Artikel

Het recht op de stad buiten de stad

Maarten Loopmans

—30 september 2024

De tegenstelling linkse stad/rechts platteland is een karikatuur. Vandaag is de stadsrand uitgesmeerd over bijna het hele land en die ruimte is zoveel meer dan een stereotiepe pendelaarsverkaveling. Hoe komt  links tegemoet aan de noden van boeren en pendelaars?

Het is het beeld van het jaar. In het centrum van Brussel beantwoordt een boze boer vanop zijn brullende tractor het waterkanon van de politie met een straal mest uit de beerkar. Een agent druipt af, de neus dichtgeknepen. 2023 was het jaar van de opstandige boeren. Dat leek bijzonder. Doorgaans komt sociaal protest meer vanuit het centrum van de stad. Toch was het niet de eerste keer onrustig buiten de stad. De jaren voordien bezetten Nederlandse boeren autosnelwegen, en later via de rechtse Boerenburgerbeweging (BBB) het parlement. Ook elders in West-Europa kleurde de periferie rechts tot extreemrechts bij de laatste verkiezingen. Neemt een conservatief rechts sentiment tegen nitraatnormen en natuurbescherming bezit van het platteland?

De waarheid is complexer. Vijf jaar eerder blokkeerden gele hesjes ronde punten. Ook dat werd beschreven als een opstand van de periferie, en soms weggezet als een conservatieve reactie op noodzakelijke groene beleidsmaatregelen. Maar wie dieper graaft ziet achter beide opstanden oplopende sociale spanningen1. Het dagelijkse leven op het platteland en in de peri-urbane ruimte tussen de grote steden is in crisis. Een combinatie van economische uitbuiting, een woningmarkt onder zware druk, vervoersafhankelijkheid, erosie van de publieke ruimte en afbraak van private en publieke voorzieningen duwt een groeiende groep mensen in de precariteit. Er is maar een kleine vonk nodig (van geruchten over Nationale Parken tot de invoering van een brandstoftaks), of die crisis van het dagelijkse leven voedt het vuur van de opstand. Een opstand die ook de kiemen in zich draagt van een links, emancipatorisch maatschappelijk alternatief.

Het recht op de stad

De meest invloedrijke theorie over de relatie tussen het dagelijkse leven en sociale opstanden is van de hand van de Franse socioloog Henri Lefebvre. In 1968 publiceerde hij het boek ‘het recht op de stad’2. De catchy titel werd een cri de guerre voor de Parijse studentenrevolte in 1968, en blijft tot vandaag stedelijke sociale bewegingen inspireren3. De titel van zijn boek doet niet echt vermoeden dat het ook wat te vertellen heeft over protesten buiten de stad. Maar de inhoud van zijn werk, een kritische analyse van kapitalistische verstedelijking en de impact ervan op het dagelijks leven is wel degelijk ook relevant in de periferie. Hij beschrijft hoe verstedelijking een universeel (hij noemt het ‘planetair’) fenomeen is geworden. Volgens Lefebvre wordt het kapitalisme, als dominant economisch systeem, vandaag draaiende gehouden door de productie van stedelijke, bebouwde ruimte.

De verspreide verstedelijking heeft in West-Europa vormgegeven aan een ‘peri-urbane’ omgeving die niet langer traditioneel stedelijk of landelijk is.

Als jonge filosoof maakt hij de beurscrash van 1929 en de crisis van de jaren 1930 mee. Hij wijt die economische ellende aan de dalende winstvoeten in de industrie. Na WO2 vormen investeringen in infrastructuur en gebouwen een winstgevender alternatief: verstedelijking wordt de motor van de economische groei in de golden Sixties. Die politiek-economische transformatie noemt hij de ‘stedelijke revolutie’4, naar analogie met de ‘industriële revolutie’. Deze revolutie houdt ook in dat de stad niet meer in de eerste plaats wordt gemaakt voor en door haar gebruikers, maar door investeerders, om winst te maken en kapitaal te accumuleren. Bovendien benadrukt Lefebvre dat wanneer verstedelijking het systeem moet dragen, het ook het hele systeem ruimtelijk zal koloniseren. Verstedelijking zal zich steeds verder buiten het stadscentrum uitstrekken: het wordt wereldomspannend of planetair.

