Karl Marx was niet alleen een groot denker, maar ook een geweldige prozastilist. Zijn ironie en verontwaardiging waren de logische uitdrukking van zijn politiek.
Karl Marx was een van de grootste intellectuelen van de negentiende eeuw. Hij was ook een van de grootste schrijvers. Net als Charles Dickens, Honoré de Balzac en de gezusters Brontë is Marx een van de hoogtepunten van het negentiende-eeuwse proza.
Marx’s Literary Style is een van die korte boekjes die veel meer impact hebben dan hun geringe omvang zou doen vermoeden.
Ludovico Silva’s nieuw vertaalde Marx’s Literary Style, oorspronkelijk gepubliceerd als El estilo literario de Marx in 1971, laat onomstotelijk zien dat de twee aspecten verband met elkaar houden. Marx was een van de grootste intellectuelen omdat hij een van de grootste schrijvers was.
Een Venezolaanse duizendpoot
Met verve vertaald door Paco Brito Núñez, aan wiens initiatief Engelstalige lezers veel dank verschuldigd zijn, is Marx’s Literary Style een van die korte boekjes (slechts 104 pagina’s) die veel meer impact hebben dan hun geringe omvang zou doen vermoeden.1 Het past naast Roland Barthes’ Le degré zéro de l’écriture, D.A. Millers Jane Austen, or The Secret of Style, en Paolo Virno’s A Grammar of the Multitude als klassieker in het genre.
Ludovico Silva (1937-88) was een Venezolaanse duizendpoot, opgeleid aan een jezuïetenopleiding in Caracas en vervolgens in Madrid, Parijs en Freiburg: hij was dichter, essayist, redacteur en filosofieleraar. Hij speelde een actieve rol in het Latijns-Amerikaanse culturele leven, door een reeks avant-garde tijdschriften op te richten en te redigeren.
Silva hield afstand van de officiële organisaties van revolutionair links, hoewel hij, zoals Alberto Toscano ons in zijn uitstekende inleiding meedeelt, sympathie had voor de Movimiento de Izquierda Revolucionaria. In de jaren zeventig verwees hij positief naar Joegoslavische experimenten met zelfbeheer en naar de ervaring met poder popular in Matanzas, Cuba.
Zijn vroege dood, op de leeftijd van 51 jaar, werd veroorzaakt door levercirrose, wat leidde tot een hartaanval. “Een gekweld bestaan? Zeker!” Zijn oudere broer Héctor haalde in 2009 herinneringen op: “Samen reisden we naar het clair-obscur koninkrijk van de alcohol.” Baudelaire zweefde als een ziekelijke beschermheilige over zijn leven en werk.
Marxisme en stijl
Literaire stijl is een merkwaardig productief concept gebleken voor marxistische critici. Volgens Fredric Jameson is stijl synoniem met modernisme: de uitvinding ex nihilo van zo veel particuliere talen die het literaire DNA vormen van hun scheppers – van Marcel Proust en Gertrude Stein tot Martin Heidegger en Ernest Hemingway.
Literaire stijl is een merkwaardig productief concept gebleken voor marxistische critici.
De verwevenheid van stijl met het modernisme is zo groot dat het voor Jameson een periodiserende categorie wordt. Hij stelt het tijdperk van het marktkapitalisme gelijk met de narratieve drang van het realisme en beweert dat toen het monopoliekapitalisme dominant werd, het de kracht van het verhaal aan banden legde en de affectieve details losliet die werden vastgelegd in de uitgebreide private zegswijzen van de modernistische stijl. Dit laatste maakte op zijn beurt onder het laatkapitalisme uiteindelijk plaats voor de stijlloosheid van het postmodernisme, waarin alleen het blanco affect van de pastiche zou overleven.
Volgens Terry Eagleton is stijl tegelijkertijd politiek en theologisch. Hij ziet polemiek als een stilistische voorwaarde voor elke revolutionair, die de beginnende opstand van het proletariaat omzet in het domein van het discours. Tegelijkertijd is stijl een vorm van taalkundige zinnelijkheid: stijl moet de wereld uitbeelden maar nooit zijn eigen materialiteit vergeten, waarbij het een dunne lijn bewandelt tussen zelfvernietigende objectiviteit en zelfregulerend formalisme.
Een mooie stijl is voor Eagleton altijd een compromis tussen lichamelijke directheid en conceptuele abstractie. In zijn vroege werk (waarop hij later is teruggekomen) zag hij dit als een katholieke, sacramentele voorbode voor het overwinnen van vervreemding.
