oorlog te voeren’. Het Chinabeleid van de VS is het belangrijkste voorbeeld van deze praktijk.

In de tweede helft van de negentiende eeuw volgden de Verenigde Staten nog in alle stilte in het kielzog van de andere imperialistische mogendheden (Groot-Brittannië, Duitsland, Japan en Rusland). Op die manier verkregen ze via vreedzame onderhandelingen dezelfde buitenlandse privileges die andere mogendheden met geweld moesten afdwingen. In de nasleep van de Eerste Opiumoorlog (1839-1842) onderhandelden de VS in 1844 het Verdrag van Wanghia. Die overeenkomst verleende hen in China de status van ‘meest begunstigde natie’. Daardoor verkregen de VS er – zonder één schot te lossen – dezelfde voordelen als de Britten, waaronder het recht om land te kopen in concessiehavens; om handelstarieven vast te stellen in de verdragshavens en om er gezag uit te oefenen.22 Toch was er achter de schermen wel degelijk sprake van enige ‘kanonneerbootdiplomatie’: voor de kust van Guangzhou werd een Amerikaans oorlogsschip gestationeerd om ervoor te zorgen dat de besprekingen vlotjes zouden verlopen.

Hoewel sommige Amerikanen sympathiseerden met de benarde situatie van de Chinezen tijdens de Eerste Opiumoorlog met Groot-Brittannië, had oud-president John Quincy Adams (1767-1848) toch al verklaard dat de belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven werden gediend door het harde Britse optreden. De oorzaak van de oorlog, zo stelde Adams, lag niet zozeer in de opium, maar veeleer in China’s ‘anti-commerciële’ houding. Adams veroordeelde ‘de arrogante en onhoudbare pretentie van China om ‘commerciële omgang met de rest van de mensheid (te weigeren) op basis van gelijke wederkerigheid.’ Adams, samen met een rist zakenschurken, investeerden aansluitend in een nieuwe opiumhandel en dwongen China tot massale import van het goedje. Tegen 1900 waren naar schatting veertig miljoen Chinezen verslaafd aan het verdovende middel. Toen de Tweede Opiumoorlog uitbrak in 1856, steunden de VS heimelijk de Britse en Franse bombardementen op de Chinese steden Tianjin en Guangzhou. Ze deden dat ondanks hun formele neutraliteit die bedoeld was om de Verenigde Staten in de ogen van het Keizerlijke Hof in Peking te onderscheiden van de andere imperialistische machten.23

Voor de kust van Guangzhou werd een Amerikaans oorlogsschip gestationeerd om ervoor te zorgen dat de besprekingen vlotjes zouden verlopen.

Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw surften de VS mee op de Britse imperialistische invalsgolven in China. Maar in de jaren 1890 dreigden Japanse en Russische territoriale eisen een nieuwe strijd om China te ontketenen. Dat potentiële conflict vormde een bedreiging voor de broze verstandhouding, waardoor buitenlandse mogendheden gelijke toegang hadden tot de handel in de Chinese concessiehavens.

De VS zouden voortaan een eigen Chinabeleid voeren. Na hun koloniale projecten op Hawaii en in de Filipijnen, werd het voor de VS plots de hoogste tijd om de Stille Oceaan onder eigen overheersing te brengen en de Chinese handel aan te boren. Als door de concurrentie tussen de imperialistische landen de politiek zou verschuiven in de richting van strikt gescheiden invloedssferen onder militair bestuur, hadden de VS een strategisch voordeel. In de Filipijnen beschikten ze immers over een militaire basis van waaruit ze expedities konden uitsturen naar het Chinese vasteland. Het verzet van de VS tegen een koloniale opdeling van China werd evenzeer geïnspireerd door commercieel pragmatisme als door opportunistisch ‘antikolonialisme’. Zoals Charles Denby, de Amerikaanse gezant in China, het uitdrukte: ‘Opdeling zou onze markten ondermijnen (…) Wij kunnen toch niet langer zwijgen als onze autonomie wordt aangetast?’24

In 1899 verduidelijkte de Open Door Note van minister van Buitenlandse Zaken John Hay het standpunt van de VS. Hay was van mening dat de belangen van de VS in de regio ‘voorbestemd waren om zich oneindig te ontwikkelen’. Hij riep in zijn nota op tot het behoud van evenwichtige en ‘open handelsbetrekkingen’ met China en tot een ‘moratorium op exclusieve invloedssferen’.25 Hoewel het opendeurbeleid werd voorgesteld als een antikoloniale verdediging van de territoriale integriteit van China, ging het om plat vrijhandelsimperialisme. Hay geloofde in de superioriteit van de Amerikaanse productie. Hij ging ervan uit dat open concurrentie onvermijdelijk zou leiden tot Amerikaanse commerciële dominantie. Door de commerciële almacht van de VS te koppelen aan een ogenschijnlijk antikoloniaal programma, konden de VS zich naar de buitenwereld toe onderscheiden van de andere koloniale mogendheden. Dat die met hun gewelddadige invallen in China de koloniale havens hadden gecreëerd die de VS voortaan wilden exploiteren was mooi meegenomen. Volgens Williams leidde dit vrijhandelsimperialisme tot de opgang van het VS-imperium in de 20e eeuw. Dit ethos van kapitalistische expansie en commerciële penetratie – zonder de kosten van een militaire invasie of koloniaal bestuur – werd keurig samengevat in een hoofdartikel van de New York Times in 1898: ‘We hebben geen behoefte aan meer grondgebied, we hebben behoefte aan meer markten.’26

