In binnen- en buitenland werd opgelucht ademgehaald toen D66 als winnaar uit de stembus kwam. Toch is er nog alle reden tot zorg. Uiterst rechts groeide, terwijl linkse partijen in Nederland het slechtste resultaat ooit en het slechtste resultaat in Europa boekten. Links kan pas weer winnen als ze stoppen met D66 of de PVV…

Lees je de berichtgeving over de Nederlandse verkiezingen in Nederlandse en internationale liberale kranten, dan kom je vaak dit soort koppen tegen: ‘Extreemrechts verslagen, Nederlandse redelijkheid hersteld.’ Na de twee zware jaren die volgden op de ongekende verkiezingsoverwinning van de PVV in 2023 en het door die partij geleide regeringsexperiment lijken de keurige technocraten van het liberaal-democratische D66 de leiding over te nemen en een pro-EU-kabinet te gaan vormen. Het klinkt als een terugkeer naar stabiel bestuur.
Maar dat is lang niet het hele verhaal – zeker niet voor wie zich aan de linkerzijde van het politieke spectrum bevindt. Drie cijfers zouden ons aan het denken moeten zetten.
Ten eerste: het radicaalrechtse trio van PVV, JA21 en FvD bezit 42 van de 150 zetels. In 2023 waren dat er 41. Geert Wilders’ PVV verloor 11 zetels, maar JA21 steeg van 1 naar 9 en Forum van 3 naar 7. Gezamenlijk controleren ze dus bijna een derde van de Tweede Kamer. Deze herschikking lijkt vooral van strategische aard: zodra alle traditionele partijen weigerden met Wilders te regeren, kozen veel radicaalrechtse kiezers ervoor hun stem te ‘parkeren’ bij JA21 of Forum, in plaats van het uiterst rechtse kamp te verlaten.

Ten tweede: links is tot 30 zetels ineengestort. GroenLinks–PvdA daalde van 25 naar 20, de SP van 5 naar 3. BIJ1 had haar enige zetel in 2023 al verloren en wist die niet te herwinnen. Er is geen nieuwe partij die dat gat opvult. Dit aandeel van twintig procent is de kleinste linkse vertegenwoordiging die Nederland sinds de invoering van het algemeen kiesrecht heeft gekend. Dat is des te opmerkelijker gezien de context van de verkiezingen van 2025: ze volgden op de val van een rechtse regering die door vrijwel iedereen als mislukt werd beschouwd. Bovendien draaide de campagne grotendeels om sociaaleconomische thema’s zoals wonen en zorg, die traditioneel gunstig zijn voor linkse partijen. Ondanks zulke gunstige omstandigheden presteerden zij echter slechter dan ooit.
Ten derde: Nederlands links loopt inmiddels achter op al zijn West-Europese tegenhangers, en in de meeste gevallen met een ruime marge. In de rest van West-Europa bezitten sociaaldemocraten, groenen en andere partijen links van het midden nog altijd ongeveer een derde van de parlementszetels, zoals te zien is in de onderstaande figuur. In Den Haag houden ze nauwelijks twintig procent over.
De kloof tussen Nederlands links en het Europese gemiddelde ontstond begin jaren tachtig en werd in de jaren negentig aanzienlijk groter. Op een korte opleving halverwege de jaren 2000 na is de Nederlandse lijn sindsdien gestaag verder gedaald, terwijl het Europese gemiddelde slechts licht afnam. Na de uitslag van vorige week is dit het grootste verschil sinds de Tweede Wereldoorlog.
Deze feiten doen niets af aan de opluchting die velen voelen over de terugval van Wilders. Ze waarschuwen echter tegen de gedachte dat het tij is gekeerd. Rechts staat nog altijd stevig, links bevindt zich op een historisch dieptepunt en een nieuw kabinet zal minstens vier partijen nodig hebben om te kunnen regeren. Dat – en niet een snelle ‘terugkeer naar de rede’ – vormt de werkelijke achtergrond waartegen het komend technocratische project zich zal aftekenen.
Lessen voor links
Wat zijn de belangrijkste lessen die we van het huidige linkse politieke wrak kunnen leren?