Volgens Raymond Williams tenslotte, die veel sceptischer tegenover de categorie stond dan Eagleton of Jameson, was stijl een linguïstische modus van sociale relatie. Hij zag de stilistische strijd van schrijvers als Thomas Hardy, die probeerden de nuchtere uitdrukkingen van gewone arbeidersmannen en -vrouwen te combineren met de meest geavanceerde manieren van burgerlijke uitdrukking, als een literaire verinnerlijking van de klasse-indeling van de taal in de kapitalistische maatschappij in het algemeen. Williams zag de strijd voor goed proza als samenvallend met de strijd voor rechtvaardige sociale verhoudingen, waarvan de stijl niet los kon worden beoordeeld.
Marx zelf was zich terdege bewust van het belang van stijl. In een van zijn vroegste journalistieke artikelen, gepubliceerd in 1842, hekelde hij een Pruisisch censuurdecreet van Friedrich Wilhelm IV dat zogenaamd “ernstig en bescheiden onderzoek naar de waarheid niet zou verhinderen”.2 Het decreet beperkte echter juist de stijl waarin journalisten wettelijk mochten schrijven.
Marx reageerde minachtend:
De wet staat me toe te schrijven, alleen moet ik schrijven in een stijl die niet de mijne is! Ik mag mijn geestelijke gelaat tonen, maar ik moet het eerst in de voorgeschreven plooien leggen! Welke man van eer zal niet blozen voor deze veronderstelling. . . ?
Marx stelt de stijl van een schrijver gelijk aan haar unieke fysionomie of innerlijk geestelijk wezen. De wet op de staatscensuur eiste in feite dat schrijvers hun literaire gezicht in een door de staat gedecreteerde kramp schoten en legde hun een vreemde identiteit op die hun eigen unieke uitdrukkingswijzen verstikte.
Na het lezen van Marx’s Literary Style heb je gegarandeerd een heel ander begrip van het literaire dan waarmee je begon.
Marx’ antwoord vormde de basis voor zijn meer algemene kritiek op de moderne staat. Hij zag deze laatste als gebaseerd op een splitsing tussen de burgerlijke en politieke samenleving: tussen “de mens in zijn zinnelijke, onmiddellijke bestaan” (bourgeois) en “de mens als allegorische, morele persoon” (burger). Deze verdeeldheid, zo betoogde hij, was de politieke vorm van kapitalistische vervreemding.
Van liefdesgedichten tot systemen
Ludovico Silva levert een belangrijke bijdrage aan deze rijke bron van materialistische stilistiek. Na het lezen van Marx’s Literary Style heb je gegarandeerd een heel ander begrip van het literaire dan waarmee je begon.
Stijl wordt historisch gezien als “het kleed van de gedachte” – een esthetische aanvulling of oppervlakkige “afwerking” toegevoegd aan de primaire betekenis die wordt gecommuniceerd. Maar zoals Silva met veel moeite laat zien, is deze nuchtere kijk op stijl onvoldoende om het werk van Marx echt te begrijpen. Marx’ stijl is een constitutief aspect van zijn algemene project van kritiek. Het is ook het middel waarmee hij het abstracte conceptuele zintuiglijk waarneembaar maakt, en in die zin heeft zijn stijl een pedagogische functie.
In hoofdstuk 1 lokaliseert Silva de oorsprong van Marx’ volwassen literaire stijl in vier gebieden: zijn vroege (mislukte) poëtische composities; zijn intense esthetische en taalkundige studie van de klassieken (Latijn en Grieks); zijn jeugdige passie voor metaforische idealisering; en zijn vroege meedogenloze kritiek op zijn eigen vormende pogingen tot literair schrijven. Marx zag al snel de ontoereikendheid in van het abstracte romantische sentimentalisme dat kenmerkend was voor de vroege liefdesgedichten die hij schreef voor Jenny von Westphalen, met wie hij later trouwde. Zoals hij het verwoordde in een opmerkelijke brief aan zijn vader in 1837: “Alles wat echt is werd wazig en wat wazig is heeft geen duidelijke contouren.”3
De brief getuigt van Marx’ ademloze bekering van de poëzie tot de Hegeliaanse filosofie, maar voorspelt ook dat hij verder zal gaan dan Hegel. Marx was zich bewust geworden van de noodzaak van een stijl die nauw aansluit bij de werkelijkheid en het reële, een stijl die geconcentreerd en gecomprimeerd is, en verlevendigd door objectieve dichtheid. Dit is de stijl die Marx’ latere gepubliceerde werk zou kenmerken en die wordt samengevat in Silva’s paradoxale uitdrukking “concrete geest”.