Als Lefebvre over ‘stad’ spreekt, heeft hij het natuurlijk niet enkel over stenen en beton. De stad is in de eerste plaats de stedelijke samenleving, het dagelijkse leven tussen de stenen. Maar Lefebvre heeft ook aandacht voor de symbolische betekenis die we aan dat stadsgewoel geven, de individuele en collectieve identiteit die we eraan onttrekken. De stad, die vormen we samen tot een collectief oeuvre, door onze dagelijkse routines, door conflicten en compromissen tussen duizenden individuele stedelingen. De stad is de uitdrukking van een waaier aan met elkaar verweven, soms botsende belangen en waarden.

Maarten Loopmans is professor geografie aan de KULeuven en hoofdredacteur van het tijdschrift Ruimte en Maatschappij

De stedelijke revolutie brengt een andere stad op de voorgrond. Een top-down product, gemaakt in opdracht van een bouwheer en onder leiding van een stedenbouwkundige. Die bepaalt op voorhand nauwkeurig wat waar hoort te komen, en legt de uitvoering van zijn plan autoritair op aan de samenleving. De enige waarde die daarbij van tel is, is de ruilwaarde: de winst die kan worden gemaakt met de verkoop of verhuur van nieuwe ontwikkelingen. Dat gaat ten koste van de gebruikswaarden van de stad. Een rationele inrichting van de stedelijke ruimte met als enige doel om de ‘ruilwaarde’ van de stad te vergroten, standaardiseert en beperkt de dagelijkse routines van mensen. Ze veroordeelt de stedeling, zoals Eddy Mitchell in 1971 zong, tot het afstompende ritme van ‘métro-boulot-dodo’. Gebruikswaarden worden maar erkend als ze de ruilwaarde doen toenemen. Dit is waarom, volgens Lefebvre, bewoners en gebruikers steeds minder hun draai vinden in de stad.

Het recht op de stad slaat dus niet op het recht om in een stedelijke agglomeratie te mogen leven en het dagelijks leven door kapitaalsaccumulatie te laten dicteren. Het is het recht om verstedelijking, of in bredere zin onze leefomgeving en dus ons dagelijks leven, democratisch mee vorm te geven. Enkel zo kunnen gebruikswaarden, tegen de dictatuur van de ruilwaarde in, de stad heroveren. Lefebvre wil de stad hervormen van (kapitalistisch) ‘product’ tot collectief ‘oeuvre’. Dat is niets minder dan een oproep tot een maatschappelijke revolutie: Als verstedelijking de basis vormt van het postindustriële kapitalisme, veronderstelt die omslag een antikapitalistische opstand: een klassenstrijd buiten de fabrieksmuren.

Het platteland als kolonie

Hoe ziet dat recht op de stad eruit buiten de stad? Daar komt de relatie tussen stad en platteland in het spel.  Die wordt traditioneel voorgesteld als een koloniaal verband van ongelijke ruil en uitbuiting: het surplus geproduceerd op het platteland, wordt geaccumuleerd in de stad5. De plattelandseconomie is vooral op landbouw en verwante activiteiten gebaseerd. Ze verruilt basisvoeding en grondstoffen voor meer afgewerkte producten en hoogwaardige diensten uit stedelijke economieën. Bij die ongelijke ruil winnen de stedelingen. Bovendien gaat de ontginning van grondstoffen en de winning van ‘cash crops’ voor stedelijke consumptie vaak ten koste van duurzame voedselproductie voor eigen gebruik op het platteland. Je kan een veld immers maar met één gewas tegelijk beplanten.