Het debat onder imperialisten over een territoriale verdeling van China of de creatie van een vrijhandelsimperium blijft onder hedendaagse theoretici van het imperialisme nog steeds woeden. De Britse criticus John A. Hobson (1858-1940) veroordeelde zowel de dreigende opdeling van China als het geraffineerde systeem van de opendeurhandel. Hij omschreef China’s onderwerping aan de overheersing van buitenlands kapitaal als ‘de duidelijkste openbaring van de ware aard van het imperialisme.’27 Hobson bekritiseerde ook het eufemisme van de opendeurpolitiek omdat het het gebruik van imperialistisch geweld verhulde. Hij bestempelde dat beleid als een politiek van ‘deuren forceren en met geweld openhouden.’28 Voor Hobson onderscheidde het imperialisme in China zich van het (oude) kolonialisme, zowel door de bepalende rol van het financieel kapitaal als door een geest van onderlinge concurrentie én samenwerking. China werd niet onderworpen aan exclusieve invloedssferen, maar aan een alliantie van imperialisten die elkaar gelijke uitbuitingskansen gunden.

Op die manier werd China een proeftuin voor de ontwikkeling van een mondiaal kapitalisme. Het kapitalisme, zo betoogde Hobson, ‘leerde zo de kunst van het combineren, waardoor het internationale kapitalisme (…) zijn cruciale grote experiment kon uitvoeren: de uitbuiting van China.’29 Een tijdperk van rivaliserende imperialistische nationale projecten kon nu plaatsmaken voor een tijdperk van imperialistische allianties. In veel opzichten realiseerde de invasie van Noord-China in 1900 door de Alliantie van Acht Naties kortstondig Hobsons diagnose van imperialistische convergentie: Groot-Brittannië, Japan, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk-Hongarije en de Verenigde Staten bundelden hun krachten om de antikoloniale Chinese Boxeropstand (Yihetuan Beweging) te onderdrukken met een leger van meer dan vijftigduizend man. Overigens was het hier dat de kolonisatie van de Filipijnen door de VS zijn beoogde doel als ‘Amerikaans Hong Kong’ kon vervullen: vijfduizend VS-troepen werden vanuit de Filipijnen aangevoerd om de Chinese opstand te onderdrukken. ‘Het is dankzij Manilla,’ merkte Hay op, ‘dat wij de mogelijkheid hebben troepen en schepen te sturen die onze gezanten, onze missionarissen, onze consuls en onze kooplieden in China moeten beschermen.’30

Hobsons studie van het VS-imperialisme in China beïnvloedde ook Lenins denken. Toen hij in 1916 Imperialisme als Hoogste Stadium van het Kapitalisme schreef, merkte Lenin op dat de opdeling van China ‘nog maar net begonnen was’. Hij bevestigde Hobsons argument dat de onderwerping van China zou neerkomen op ‘het leegzuigen van het grootste potentiële winstreservoir dat de wereld ooit heeft gekend’. Volgens Lenin zouden de superwinsten van een dergelijk imperialisme vervolgens worden gebruikt om in de imperialistische landen zelf ‘de bovenste lagen van het proletariaat om te kopen’. Net als Hobson zag Lenin in de houding van de imperialistische mogendheden ten opzichte van China een alliantie van een ‘internationaal verenigd financieel kapitaal’ dat, door de inherente instabiliteit van de imperialistische concurrentie, onvermijdelijk ‘het terrein effent voor toekomstige oorlogen.’

Terug naar 1840? De ‘nieuwe’ Koude Oorlog en de hiaten van het Imperium

In mei 2018, tijdens de eerste ronde van de bilaterale besprekingen over de ontluikende handelsoorlog tussen de VS en China, publiceerde de Chinese internetkrant Global Times een artikel met als kop: ‘VS stelt China onevenwichtig verdrag voor. Terug naar 1840?’31 Het artikel somde een reeks eisen op uit het basisdocument dat de Amerikaanse delegatie op tafel legde. Washington riep China op zijn economie te liberaliseren door de afschaffing van tolheffingen en andere belemmeringen voor de Amerikaanse export. Daarnaast eisten ze dat de Chinese overschotten op de onderlinge handelsbalans tegen het einde van 2020 met ten minste 200 miljard dollar zouden verkleinen. China bestempelde deze claims als een terugkeer naar de ‘onevenwichtige verdragen’ uit de 19e eeuw. Chinese internauten op Weibo en andere platforms dreven de spot met de Verenigde Staten. Zij lachten Washington uit omdat het klaarblijkelijk in het verleden was blijven steken, en vroegen zich sarcastisch af of de VS hun toevlucht zouden gaan nemen tot de inzet van drones en kernwapens om dat soort blufferige eisen af te dwingen.

Chinese waarnemers die de nadruk leggen op de continuïteit van het eeuwenoude vrijhandelsimperialisme van de VS, worden in het Amerikaanse discours grotendeels verguisd als ‘Wolfskrijgers’ en onbehouwen nationalisten. Wie China vandaag nog ‘een land in ontwikkeling’ durft te noemen, wordt in vele intellectuele kringen in het Westen anachronisme verweten. Deze dames en heren vergeten daarbij dat de ‘Eeuw van de Vernedering’ (19e eeuw) een structurele wonde sloeg in het Chinese nationale bewustzijn. Het is bon ton in het Westen over China te spreken als een ‘supermacht’, de ‘fabriek van de wereld’, een ‘geopolitieke kolos’. Die omschrijvingen van China’s geduchte kracht roepen niet alleen de 19e-eeuwse taal van een ‘Chinese kolos’ op, maar verzwijgen de imperialistische aspecten in de hedendaagse betrekkingen tussen de VS en China. Zij die geen oog (willen) hebben voor deze imperialistische dimensies zullen de zogenaamde handelsoorlog tussen China en de VS nonchalant blijven omschrijven als ‘een concurrentiestrijd tussen twee kapitalistische grootmachten’. Wie zich daartoe beperkt, heeft echter geen oog voor de belangrijke ideologische aspecten van het conflict.32

De Westerse ontkenning van China’s status als ontwikkelingsland verhindert enig begrip van het conflict tussen de VS en China.