Laten we beginnen met de grote structurele verandering. Vroeger was Nederland georganiseerd rond drie brede stromingen – de christendemocraten, de sociaaldemocraten en de liberalen. Sinds de jaren negentig zijn bij elke verkiezing opnieuw wat stenen uit die pijlers geslagen, totdat in 2017 geen enkele partij meer dan een kwart van de stemmen behaalde en er vier jaar later zeventien partijen in de Kamer werden gekozen. Wat ooit een ‘driestromenland’ werd genoemd, is veranderd in een onvoorspelbare delta met steeds wisselende vertakkingen.

Rechts heeft zich aan die ontwikkeling veel beter aangepast dan Links. Een reeks van radicaalrechtse ‘draaideurpartijen’ maakt het voor boze kiezers mogelijk om van de ene anti-establishmentpartij naar de andere te bewegen zonder hun ideologische kamp te verlaten. Toen de LPF van Pim Fortuyn uitdoofde, stapten de kiezers over naar Geert Wilders’ PVV; toen Wilders te giftig leek voor een coalitie, zochten velen hun heil bij JA21 of Forum voor Democratie. Het aanbod voor deze kiezers verdwijnt nooit – het draagt alleen steeds een ander shirt.
De centrumlinkse partijen daarentegen verbranden hun schepen sneller dan ze nieuwe kunnen bouwen. De grafiek laat zien dat de Nederlandse linkse partijen ooit overeenstemden met het West-Europese gemiddelde van ongeveer veertig procent van de zetels. Nu hebben ze nauwelijks twintig procent. Geen enkele andere westerse democratische staat heeft zo’n ineenstorting van links meegemaakt. De Partij van de Arbeid (PvdA) zakte van vijfenveertig zetels rond de eeuwwisseling naar slechts negen in 2017, en de alliantie met GroenLinks heeft die neergang niet gestopt. Sterker nog, de samenwerking, die volgend jaar waarschijnlijk uitmondt in een volledige fusie, verkleint juist de draaideurcapaciteit van deze partijen, omdat teleurgestelde kiezers van de ene partij niet langer kunnen overstappen naar de andere.
Links begon de verkiezingscampagne van 2025 verdeeld en onzeker over haar eigen stem, en dat werd duidelijk zichtbaar in de uitslag.
GroenLinks–PvdA koos opnieuw voor Frans Timmermans als lijsttrekker, die als voormalig vicevoorzitter van de Europese Commissie afkomstig is uit de liberale rechtervleugel van de PvdA. Hij vertegenwoordigt daarmee vrijwel hetzelfde politieke pakket dat D66 al jaren aanprijst: deskundigheid, gezonde overheidsfinanciën en doortastend klimaatbeleid. Niet verrassend kozen kiezers die technocratisch bestuur waarderen daarom voor het vertrouwde label zodra D66 weer kans maakte om een onmisbare factor in een nieuw kabinet te worden. Deze nabootsing door GroenLinks-PvdA zorgde eerder voor verwarring dan voor vertrouwen. Timmermans’ imago als ervaren Brusselse bestuurder – en de jarenlange lastercampagne tegen hem door radicaal rechts – hielp bovendien weinig tegenover het frisse gezicht van Jetten.
De fusie van GroenLinks en PvdA heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed gedaan. Buiten de ring van Amsterdam voelt klimaatbeleid voor velen al als een elitaire hobby. Door het sociale imago van de PvdA te verbinden aan wat terecht of onterecht afgeschilderd wordt als grootstedelijk milieudenken, werd dat gevoel alleen maar versterkt. In kleinere steden en dorpen, waar woningen schaars zijn en benzine nog steeds nodig is om brood op de plank te brengen, kwam de nieuwe alliantie over als afstandelijk, ja zelfs vijandig. En wie het oude GroenLinks ooit zag als een mogelijk radicaler alternatief voor de centristische PvdA, moest nu erkennen dat ook die club tot een nieuwe establishmentpartij is verworden.