De sociaal-economische uitbuiting van het platteland gaat ook gepaard met een ecologische uitbuiting; Marx waarschuwde al in de 19e eeuw voor een ‘metabolische kloof’ tussen stad en platteland: hij merkte op dat stedelijke consumptie systematisch voedingsstoffen aan het platteland onttrekt, en daarmee de nutriëntencyclus in de landbouw verstoort6. Planetaire verstedelijking breidt deze relaties uit van het nabije stedelijke ‘hinterland’ naar een ruimere ‘hinterwereld’: vanop de hele planeet worden grondstoffen en voeding verscheept naar stedelijke agglomeraties7. Dit creëert een ongelijke geografie waar rurale plekken van ontginning en stedelijke plekken van accumulatie elkaar afwisselen8.

Zo ontwikkelt de stad zich tot een plek waar het beter leven is dan op het platteland. De koopkracht is gemiddeld hoger in de stad. Stedelingen genieten ook bovengemiddeld van collectieve voorzieningen en infrastructuur: een vorm van negatieve herverdeling ten nadele van het platteland9. Wereldwijd leeft dan ook meer dan 80% van de armen op het platteland, de meesten zijn landbouwers10. Om te ontsnappen aan de armoede migreren velen naar de stad: het gros van de wereldwijde migratiebewegingen gaat van het platteland naar de stad, met een explosieve groei van de steden tot gevolg.

Als brandstof duurder wordt, is vervoersarmoede voor velen een reëel risico in het woondorpennetwerk, met gevolgen voor alle dimensies van het dagelijks leven.

Extreme armoede treft vooral plattelandsbewoners uit de armste landen. Maar ook in het rijke Europa gaapt een grote inkomens- en voorzieningenkloof tussen stedelijke regio’s en het platteland. Vooral plattelandsgebieden in het zuiden en het oosten van het continent kampen met plattelandsvlucht. De hoger opgeleide, jongere bevolking vertrekt, in de hoop op een betere toekomst in de stad, waardoor het platteland vergrijst en uiteindelijk leegloopt. In het kleine, dichtbebouwde België is de situatie op het platteland minder dramatisch. Maar ook hier is het armoederisico, op enkele 19e eeuwse arbeiderswijken in de grootsteden na, het hoogst op het platteland11. Wereldwijd bloeit de stad, ten koste van het platteland.

Verstedelijking van het platteland: naar een nieuwe vorm van leven

Als Lefebvre het heeft over de ‘planetaire omvang’ van verstedelijking, dan heeft hij het ook over het schijnbaar eindeloos uitdijen van de stad over het omliggende platteland in de vorm van verkavelingen, bedrijvenzones, transportinfrastructuur …  Die verspreide verstedelijking heeft in West-Europa in het algemeen, en België in het bijzonder, vormgegeven aan een ‘peri-urbane’ omgeving die niet langer traditioneel stedelijk of landelijk is. Peri-urbaan België heeft vooral vorm gekregen in de loop van de 20ste eeuw. Zijn wortels rijken echter dieper, in de Lage Landen van het ancien régime. Op de oude kaarten van graaf Ferraris uit de late 18e eeuw zien we dat het huidige grondgebied van België, op de Ardennen en de Kempen na, al intensief in cultuur was gebracht. Van de Condroz tot de Vlaamse polders was het landschap bezaaid met dorpen en stadjes, van elkaar gescheiden door akkers en weiden.

Bij de onafhankelijkheid van België worden al deze nederzettingen autonome gemeenten, die hun eigen ontwikkeling in handen nemen. De liberale nationale staat bemoeit zich, op enkele uitzonderingen na, nauwelijks met verstedelijking.  Grootschalige infrastructuuringrepen worden onderhandeld tussen de nationale overheid en lokale besturen, wonen wordt grotendeels aan de markt overgelaten. Publieke huisvesting blijft beperkt tot die plekken waar de druk op de grondmarkt zo hoog wordt dat privaat initiatief niet langer voor betaalbaar wonen kan instaan. Overal elders (met name op het verstedelijkende platteland) wordt er gerekend op een overvloedig aanbod aan bouwkavels om grondprijzen laag te houden, terwijl zelfbouw de bouwkosten moet drukken. De Belg is veel meer met een baksteen in de hand, dan in de maag geboren.