Hoofdstuk 2 is het langste van het boek en beschrijft de fundamentele kenmerken van Marx’ stijl. Silva betoogt dat het werk van Marx moet worden begrepen als een enkele “architectonie”, een term die hij ontleent aan Immanuel Kant die het definieert als “de kunst van de systemen” [die Kunst der Systeme]. Architectonische aspecten komen zowel in de wetenschap als in de kunst voor: wetenschap is gebaseerd op systematische kennis, en wil expressie kunst worden, dan moet zij, volgens Silva’s lezing, beheerst worden door de kunst van het systeem.
Silva hamert op een scherpe scheiding tussen Marx’ werken die hij zorgvuldig voorbereidde voor publicatie, en de eindeloze onafgemaakte manuscripten of notities die hij nooit publiceerde.
Silva hamert in het hele boek op een scherpe scheiding in Marx’ oeuvre tussen de werken die hij zorgvuldig voorbereidde voor publicatie, en de eindeloze onafgemaakte manuscripten of notities die hij nooit publiceerde. Hoewel al deze geschriften deel uitmaken van de architectonie van de wetenschap (een enkel project van de kritiek op de politieke economie), illustreren alleen de werken die Marx voor publicatie herwerkte – het bekendste voorbeeld hiervan is deel 1 van Het kapitaal – de kunst van het systeem door de skeletstructuur van de wetenschap te overlappen met het vitale vlees van de metaforische expressie.
Silva’s terloopse beroep op de Kantiaanse architectonie werpt een netelige kwestie op: in hoeverre kunnen we zeggen dat Marx’ historisch materialisme reeds bestaande noties van wetenschap en systematiek erft van het Duitse idealisme? Silva maakt hier geen woorden aan vuil.
Dialectiek van uitdrukking en metafoor
Het tweede kenmerk van Marx’ stijl is wat Silva “de uitdrukking van de dialectiek” of “de dialectiek van de uitdrukking” noemt. Hij doelt hier op Marx’ voortdurend gebruik van kruisstellingen of syntactische omkeringen, waarbij termen uit de eerste helft van een zin worden omgekeerd in de tweede: “Het leven wordt niet bepaald door het bewustzijn, maar het bewustzijn door het leven” (De Duitse ideologie), of “De hypotheek die de boer heeft op het hemelse bezit garandeert de hypotheek die de bourgeois heeft op het boerenbezit” (De klassenstrijd in Frankrijk, 1850).4
Het is een figuur die de dialectische beweging van de werkelijkheid zelf belichaamt: “Het literaire geheim achter hoe ‘afgerond’ en opvallend veel van Marx’ zinnen zijn,” schrijft Silva, “is ook het geheim achter zijn dialectische opvatting van de geschiedenis als klassenstrijd of strijd van tegenstellingen.” Marx’ stijl is een mimetische reproductie of voorstelling van de werkelijke bewegingen van de geschiedenis: “Marx’ taal is het theater van zijn dialectiek.”
Silva onthult de totale ontoereikendheid van de onderbouw-bovenbouw- en reflectiemetaforen als basis voor wetenschappelijke theorie, maar houdt toch vast aan hun pedagogisch potentieel.
Het derde en belangrijkste kenmerk van Marx’ stijl is zijn gebruik van metaforen. Het boek richt zich op drie van de meest invloedrijke: de bekende/beruchte metafoor van onderbouw-bovenbouw, het begrip “reflectie”, en religie als een figuur van vervreemding. Net als Aristoteles vóór hem benadrukt Silva het cognitieve belang van dergelijke metaforen, maar dringt hij ook – en dat is cruciaal – aan op het noodzakelijke onderscheid dat moet worden gemaakt tussen metaforen en theoretische wetenschappelijke kennis.
In een reeks analyses onthult hij met bravoure de totale ontoereikendheid van de onderbouw-bovenbouw- en reflectiemetaforen als basis voor wetenschappelijke theorie, maar houdt hij toch vast aan hun pedagogisch potentieel. Men bespeurt hier Silva’s minachting voor de dogmatische verdraaiingen van Marx’ werk in de officiële handboeken van de Communistische Partij uit die tijd. Zijn betoog komt griezelig dicht bij dat van Williams’ werk Marxism and Literature, dat slechts zes jaar later verscheen en waarin ook de metaforen onderbouw-bovenbouw en reflectie ter discussie werden gesteld.