De Westerse ontkenning van China’s status als ontwikkelingsland verhindert enig begrip van het conflict tussen de VS en China. De meest sensationele verwijten van de massamedia tegen China zijn toegespitst op mensenrechtenschendingen en autoritarisme. Toch is de economie de motor die het Amerikaanse beleid ten aanzien van China aandrijft.

De eerste golf in de handelsoorlog van de regering-Trump maakte dat meteen duidelijk: Washington eiste niet alleen dat China voor 200 miljard dollar extra zou aankopen in de VS, maar riep het land ook op om een einde te maken aan het subsidiëren van zijn high-tech industrie, aan gedwongen overdracht van intellectuele eigendom en aan de belemmering van de toegang voor buitenlandse bedrijven tot Chinese financiële diensten zoals banken en kredietkaarten.33 De tweeledige Strategic Competition Act die in april 2021 werd ingediend, draagt het VS-Congres op een beleid uit te stippelen om ‘Chinese staatssubsidies aan de particuliere sector te beteugelen’ en toezicht te houden op het ‘concurrentiebeperkend’ Chinees productiebeleid. Het wetsvoorstel waarschuwt ervoor dat dit beleid ‘de Verenigde Staten en andere buitenlandse bedrijven (wil) bannen uit de markt van de Chinese Volksrepubliek’.34

De taal die hier wordt gebruikt is die van een ‘handelsoorlog’ tussen twee evenwaardige concurrenten. Maar China stelt geen eisen aan het economisch beleid van de VS. De VS-handelsagressie van de eenentwintigste eeuw staat nog steeds in het teken van Hobsons kritiek, namelijk dat de ‘vrije handel deuren moet forceren en open houden’. Het feit dat de VS zich voortdurend wil bemoeien met China’s binnenlands economisch beleid illustreert vooral dat Washington China wil dwingen de belangen van het Westerse kapitaal voorop te stellen. Kort na de eerste fase van de handelsbesprekingen meldde Bloomberg al triomfantelijk dat China bereid was ‘zijn hoge financiële muren af te bouwen’ en dat het zijn financiële markt van 45 biljoen dollar wilde openstellen voor honderd procent buitenlandse eigendomsverwerving.35 De economische oorlogsvoering vanuit de VS is gebaseerd op eisen inzake liberalisering en vrije toegang tot de Chinese markt. Die politiek herinnert niet alleen aan China’s ‘Eeuw van de Vernedering’, maar ook aan het neoliberale model van actieve onderontwikkeling dat in het tijdperk na WO II de relaties bepaalde tussen de kapitalistische kernlanden en hun periferie. Hoewel China’s toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001 werd bejubeld als een stap naar de ‘ultieme privatisering’ en (dus) als een grenzeloze zegen voor het Westers kapitaal, bleef China economisch soeverein en zorgde Pekings controle op buitenlands kapitaal voor frustraties bij wie gehoopt had eindelijk weer ‘nieuwe deuren’ te kunnen openbreken. Het zal niemand verrassen dat de Amerikaanse handelsagressie specifiek díe mechanismen probeert te ontmantelen waarmee China zich heeft onderscheiden van andere ‘opkomende landen’ die hun industrialisatie, volgens Samir Amin, al te zeer ‘openzetten voor penetratie door de monopolies van de imperialistische triade (VS, EU en Japan).’36

Van kritiek op het imperialisme is in de recente ontwikkelingen tussen de VS en China zelden of nooit sprake. Dat toont aan dat, in het zogenaamde postkoloniale tijdperk, het vrijhandelsimperialisme nog steeds als normaal wordt aanvaard. De Akkoorden van Bretton Woods (1944) creëerden een internationale structuur die voor een stabiel beheer van het wereldkapitalisme moest zorgen. De hegemonie van de dollar en de ontwikkelingsprogramma’s van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank (WB) legden ook belangrijke beperkingen op aan het politiek-economisch beleid dat ontwikkelingslanden mochten voeren als zij via leningen in hun groei wilden investeren. De vooropstelling van de belangen van het Westers grootkapitaal werd nog eens versterkt door de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 1995. De WTO maakte immers grotendeels een einde aan het systeem van speciale en distinctieve bepalingen voor ontwikkelingslanden zoals die waren vastgelegd in de GATT (Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel).37

Deze door de VS gedomineerde organisaties beschouwen China niet langer als een ontwikkelingsland dat de imperialistische druk van het internationale handelsbeleid moet ondergaan, maar als een ‘valsspeler’ die de wereldeconomie ondermijnt en een bedreiging vormt voor naties, zowel in de periferie als in de imperialistische kern. Het discours van ‘monetair oriëntalisme’ tovert China om tot een unieke valutamanipulator en tot een je-m’en-foutist van de normen van het mondiale kapitalisme. China (dixit Trump) ‘verkracht’ de Verenigde Staten en moet door de internationale financiële instellingen aan banden worden gelegd.38 In deze context heeft de WTO gefunctioneerd als een geïnstitutionaliseerd financieel wapen tegen China. Tussen 2009 en 2015 was 90% van de zaken die door de vier grootste economieën onderling werden aangespannen, tegen China gericht.39 Het merendeel van deze zaken betreft economische inmenging van de staat in particuliere industrieën (staatssubsidies, staatsbedrijven, belemmeringen voor buitenlandse eigendomsverwerving). Het internationale kapitalisme probeert – zoals Hobson voorspelde – alles en iedereen via de ‘kunst van het combineren’ te mobiliseren om de Chinese economie open te stellen voor overheersing door buitenlands kapitaal. Een imperialistische kern bepaalt het systeem van de wereldhandel. Die dwingende hand wordt echter doeltreffend gemaskeerd met de vertrouwde sluiertaal van ‘concurrentie’ en ‘liberalisering’. Het interventionistisch bondgenootschap (de Alliantie van Acht Naties, 1900) is verdwenen. Vandaag blijft alleen een ‘anti-commercieel’ China over dat moet worden gedisciplineerd door de op VS-regels gebaseerde internationale liberale wereldorde.