De overheid had vanaf de late 19de eeuw ook politieke belangen bij een verspreide verstedelijking12. De kracht van de arbeidersbeweging in de dichtbebouwde industriesteden moest worden gebroken. Om de organisatiemogelijkheden van rumoerige arbeiders te ondermijnen, moesten ze meer verspreid blijven wonen. Vanaf 1868 maakt een programma van gesubsidieerde treinabonnementen pendelen naar het werk betaalbaar terwijl een fijnmazig netwerk van spoorwegen en buurtspoorwegen, en later buslijnen, werd uitgerold over heel laag- en midden België. Zo konden arbeiders in hun dorp blijven wonen. De nieuwe infrastructuur was bovendien een motor voor lokale economische ontwikkeling. Langs de spoorwegen vestigden zich fabrieken die stedelijke afzetmarkten wilden bedienen, maar hoge grondprijzen probeerden te vermijden. Dit creëerde kleine kernen van industriële werkgelegenheid op het platteland. In de jaren 1960 komen er ook de autosnelwegen bij, met opritten bij elk dorp. Een ruimhartige subsidiëring van eigenwoningbezit doet de rest.

De huren en woningprijzen blijven er wel lager dan in de stad, maar worden stilaan onbetaalbaar voor wie een werkt in de plattelandseconomie.

Vandaag is de stadsrand uitgesmeerd over bijna het hele land. Tussen Brussel en de andere grote steden van het land, en in het zuiden rond Luxemburg-stad, spreidt een tapijt van bebouwing zich uit rond de transportinfrastructuur. Enkel in de Ardennen, waar de infrastructuur schaarser is, blijft de verstedelijkingsdruk beperkt.

Die uitzwermende verstedelijking veranderde het dagelijks leven in wat nu peri-urbaan België heet. Het Belgische platteland bestond ooit grotendeels uit van elkaar gescheiden, ‘autonome’ dorpen. Mensen woonden vaak generaties lang in hetzelfde dorp, en hun dagelijkse leven bleef er, op een jaarlijks kermisbezoek in het naburige dorp na, grotendeels toe beperkt. Die dorpen zijn nu uitgegroeid en met elkaar versmolten. Langs steenwegen, tussen de kernen en de boerderijen, zijn woonlinten en verkavelingen, maar ook kmo-zones en supermarkten verschenen. In dat peri-urbane België bestaan dorpen nog als identiteit, maar het zijn woondorpen geworden. In woondorpen zijn een groot deel van de bewoners er in een bepaalde levensfase neergestreken op zoek naar een woning. Voor werk, voorzieningen en sociale contacten, van voetbalclub tot aardbei-automaat, is men echter op een wijdere regio aangewezen13.

Lefebvre beschrijft die ruimtelijke spreiding van het dagelijkse leven als een verschraling. Het is een gevolg van de stad als product en leidt tot een striktere programmering van het dagelijkse leven. Wie een kwart van de dag pendelend doorbrengt, heeft minder tijd om persoonlijke noden en verlangens te volgen. Maar vanuit het autonome dorp bekeken, voelt de verschuiving naar woondorp ook aan als een bevrijding, een gewin aan autonomie en keuzevrijheid. De bevolking is toegenomen, en diverser geworden. Nieuwkomers komen met nieuwe verlangens en ideeën. Dat heeft het sociale leven en het aanbod aan voorzieningen een boost gegeven. Ook de lokale economie is er veelzijdiger van geworden. De peri-urbane ruimte is zoveel meer dan de stereotiepe pendelaarsverkaveling aan de rand van de stad.

In sommige dorpen is het aantal winkels en voorzieningen afgenomen. Maar het lokale dienstenaanbod is niet bepalend voor de leefbaarheid van een woondorp. De kwaliteit en toegankelijkheid van voorzieningen elders in het netwerk compenseert voor wat er lokaal ontbreekt. In een divers netwerk van woondorpen kunnen individuen hun leven op verschillende ruimtelijke schalen inrichten. De verbeterde mobiliteit en bereikbaarheid spelen daarbij een centrale rol. In de peri-urbane ruimte vormt de wegeninfrastructuur de ruggegraat van het dagelijkse leven. Voor de meeste volwassen, middenklasse bewoners heeft de auto een nieuwe wereld geopenbaard.