Williams en Silva zijn het erover eens dat deze metaforen, indien ze tot hun strikt logische conclusie worden gevolgd, uitnodigen tot een scheiding tussen een economische basis en een hemels rijk van ideeën, precies daar waar Marx hun onlosmakelijke onderlinge verband had willen blootleggen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Silva als een van zijn epigrafen de zin “taal is praktisch bewustzijn” (uit De Duitse ideologie) koos, die ook de basis vormde van Williams volwassen theorie over taal, literatuur en vorm.
De ironie van de geschiedenis
De rest van het boek onthult het subtiele verband tussen polemiek, spot, ironie en vervreemding dat in alle geschriften van Marx terugkomt. Wilhelm Liebknecht schreef ooit over Marx’ stijl dat die hem deed denken aan de etymologische wortels van het woord zelf: “De stijl is hier wat de stylus oorspronkelijk was in de handen van de Romeinen – een scherp gepunt stalen potlood om te schrijven en te steken.”
Marx wist hoe hij vuil moest schrijven. Toch benadrukt Silva ook, terecht, dat Marx’ vurige verontwaardiging gepaard ging met ironie.
Marx wist hoe hij vuil moest schrijven; hij was behendig met zijn wapen. Toch benadrukt Silva ook, terecht, dat Marx’ vurige verontwaardiging gepaard ging met ironie: “Hoevelen hebben geprobeerd Marx’ stijl te imiteren, waarbij ze slechts de verontwaardiging kopieerden en de ironie vergaten!” Zoals de “dialectiek van de uitdrukking” een stilering was van de dialectische beweging van de werkelijkheid, zo is ironie de stilering van Marx’ algemene opvatting van de geschiedenis. In de woorden van Silva:
Als Marx een materialist is, dan is dat omdat hij altijd heeft getracht voorbij of onder de ideologische schijn van historische gebeurtenissen (staat, wet, religie, moraal, metafysica) hun onderliggende materiële structuren te ontdekken. Daarom spelen zijn stilistische ironieën altijd een sleutelrol: die van de aanklacht, van de verlichting van de werkelijkheid.
Opnieuw wordt een kenmerk van Marx’ stijl gelezen als een literaire formalisering van een historisch proces.
Het boek eindigt met het doortrekken van deze argumentatie naar haar logische conclusie: vervreemding is één grote metafoor. Zoals metafoor de overdracht van de ene betekenis naar de andere vereist, zo vinden we in de kapitalistische maatschappij “een vreemde en allesomvattende overdracht van de werkelijke betekenis van het menselijk leven naar een vervormde betekenis.” In plaats van een eenvoudige retorische stijlfiguur te zijn die kan worden losgemaakt van de werkelijkheid die zij “slechts” vertegenwoordigt, benadrukt Silva dat de kapitalistische vervreemding zelf een metaforische structuur heeft.
Misschien kan hetzelfde worden gezegd van individuen, die in het eerste deel van Het kapitaal, in Marx’ beroemde woorden, alleen worden behandeld “voor zover zij de personificaties zijn van economische categorieën, de dragers [Träger] van bepaalde klassenverhoudingen en belangen.”5 Toen Marx naar individuele kapitalisten verwees als “verpersoonlijkt kapitaal”, suggereerde hij niet dat kapitalisten handelen alsof zij (allegorische) personificaties zijn, maar dat zij daadwerkelijk levende personificaties van het kapitaal zijn, waardoor een al te net onderscheid tussen literaire figuur en historische inhoud komt te vervallen.
Wanneer stijl een zaak wordt van de fundamentele beweging van de geschiedenis zelf, kan dit niet langer worden afgedaan als louter literaire aanstellerij. Silva beargumenteert dit op sierlijke wijze, met opvallende kracht en bewonderenswaardige beknoptheid.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin.
Footnotes
- “Marx’s Literary Style: A letter from the Editor”, Verso Books, 18 januari 2023.
- Karl Marx, “Bemerkungen über die neueste preußische Zensurinstruktion”, Anekdota zur neuesten deutschen Philosophie und Publicistik, 1842.
- “Brief van Marx aan zijn vader”, Die Neue Zeit, 1897.
- “A. Idealisme en materialisme”, in Karl Marx, De Duitse ideologie, 1845 en Karl Marx, De klassenstrijd in Frankrijk, 1848 tot 1850, 1895.
- “Voorwoord bij de eerste Duitse uitgave”, in Karl Marx, Het kapitaal, deel 1, 1867.