Als we de klachten van de imperialistische triade tegen China analyseren, is het snel duidelijk dat ze niet zozeer worden bepaald door de onderlinge imperialistische concurrentie, maar door dezelfde tactieken en geschillen die eeuwenlang de onderhandelingen domineerden tussen de kern en de periferie. De VS, de EU en Japan willen de parameters van handel en ontwikkeling blijven bepalen in een ongelijke wereld. Als het om ontwikkelingsrechten, landbouwsubsidies, intellectuele eigendom en andere belangrijke kwesties gaat heeft China, sedert zijn toetreding tot de WTO, keer op keer geweigerd de kant van de imperialistische mogendheden te kiezen en schaarde het zich consequent aan de zijde van de ontwikkelingslanden. Tijdens de Doha-besprekingen (begin jaren 2000) probeerden de imperialistische mogendheden hun heerschappij over de internationale handel via de WTO te consolideren. China, Brazilië, India en andere ontwikkelingslanden verzetten zich tegen de liberalisering van de subsidieprogramma’s voor de landbouw in de ontwikkelingslanden. Ze slaagden er ook in de verdere uitbreiding van het intellectuele eigendomsmonopolie van de farmaceutische bedrijven uit de ontwikkelde landen te beletten.40 Dat soort geschillen tussen kernlanden en hun perifere gebieden duren onverminderd verder. In 2019 oordeelde de WTO nog in het voordeel van een Amerikaanse klacht tegen China’s landbouwsubsidies die de 550 miljoen Chinese landarbeiders stabiliteit moesten bieden. Die beslissing veroorzaakte nadien o.m. in India een erosie van de steunmechanismen voor gegarandeerde minimumprijzen wat tot massaprotesten leidde onder Indiase boeren.41

Dat alles zal geen verrassing zijn voor wie goed heeft geluisterd naar de telkens weer herhaalde Chinese stelling dat het land, ondanks zijn snelle industrialisering, nog steeds een ontwikkelingsland is. Op het Negentiende Nationale Congres van de Chinese Communistische Partij in 2018 zei president Xi Jinping dat de status van China als ‘s werelds ‘grootste ontwikkelingsland’ niet was veranderd.42 Ook Wang Yi, de Chinese minister van Buitenlandse Zaken, vertelde zijn Europese ambtgenoten op een forum van het European Policy Centre in 2019 dat het ‘oneerbiedig’ zou zijn om te eisen dat de handelsrelaties tussen China en de ontwikkelde landen ‘evenwichtig’ zouden worden omwille van de recente industriële ontwikkeling van zijn land.43 Dit standpunt staat haaks op de westerse opvatting dat China ‘waanzinnig rijk’ en ‘hyper-geïndustrialiseerd’ zou zijn. Het Westen heeft vooral oog voor technologietycoons als Jack Ma, glimmende wolkenkrabbers en hogesnelheidstreinen die stedelijke centra als Sjanghai en Peking met elkaar verbinden. Maar de tegenstrijdigheden van wat Chinese ambtenaren een ‘onevenwichtige en ontoereikende ontwikkeling’ noemen, vertellen een ander verhaal. In termen van bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking, is de levensstandaard van China slechts een zesde van die van de Verenigde Staten, en maar een kwart van die van de Europese Unie. De verschillen worden nog duidelijker wanneer ze focussen op reële provinciale ongelijkheden. Middelgrote provincies in het binnenland, zoals Henan, hebben een bruto binnenlands product (bbp) per hoofd dat slechts een achtste bedraagt van dat van de Verenigde Staten. Het bbp van Henan is vergelijkbaar met dat van Equatoriaal-Guinea. China’s armste provincie, Gansu, haalt slechts een dertiende van dat van de Verenigde Staten. Het bbp van Gansu is vergelijkbaar met dat van Namibië.44 China is een ontwikkelingsland met een modaal inkomen waarin meer dan vijfhonderd miljoen mensen in de landbouw werken. Het lijkt dan ook de logica zelve dat China, als het onderhandelt over de voorwaarden van de internationale handel, strategische allianties aangaat met andere landen uit het Zuiden. De niet-materialistische Westerse opvatting die de toenemende spanningen tussen China en de VS framet als een rivaliteit tussen twee ‘grootmachten’ gaat dan ook voorbij aan de macro-economische en geopolitieke realiteit.