Ongelijkheid in lonen en wonen

Niet iedereen geniet even sterk mee van deze veranderingen. De ontwikkeling van het woondorpennetwerk heeft ook de sociale ongelijkheid doen groeien. Een groeiende groep dorpsbewoners verdient goed de kost in de stedelijke economie. Maar ook de plattelandseconomie is blijven bestaan. In het verstedelijkte België wordt nog steeds 45 procent van de oppervlakte door landbouwers bewerkt14.

Die landbouw staat onder zware druk. Grondprijzen, ook voor landbouwgrond, zijn sterk gestegen door verstedelijking. Grondspeculatie drijft ze kunstmatig op, maar peri-urbane landbouw concurreert ook met bewoners die hun tuin willen uitbreiden of hobbydieren houden. Het dwingt landbouwers om hun productiviteit te verhogen. De opbrengsten per ha zijn in de Lage Landen bij de hoogste ter wereld; de graanopbrengst per hectare is in België meer dan dubbel zo hoog als het wereldgemiddelde15.

Gekneld tussen een toeleveringsoligopolie en een handvol grote afnemers is de boer tot prijsnemer veroordeeld, gevangen in een systeem van ongelijke ruil.

Maar die productiviteitsgroei komt niet vanzelf. Ze vereiste verregaande specialisatie en het gebruik van externe inputs. Genetische selectie van zaden en dieren, invoer van voeder, meststoffen of plaagbestrijdingsmiddelen en hoogtechnologische mechanisatie maken peri-urbane boeren afhankelijk van de agro-industrie. Van biochemie-multinationals tot lokale loonwerkers, banken en specialisten in de bouw van stallen, silo’s en mestvergisters: rond het boerenbedrijf is een heel ecosysteem gegroeid.

Verstedelijking heeft ook de afzetmarkten dichter bij de landbouwer gebracht. In principe biedt dat mogelijkheden voor directe verkoop, en krijgt de producent een groter deel van de verkoopprijs. Toch kunnen maar weinig Belgische landbouwers daarvan profiteren. Specialisatie en schaalvergroting dwingen hen om zich te beperken tot de massaproductie van basisgrondstoffen. De verwerking en vermarkting daarvan gebeuren door veilingen, verwerkende bedrijven en supermarktketens. Die vergroten de afstand tussen boer en buur.

Toeleveranciers en afnemers zijn de laatste decennia geconsolideerd, met een toeleveringsoligopolie en een afnemers-oligopsonie tot gevolg. Gekneld tussen beide is de boer tot prijsnemer veroordeeld. De plattelandseconomie blijft dus ook in de peri-urbane regio gevangen in een systeem van ongelijke ruil.  Van de Belgische landbouwers leeft 20-25% onder de armoedegrens16. Dit heeft een nieuwe plattelandsvlucht tot gevolg, uit de landbouwsector. Landbouwers vinden nog moeilijk opvolgers of medewerkers in de familie. Arbeidsmigranten vullen het gat in drukke periodes. Ook die landarbeiders krijgen in verhouding lage lonen, net als in de verwerkende en toeleveringsbedrijven. Het contrast met de vaak hogere lonen uit de stedelijke economie is scherp. In de peri-urbane ruimte in de buurt van de grote steden is de inkomensongelijkheid dan ook het hoogst17.

Van de Belgische landbouwers leeft 20-25% onder de armoedegrens. Die wanhoopskreet van boeze boeren is gekaapt door agro-industriële spelers en extreemrechtse partijen.