De Socialistische Partij (SP) koos juist voor een tegengestelde positie aan die van GroenLinks-PvdA. Ze probeerde het ‘Sahra Wagenknecht-recept’ uit Duitsland te kopiëren: strenge standpunten over grensbeleid, en ondertussen inspelen op het terugverlangen naar een verloren sociaaldemocratie. Dat leek misschien een haalbare strategie, aangezien extreemrechts voorspelbaar tekort was geschoten in het waarmaken van zijn sociaal-economische beloften. Maar kiezers zijn inmiddels gewend dat regeringen, ongeacht hun politieke kleur, hun beloften over koopkracht en bestaanszekerheid niet nakomen. Daarom bleven degenen die zich aangesproken voelden door de anti-immigratieretoriek trouw aan het bekende hardrechtse verhaal, dat door de SP ironisch genoeg verder gelegitimeerd werd. Ondertussen keerden progressieve kiezers en mensen met een migratieachtergrond zich juist van die partij af.

Ook de Partij voor de Dieren slaagde er niet in te groeien. Door de interne verdeeldheid over de steun voor hogere militaire uitgave binnen de partij, moest Esther Ouwehand gedurende de hele campagne lastige vragen over partijvijandigheden beantwoorden. Dat maakte het moeilijk wind in de zeilen te krijgen.
Op de activistische flank implodeerde BIJ1 in een storm van interne ruzies over identiteit en rangorde. Discussies over welke gemeenschap voorrang verdiende overschaduwden thema’s als wonen, lonen en onderwijs. De partij verdween twee jaar geleden uit de Tweede Kamer en wist ondanks nieuw leiderschap geen comeback te maken. Die instorting was een cadeau voor critici die beweren dat links meer om symboliek geeft dan om alledaagse problemen.
De werkelijke malaise
Terwijl de werkelijke malaise het meest zichtbaar wordt in het alledaagse. Nederland is een rijk land, de werkloosheid is laag, maar de gemiddelde kiezer ziet de toekomst voor volgende generaties somber in. De huizenprijzen zijn in tien jaar tijd verdubbeld, de huren zijn onbetaalbaar geworden en de wachtlijsten voor sociale woningen lopen soms op tot tientallen jaren. Extreemrechts koppelt die angst op een misleidende manier aan migratie, met het verhaal dat nieuwkomers de woningmarkt verstoren en asielzoekers onterecht voorrang krijgen op Nederlanders. Economen wijzen erop dat boerderijen én chipfabrieken afhankelijk zijn van arbeidsmigranten, zowel boven- als onderaan de loonladder. Maar het eenvoudige verhaal van wachtrijen en overbevolking slaat beter aan, vooral wanneer het wordt gelardeerd met nationalistische en racistische toespelingen.
Ook de werkzekerheid is verder uitgehold. Contracten met precaire arbeidsvoorwaarden breiden zich uit, de lonen blijven achter bij de winsten en elk kabinet snoeit wat verder in de verzorgingsstaat. Zo heerst zelfs in een land dat nog altijd hoog scoort op alle welvaartsranglijsten een gevoel van beklemming. Net als in veel andere Europese landen voelen steeds meer mensen dat hun kinderen het, voor het eerst in de geschiedenis, slechter zullen hebben dan zijzelf.
Er bestaan goede linkse antwoorden op die problemen: een grote bouwgolf van sociale woningen, strengere regels tegen precaire arbeidsrelaties, een hogere vermogensbelasting om universele kinderopvang en groene industrie te financieren – maatregelen die de Nederlandse begroting best zou kunnen dragen. Maar de partijen die daarvoor zouden moeten opkomen, kozen voor een shortcut: de een echoot Wilders op het gebied van migratie, de ander echoot D66 in haar nadruk op bekwaamheid. De kiezer gaf toch de voorkeur aan het origineel.
Als links weer terrein wil winnen, moet het doen wat zijn tegenstanders al heel lang doen: spreken met overtuiging. Nederlandse progressieven hebben een fris verhaal nodig dat zowel materieel concreet als emotioneel overtuigend is: een verhaal dat kan overleven in een versnipperd partijsysteem. Dat betekent materiële zekerheid verbinden aan een open, duurzame toekomst, in woorden die verder weergalmen dan op de grachten van Amsterdam. Of het vehikel daarvoor nu een herboren PvdA, een groenere SP of een geheel nieuwe beweging is doet er weinig toe. Wat telt is het verhaal: het moet duidelijk, onderscheidend en geworteld in alledaagse zorgen zijn. Zolang dat verhaal ontbreekt, zullen de zetels, of ze nu in de oppositie of in een wankele middencoalitie zitten, links blijven ontglippen.