Van cruciaal belang is het feit dat de handelsagressie van de VS tegen China grotendeels gericht is op die sectoren waarin China een eigen, soevereine economie tracht te ontwikkelen. China wil zich onafhankelijk opstellen tegenover het hegemoniale wereldsysteem van de VS. Voor Washington mag en moet China de ‘fabriek van de wereld’ blijven. Als China sedert 1979 economisch betrokken is geraakt bij de imperialistische kernlanden was/is dat grotendeels door de lage arbeidskosten dat het land Westerse bedrijven kon bieden. Maar in ruil werden deze verplicht technologie over te dragen. Gecombineerd met Chinese overheidsinvesteringen in onderwijs, infrastructuur en hightech-innovatie heeft dit een impuls gegeven aan zijn binnenlandse innovatie. Die vernieuwingen hebben op hun beurt geleid tot de opkomst van de Chinese industrie met een eigen toegevoegde waarde in de elektronica, in de aanlevering van mobiele apps en bij de uitbouwen van talloze andere technologisch-innovatieve bedrijven.

Voor de VS moeten ontwikkelingslanden tevreden zijn met de rol die Washington ze toebedeelt: locaties voor grondstofwinning en voor de aanmaak van producten met een lage toegevoegde waarde.

Vandaag zijn uitgerekend deze sectoren het doelwit van de Amerikaanse handelsoorlog. Inspanningen zoals Made in China 2025 maken gebruik van de economische capaciteiten van de Chinese staat om een eigen binnenlandse innovatie op te bouwen op het vlak van hightech, informatietechnologie en telecommunicatie. Die vernieuwingen zijn een belangrijk doelwit van Westerse lastercampagnes. De rechtse Amerikaanse denktank Council on Foreign Relations vroeg zich bijvoorbeeld af of de Chinese ontwikkelingsprogramma’s ‘geen bedreiging voor de wereldhandel’ vormen.45 Waarnemers stelden dat Made in China 2025 het ‘echte doelwit’ was van de handelsoorlog van het Trump-beleid.46 Het is wel duidelijk dat de VS proberen China’s industriële modernisering te ondermijnen via aanhoudende imperialistische handelsagressie. Voor de VS moeten ontwikkelingslanden tevreden zijn met de rol die Washington ze toebedeelt: locaties voor grondstofwinning en voor de aanmaak van producten met een lage toegevoegde waarde. Dit alles maakt duidelijk dat de Amerikaanse strategie helemaal niet kadert in ‘een imperialistische strijd tussen evenwaardige concurrenten’.

De bezorgdheid over China’s successen op het vlak van technologische innovatie – lang het exclusieve domein van de imperialistische wereldkern – giftige worden vaak als rassenconflict verwoord. Zo zei Thom Tillis, een Republikeinse senator, tijdens een vergadering van de Senaatscommissie voor Justitie dat de VS de ‘tentakels’ van de Chinese 5G-infrastructuur moest ‘afhakken’. Toen het Chinese TikTok onder Amerikaanse tieners een rage werd op de sociale media, stelde Peter Navarro, voormalige handelsadviseur van Trump en auteur van Death by China, dat ‘Amerikaanse moeders zich beter zorgen zouden maken over het feit dat de Chinese Communistische Partij ondertussen weet waar hun kinderen uithangen.’47 De bedenkelijke manier waarop Chinese technologieën in de VS worden voorgesteld hebben een lange voorgeschiedenis. Op het hoogtepunt van de 19e-eeuwse anti-Chinese hetze voerde de Workingman’s Party, een arbeidersorganisatie in Californië, een boycotcampagne tegen sigaren die in San Francisco werden gemaakt door Chinese arbeiders. Volgens de Workingman’s Party waren de sigaren een bron van raciale oosterse ziekten die het blanke kerngezin bedreigden.48

Lok Siu en Clare Chun stellen dat deze samensmelting van yellow peril-propaganda en techno-oriëntalisme een techno-economische oorlogsvoering bevordert, wat verder in de hand gewerkt wordt door de racistische oorsprongsgeschiedenis die Covid-19 toegedicht wordt.49 In toenemende mate gebruiken de VS een racistisch geïnspireerd discours om bondgenoten over te halen Chinese technologieproducten te mijden – vooral dan de 5G-infrastructuur.

Terwijl de VS in de verleiding komen om via handelsagressie een ‘open deur’ te forceren op de Chinese binnenlandse markt, zijn ze hypocriet genoeg om extra-economische middelen in te zetten die de deur voor Chinese technologie-export moet sluiten. Zo dreigde het VS-ministerie van Buitenlandse Zaken ermee geen Amerikaanse inlichtingen meer te delen met bondgenoten die de Chinese 5G-infrastructuur (willen) gebruiken. Die dreiging wakkerde beschuldigingen aan dat de Chinese communistische partij ‘achterdeurtjes’ in het 5G-netwerk zou installeren om toegang te krijgen tot gevoelige informatie. Nochtans hebben diezelfde Amerikaanse bondgenoten, via hun eigen veiligheidscontroles, het tegendeel bewezen. De Strategic Competition Act van 2021 roept Amerikaanse overheidsinstanties op om Europese en andere Westerse landen te ondersteunen die ‘inspanningen (leveren) om rendabele alternatieven voor Huaweis 5G-technologie te vinden’. Het doel van de stemmingmakerij over de risico’s van de Chinese spitstechnologie is duidelijk: door het imago te creëren van een gevaarlijk Oosters despotisme als tegenhanger van het Westerse liberalisme, kunnen de Verenigde Staten hun eigen, zeer reële, uitstekend gedocumenteerde geschiedenis van imperialistische spionage voor hun eigen bondgenoten verhullen.