Die ongelijkheid heeft grote gevolgen op de woningmarkt. In het woondorp drijven hogere inkomensgroepen de woningprijzen op. In de afgelegen delen van de peri-urbane ruimte zorgen tweede verblijven van rijke stedelingen voor extra druk. De prijzen blijven lager dan in de stad, maar worden toch onbetaalbaar voor wie in de ‘plattelandseconomie’ werkt. De woonnood wordt gelenigd door oude woningen in het dorpscentrum, semi-legale verblijven in weekend- en recreatiezones, of caravans op campings en boerenerven18. Lokale besturen kijken bereidwillig een andere kant op: ze hebben zelden de capaciteit om zelf een sociaal rechtvaardig woonbeleid te ontwikkelen.

Vervoersongelijkheid en publieke ruimte

In het peri-urbane woondorpennetwerk garandeert automobiliteit de toegang tot diensten, voorzieningen en een divers sociaal netwerk. De autosleutel opent de weg naar de vrijheid. Wie niet met de auto kan of mag rijden, ervaart die autoafhankelijkheid niet als een bevrijding, maar als een strop om de nek. Zo zijn er meer mensen dan we denken19. Mensen met een laag inkomen kunnen zich moeilijk een auto veroorloven -in de peri-urbane ruimte schaffen velen zich gedwongen een auto aan, maar moeten daarvoor offers brengen op andere vlakken, en het gebruik ervan beperken tot het hoogstnoodzakelijke. In zulke gezinnen gaat de mobiliteit van de man vaak ten koste van die van de vrouwelijke partner.

Ook leeftijd speelt een rol. Kinderen zijn tot minstens 16 jaar afhankelijk van de ouders voor gemotoriseerd vervoer, terwijl ouderen vaak niet langer kunnen of durven autorijden. Buiten de stadscentra kunnen deze groepen ook niet terugvallen op openbaar vervoer: als buslijnen niet zijn afgeschaft, rijden ze met een lage frequentie en ben je soms langer onderweg dan met de fiets. En ook die fiets is niet voor iedereen toegankelijk. Het drukke autoverkeer maakt fietsen zeker voor kinderen en ouderen te gevaarlijk, en in Hoog- en Midden-België moet je al in bloedvorm verkeren (of een dure elektrische fiets kopen) om de heuvels te trotseren.

Ongelijke vervoersmogelijkheden beïnvloeden de levenskwaliteit in peri-urbaan België: ‘vervoersarmoede’ is een begrip dat duidt op de moeilijke toegankelijkheid van noodzakelijke voorzieningen of werkgelegenheid. Die vervoersongelijkheid is gebaseerd op de peri-urbane auto-afhankelijkheid, maar wordt mee veroorzaakt door de locatie van woningen en voorzieningen. Wie geen toegang heeft tot geschikt vervoer maar in een goed voorziene dorpskern woont, is niet per se vervoersarm.

De toenemende automobiliteit creëert niet enkel vervoersongelijkheid in peri-urbaan België. Het beïnvloedt ook de mogelijkheden tot sociaal contact en gemeenschapsvorming. Vele bewoners voelen zich door de auto bevrijd van het beknellende gemeenschapsleven in het traditionele autonome dorp. Ze kiezen nu zelf hun sociale contacten, en spreiden hun vriendschappen in een breed woondorpennetwerk. Het sociale leven in het woondorpennetwerk is voor hen niet zo verschillend van het sociale leven in de stad. Je vermijdt of negeert de buren die je niet leuk vindt, en kneedt een persoonlijke gemeenschap naar je eigen voorkeur.

Een progressieve insteek zoals het recht op de stad is ook mogelijk buiten de stad. Peri-urbaan Europa leent zich ook tot een emancipatorisch, zelfs antikapitalistisch, verhaal.

Maar ook hier speelt vervoersongelijkheid een rol. Mensen zonder auto ontberen niet alleen die vrijheid. Hen wordt ook de mogelijkheid op een lokale gemeenschap ontnomen. Waar dorpen worden doorsneden door drukke verkeersassen, mogen kinderen niet meer op straat spelen of zelfstandig hun vriendjes verderop bezoeken. Ouderen vermijden gevaarlijke verplaatsingen naar activiteiten en ontmoetingsplaatsen. In het stadscentrum wordt al 30 jaar gewerkt om de publieke ruimte te heroveren op de auto. In peri-urbane dorpen wordt nog steeds parkeerruimte uitgebreid ten koste van voetpaden en dorpspleinen.