De oude invloedssfeer van de ‘nieuwe’ Koude Oorlog

In november 2009 maakte president Barack Obama in de Suntory Hal in Tokio voor een geboeid publiek van Japanse diplomaten de toekomst van de Amerikaanse superioriteit opnieuw afhankelijk van de mate waarin de VS de regio Azië-Stille Oceaan kon domineren. Obama, die zich uitriep tot de ‘Eerste – Amerikaanse President van Stille Oceaan’, kondigde er een commercieel en militair ‘evenwichtsherstel’ aan dat bekend zou worden als de Pivot to Asia (Zwenking naar Azië).50 In navolging daarvan kondigde minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton aan dat de 21ste eeuw zou uitgroeien tot ‘de Amerikaanse eeuw in de Stille Oceaan’. Clinton beloofde dat een groter engagement in de regio ‘het Amerikaanse leiderschap tot ver in deze eeuw dividenden zal uitbetalen.’51 Door Azië en de Stille Oceaan als het voornaamste domein van het Amerikaanse ‘leiderschap’ te bestempelen, gaf die pivotgestalte aan het nieuwe buitenlandbeleid van Obama. Dat ‘gezond verstand’ heeft ook de volgende regeringen geïnspireerd: de bestemming van de VS ligt opnieuw in westelijke richting.

De versterking van de Amerikaanse militaire en commerciële hegemonie in de Stille Oceaan om de opkomst van China tegen te gaan ligt perfect in de lijn van alle historische patronen uit de 19e en 20ste eeuw. Het militarisme van de Koude Oorlog werd nieuw leven ingeblazen en staat opnieuw in het kader van een militaire, koloniale logica die de Stille Oceaan moet beveiligen voor het VS-kapitalisme.En net als bij de 19e-eeuwse expansie in de Stille Oceaan worden soevereine eilandstaten in de Stille Oceaan gedegradeerd tot ‘springplanken’ naar het Aziatisch continent. Het geostrategisch discours van de VS degradeert plaatsen en volkeren tot loutere ‘eilandketens’. Het lot van eilanden en hun bewoners wordt vastgeklonken aan de strategische beheersing van China. Op die manier komt er geen einde aan het endemisch seksueel geweld, de ecologische rampen en de onteigeningen door kolonisten in Hawaï, Guam, de Mariana-eilanden en Okinawa. Ook het militariseringspatroon van de Koude Oorlog, via permanente Amerikaanse militaire bases in Zuid-Korea, op de Filipijnen en Okinawa, wordt geherformuleerd als een vorm van liberale ‘bescherming’ van Amerikaanse bondgenoten tegen Chinese bemoeienis. In werkelijkheid is deze ‘defensieve’ houding niet meer dan een herbevestiging van het historische Stille Oceaan-imperialisme van de VS.

De VS hebben, door hun eigen hegemonie, de imperialistische politieke infrastructuur van de Japanners in Korea, op de Filipijnen en in Okinawa gewoon overgenomen.

De regeringen van Trump en Biden hebben de militaire macht van de VS in de regio eenstemmig opgeschaald. Ondanks alle opmerkingen over het isolationisme van het Trump-tijdperk, heeft zijn regering toegezien op de groei van de wapenverkoop aan Japan, Zuid-Korea en India. Met dat laatste land sloot Trump tijdens een bezoek in 2020 een defensiecontract af ter waarde van 3 miljard dollar: een duidelijk signaal aan Peking na de Chinees-Indische grensconflicten dat jaar.52 Trump stelde ook voor ‘terug voorsprong te nemen’ via het Indo-Pacific Command in Azië en de Stille Oceaan.Het initiatief omvatte een begrotingspost van 27 miljard dollar voor 2021. Het geld moet o.m. dienen om de raketverdedigingsinstallaties op Guam uit te breiden; trainingsfaciliteiten in te richten in Micronesië, Palau en de Marshalleilanden en grootscheepse gezamenlijke oefeningen te organiseren met Korea en Japan.53 Een overeenkomst om 5.000 extra Amerikaanse troepen naar een nieuwe basis van het Korps VS-Mariners op Guam te sturen, levert de Japanse regering 3 miljard dollar op. Daarnaast stuurt Washington nog eens 2.700 extra manschappen naar Hawaii.54

Na WO II kreeg Japan de rol om als ondergeschikte imperiale mogendheid de Aziatische belangen van Washington te beheren. Het verlengen van die opdracht past naadloos in de ‘nieuwe’ Koude Oorlogsstrategie die China moet intomen. De VS staan Japan, als regionale partner, zijn oorlogsmisdaden tijdens Wereldoorlog II te doen vergeten. De VS dwarsbomen systematisch de Chinese en Koreaanse bewegingen die Japanse herstelbetalingen eisen voor wat de keizerlijke troepen in de oorlogsjaren de zogenaamde ‘troostmeisjes’ – gedwongen geprostitueerde vrouwen en meisjes — hebben aangedaan. Washington kijkt ook systematisch de andere kant op wanneerJapanse leiders (Shinzo Abe, Yoshihide Suga) bloemenhulde brengen aan monumenten voor oorlogsmisdadigers.55 Via de Aziatische Ontwikkelingsbank delegeren de VS het financiële beheer van hun diverse Aziatische bondgenoten aan Japan. Op de meest wraakroepende wijze heeft Washington stilletjes Japanse haviken gesteund om de grondwet van het land in vredestijd te herzien zodat de opbouw van een staand leger weer mogelijk werd. Uiteraard is deze stap in de ogen van de gevestigde media een noodzakelijk strategisch tegenwicht voor de modernisering van de Chinese strijdkrachten. Zij die de Amerikaans-Chinese dynamiek vergelijken met die van het conflict tussen de Amerikaanse en Japanse imperia van voor de Tweede Wereldoorlog, zouden er goed aan doen te beseffendat de uitkomst van dat conflict ‘tussen twee gelijkwaardige imperialistische staten’ nog steeds de regionale structuren in Korea, de Filipijnen en Okinawa bepaalt. De VS hebben, door hun eigen hegemonie, de imperialistische politieke infrastructuur van de Japanners in Korea, op de Filipijnen en in Okinawa gewoon overgenomen.