Wat nog rest van publieke ruimte verschraalt, een zitbank op het dorpsplein verscholen achter meters blik trekt nog zelden volk. En naarmate trage weggebruikers uit het straatbeeld worden verdrongen, worden informele ontmoetingen buitenshuis schaars20. Automobiele bewoners voelen de uitholling van de publieke ruimte nauwelijks. Ze geraken nog steeds vlot tot aan het cultureel centrum, kippenkraam of padelveld, en ontmoeten elkaar tussen de rekken van de supermarkt of tussen geparkeerde auto’s. Voor vervoersarme groepen betekent de dominantie van koning auto in de publieke ruimte vaak vereenzaming en een verarming van het publieke leven.

Rechtse mobilisatie, links potentieel

Het boerenprotest in Nederland is volledig gekaapt door extreemrechtse partijen. Landbouwsocioloog Jan Douwe Van der Ploeg ziet zelfs parallellen met de Braziliaanse ‘bancada ruralista’ van Javier Bolsonaro21. De BBB en het Farmers Defense Force (FDF) worden door de grote agro-industriële spelers financieel en logistiek gesteund, en ingezet als geradicaliseerde stoottroepen tegen de rest van de maatschappij.

Het recht op de peri-urbane ruimte zal in de eerste plaats de ongelijke ruil tussen plattelands- en stedelijke economie moeten aanpakken.

In Vlaanderen probeert het Vlaams Belang electoraal garen te spinnen bij een rechtse framing van het boerenverzet. Ook de gele hesjes werden wel eens weggezet als rechtse plattelanders die zich verzetten tegen hoognodige milieumaatregelen als de brandstoftaks en de klimaatzorgen van een stedelijke linkse elite. Het stereotiepe beeld van een rechts platteland wordt ook bevestigd door de rurale steun voor Le Pen’s RN in Frankrijk, voor het Leave kamp in het Brexit-referendum of voor de PiS in Polen22. Wie dieper graaft, ziet echter een complexer verhaal. De tegenstelling linkse stad/rechts platteland is een karikatuur23 die niet past bij de complexe samenleving die zich heeft gevormd in de peri-urbane ruimte. Peri-urbaan België is een vat vol sociale verschillen en tegenstellingen.  Ja, het boerenprotest heeft stikstof- en pesticidemaatregelen teruggedraaid, met kwalijke gevolgen voor milieu en volksgezondheid24. De agro-industrie heeft er zonder twijfel het meest bij gewonnen.

Maar de protesten zijn ook een wanhoopskreet van boeren die niet meer weten van welk hout pijlen te maken. Boeren zien hun toekomstperspectieven vermorzeld tussen het aambeeld van een agro-industrie die hen tot verdere investeringen (en leningen) aanjaagt, en de hamer van reglementeringen en stijgende grondprijzen die het steeds moeilijker maakt deze investeringen terug te verdienen.

Ook de gele hesjes reageren op de sociale spanningen in de peri-urbane ruimte. Onderzoek naar de gele hesjes toont aan dat ze in de eerste plaats lage inkomensgroepen vertegenwoordigen die getroffen worden door de stijgende levensduurte in de peri-urbane ruimte25. Dat de Franse brandstoftaks het vuur aan de lont stak, is niet toevallig. Als brandstof duurder wordt, wordt vervoersarmoede voor velen een reëel risico in het peri-urbane woondorpennetwerk. Een risico dat meteen alle dimensies van je dagelijks leven op losse schroeven zet.