Bevrijdingsbewegingen, pacifistische groepen en acties voor inheemse soevereiniteit worden verstikt onder de Amerikaanse wurggreep van een ‘vrije en open Stille Oceaan’. Maar de Pivot to Asia kan ondertussen al rekenen op het verzet. Ze verweren zich tegen de existentiële bedreiging die de voortdurende Amerikaanse militarisering voor hen vormt. Daar moet immers zowat alles moet voor wijken: de eigen, lokale bestaansmiddelen, de eigen culturele praktijken, het eigen leefmilieu. Activisten in Okinawa blijven protesteren tegen de bouw van een nieuwe militaire basis in Henoko Bay die gebouwd wordt op een slagveld uit Wereldoorlog II waar de overblijfselen liggen van lokale burgers die tijdens de oorlog omkwamen.56 Koreaanse volksbewegingen protesteren tegen de bouw van een militaire basis op het eiland Jeju en tegen de plaatsing van peperdure wapensystemen.57 Het aanhoudend activisme van de Chamorro’s op Guam probeert sinds 2009 de plannen te verijdelen van het Pentagon om van het eiland ‘het puntje van de speer’ te maken.58

De militaire kolonisatie van de Stille Oceaan, gestuwd door een agressieve militaire agenda ten opzichte van China, gaat gepaard met een discours over Chinese bedreiging dat een ‘neokoloniale verankering’ moet vergemakkelijken. In die zin wordt het aanzwengelen van de angst voor een mogelijke Chinese agressie gebruikt om de politieke toekomst van de inheemse volken die onder militaire VS-bezetting leven te fnuiken.59

Eeuwen van commercieel oriëntalisme, anticommunisme, kolonialisme en militaire overheersing hebben vandaag een hoogtepunt bereikt in de verknechting van Azië en de Stille Oceaan. Nu de mogelijkheid van een ‘open deur’ naar de fabelachtige Chinese markt vervaagt onder het leiderschap van de Chinese Communistische Partij, investeert Washington in een 21ste-eeuwse, wereldomvattende omsingelingsstrategie ter bescherming van zijn imperium. Spreken van evenwaardige ‘concurrerende imperialisten’ is appelen vergelijken met citroenen. Enerzijds is er de ongekende hegemonie van het Amerikaans imperium met zijn 375.000 in de Indo-Pacific gestationeerde manschappen, verspreid over honderden militaire bases. Anderzijds is er China’s relatief bescheiden en strikt op het binnenland gebaseerde militaire modernisering, waarvan zelfs Amerikaanse defensiedeskundigen toegeven dat ze zich effectief beperkt tot defensieve doeleinden.60

Door onsamenhangende smoezen en opzettelijke historische verdraaiingen verdoezelt men al langer de diepgewortelde ambities van de VS om de Stille Oceaan te overheersen. Vandaag ent zich daar de sterk geladen retoriek op over de ‘opkomst van China’ en over een ‘nieuwe’ Koude Oorlog tussen China en de VS’. De beschuldiging dat de Chinezen er zelf de macht zouden willen grijpen, verkruimelt onder een materialistische analyse van het Amerikaanse imperium. De VS wilden en willen Azië en de Stille Oceaan voor eigen gewin inrichten. De volkeren uit die regio zullen echter blijven vechten voor een politieke toekomst die verder gaat dan de onverhoedse bewoners van ‘het Amerikaanse Meer’.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in Monthly Review.

Footnotes

  1. Congresverslagen 704-12, 9 januari 1900 (Albert Beveridge, ‘In Support of American Empire’).
  2. Robert C. O’Brian, ‘A Free and Open Indo-Pacific’ Witte Huis Archieven Trump, 5 januari, 2021.
  3. David Palumbo-Liu, Asian/American: Historical Crossings of a Racial Frontier; Palo Alto: Stanford University Press, 1999.
  4. Aangehaald in John W. Dower, ‘Occupied Japan and the American Lake, 1945-1950,’ in America’s Asia: Dissenting Essays on Asian-American Relations, ed. Edward Friedman en Mark Selden; New York: Pantheon, 1971, 170-171.
  5. John W. Dower, ‘Occupied Japan and the American Lake, 1945-1950,’ 171.
  6. Zie Christopher L. Connery, ‘Pacific Rim Discourse: The U.S. Global Imaginary in the Late Cold War Years,” Boundary 2 21, nr. 1 (1994), 30-56.
  7. Sanjeev Miglani, ‘India Protests U.S. Navy’s Transit Through its Exclusive Economic Zone,’ Reuters, 10 april 2021.
  8. U.S. Strategic Framework for the Indo-Pacific, Washington DC, Trumparchieven van het Witte Huis, 2021.
  9. Zie Gordon H. Chang, Fateful Ties: A History of America’s Preoccupation with China, Cambridge, MA: Harvard University Press, 2015.
  10. Palumbo-Liu, Asian/American, 340
  11. Chang, Fateful Ties, 43.
  12. Walter Lafeber, The American Age: U.S. Foreign Policy at Home and Abroad Since 1750, New York, W. W. Norton, 1989, 182.
  13. Chang, Fateful Ties, 41, 45.
  14. Manu Karuka, Empire’s Tracks: Indigenous Nations, Chinese Workers, and the Transcontinental Railroad, Berkeley, University of California Press, 2019.
  15. Palumbo-Liu, Asian/American, 349.
  16. Lafeber, The American Age, 131.
  17. Thomas McCormick, ‘Insular Imperialism and the Open Door: The China Market and the Spanish-American War,’ Pacific Historical Review 32, nr. 2 ,1963, 161.
  18. Palumbo-Liu, Asian/American, 19
  19. Meer over de VS-oorlog in de Filipijnen en zijn genocidaal karakter, zie Dylan Rodriguez, Suspended Apocalypse: White Supremacy, Genocide and the Filipino Condition, Minneapolis: University of Minnesota Press, 2009.
  20. McCormick, ‘Insular Imperialism and the Open Door,’ Pacific Historical Review 32, nr. 2, 1963, 158.
  21. William Appleman Williams, The Tragedy of American Diplomacy, New York, W. W. Norton, 2009.
  22. Yoni Wilkenfield, “The First U.S.-China Trade Deal”, JSTOR Daily, 23 oktober 2019.
  23. Chang, Fateful Ties, 30; Charles Oscar Paulin, ‘Early Voyages of American Naval Vessels to the Orient,’ United States Naval Institute Proceedings 36, nr. 3, 1910.
  24. Thomas McCormick, China Market: America’s Quest for Informal Empire, 1893-1901, Cambridge, Cambridge University Press, 1967, 77.
  25. McCormick, China Market, 127.
  26. Ibid, 93.
  27. John A. Hobson, Imperialism: A Study, New York, James Pott & Co, 1902, 306.
  28. McCormick, China Market, 155.
  29. Hobson, Imperialism, 311.
  30. McCormick, China Market, 163
  31. Global Times, 6 mei 2018
  32. Hung, ‘The US-China Rivalry is about Capitalist Competition’.
  33. ‘What’s in the U.S.-China Phase 1 Trade Deal,’ Reuters, 15 januari 2020.
  34. Strategic Competition Act of 2021, S. 1169, 17th Cong., 1ste Sessie, 2021-22.
  35. ‘China’s $45Trillion is Opening Up. Here’s What to Watch in 2020,’ Bloomberg, 29 december 2019.
  36. Samir Amin, ‘China 2013,’ Monthly Review 64, nr. 10, maart 2013.
  37. Jayati Ghosh, ‘The Creation of the Next Imperialism: The Institutional Architecture,’ Monthly Review 67, nr. 3, juli-augustus, 2015.
  38. Long T. Bui, ‘Monetary Orientalism: Currency Wars and the Framing of China as Global Cheater,’ Global Society 33, nr. 4, 2019, 479-98.
  39. Mark Wu, ‘”The China, Inc.” Challenge to Global Governance,’ Harvard International Law Journal 57, nr. 2, 2016, 261-324.
  40. Cin Leng Lim en Jiang Yu Wang, ‘China and the Doha Development Agenda’, Werkdocument, WTO Forum, Genève, 28 september 2009.
  41. ‘What is MSP and Why Are Farmers Protesting over It?’, India Today, 29 september 2020.
  42. ‘Commentary: Why is China Still a Developing Country?’, Xinhua, 5 juni 2018.
  43. ‘China Remains a Developing Country: Foreign Minister’, Xinhua, 17 december 2019.
  44. ‘2019 National Data,’ Chinees Nationaal Bureau van de Statistiek, 31 mei 2021.
  45. James McBride en Andrew Chatzky ‘Is “Made in China 2025” a Threat to Global Trade?’, Council on Foreign Relations, 2019.
  46. David Dodwell, ‘The Real Target of Trump’s Trade War is “Made in China 2025,’ South China Morning Post, 17 juni 2018.
  47. ‘Navarro on Tiktok: “The mothers of America Have to Worry About China Tracking Their Kids”’, Axios, 3 augustus 2020.
  48. Zie Nayan Shah, Contagious Divides: Epidemics and Race in San Francisco’s Chinatown, Berkeley, University of California Press, 2001.
  49. Lok Siu en Claire Chun, ‘Yellow Peril and Techno-orientalism in the Time of Covid-19: Racialized Contagion, Scientific Espionage, and Techno-Economic Warfare,’ Journal of Asian American Studies 23, nr. 3, 2020, 421-40.
  50. Remarks by President Barack Obama at Suntory Hall,’ Obama White House Archives, 14 november 2009.
  51. Hillary Clinton, ‘America’s Pacific Century,’ Foreign Affairs, 11 oktober 2011.
  52. Robbie Gramer en Jack Detsch, ‘Trump Looks to Arms Sales to Deepen Ties with India,’ Foreign Policy, 4 augustus 2020.
  53. Tom Bowman, ‘Pentagon Pushes for Bigger Effort to Deter China’s growing Military Might,’ Washington Post, 16 maart 2021.
  54. Kevin Knodell, ‘Japan Is Paying for New US Military Facilities in Guam and the CNMI. Here’s Why,’ Honolulu Civil Beat, 1 november 2020.
  55. ‘South Korea Voices “Deep Regrets” over Suga’s Offering to Yasakuni War Shrine,’ Korea Times, 17 oktober 2020.
  56. Maia Hibbett, ‘In Okinawa, the US Military seeks a Base Built on the Bones of the War Dead,’ Nation, 18 februari 2021.
  57. ‘Statement – No Naval Base on Jeju Island,’ Nodutdol, 17 oktober 2019.
  58. Michael Lujan Bevacqua, ‘Guam: Protests at the Tip of America’s Spear,’ South Atlantic Quarterly 116, nr. 1, 2017, 174-83.
  59. Adam Grydehoj e.a., ‘Practicing Decolonial Political Geography: Island Perspectives on Neocolonialism and the China Threat Discourse,’ Political Geography 85, nr. 1, 2021.
  60. ‘The US Has a Massive Presence in the Asia-Pacific,’ The World, 11 augustus 2017.