Dezelfde spanningen worden bovendien soms vertaald naar een links, in plaats van een rechts verhaal. In Frankrijk en Wallonië richtte het boerenprotest zich op het vrijhandelsakkoord CETA. Dat akkoord dreigt te leiden tot een verdere liberalisering van de wereldmarkt van landbouwproducten, en een bijkomende druk op de prijzen die boeren kunnen vragen voor hun producten. Boerenorganisatie Via Campesina zet zich wereldwijd in voor een socialer, duurzamer landbouwmodel dat boeren meer autonomie moet bieden. Ze verzet zich tegen de afhankelijkheid van globale productieketens en bepleit meer voedselsoevereiniteit, ook in solidariteit met andere groepen in de peri-urbane ruimte wiens koopkracht onder druk staat. En de gele hesjes? Meer opstand dan sociale beweging hebben ze zich altijd verzet tegen recuperatie door politieke partijen van rechts en van links26. Toch noemen beduidend meer gele hesjes zichzelf links, dan dat er zich rechts noemen27.

De tegenstellingen in peri-urbaan Europa lenen zich dus even goed voor een emancipatorisch, zelfs antikapitalistisch verhaal als in de stad. Een progressieve omwenteling zoals het recht op de stad is ook mogelijk buiten de stad. Fragmenten ervan zijn al te herkennen in de recente protestgolven.  Kunnen we die puzzelstukken samenleggen tot een coherent verhaal? Waar vinden we de kiemen van een linkse coalitie voor het recht op de peri-urbane ruimte?

Emancipatorische perspectieven op de peri-urbane ruimte

Een emancipatorische beweging voor het recht op de peri-urbane ruimte moet uitgaan van het dagelijks leven en de sociale tegenstellingen zoals ze worden ervaren door de mensen op het terrein. De marginalisering van de plattelandseconomie en de ongelijkheden op het vlak van wonen en mobiliteit bieden aanknopingspunten voor sociale strijd. Op deze domeinen worden uiteenlopende sociale groepen negatief getroffen door kapitalistische verstedelijkingsprocessen. De gele hesjes hebben aangetoond hoe, op het kruispunt van die spanningsvelden, uiteenlopende sociale groepen samen in opstand kunnen komen.

Het recht op de peri-urbane ruimte zal in de eerste plaats de ongelijke ruil tussen plattelands- en stedelijke economie moeten aanpakken. De dominantie van de agro-concerns, die zich rijk rekenen op kosten van de boer, moet worden gebroken.  Boeren en consumenten moeten samen op zoek naar een solidair alternatief. Met voedselsoevereiniteit als gedeeld belang kunnen ze samen de neoliberale status quo onder druk zetten. De kiemen van zulke coalities vind je al in organisaties als Boerenforum in Vlaanderen of Fugea in Wallonië, die net als andere leden van Via Campesina wereldwijd tegen de wind van de agro-industrie in een solidaire korte keten landbouw proberen te ontwikkelen in de peri-urbane ruimte28.

Ook rond het recht op wonen zullen coalities moeten worden gesmeed. In de peri-urbane ruimte is wonen nu bij uitstek een private aangelegenheid van eigenaars-bewoners. Huur, en zeker sociale huur, blijven een uitzondering. Dat heeft tot scherpe tegenstellingen geleid. Een rechtvaardige aanpak van wonen moet collectief gebeuren en kwaliteitsvol wonen aanbieden aan iedereen. Maar wonen is meer dan een dak boven je hoofd. In het peri-urbane woondorpennetwerk wordt het belang van de woonomgeving en bereikbaarheid scherp gevoeld. Het recht op peri-urbaan wonen moet op regionaal niveau worden bevochten.

De eis van betaalbaar wonen moet worden gecombineerd met de strijd tegen vervoersarmoede. Dat kan door in te zetten op innovatief openbaar vervoer of mobiele voorzieningen, maar ook door sociale huisvesting te eisen voor vervoersarme groepen in dorpskernen met goede voorzieningen of een goed openbaar vervoersknooppunt. Het vraagt ook een herwaardering van de lokale publieke ruimte, zodat trage weggebruikers er aan invloed terugwinnen en de ontmoetingsfunctie weer centraal komt te staan.

Diverse organisaties en bewegingen voeren actie rond deze kwesties, die elkaar vaak overlappen en beïnvloeden. Die overlap vormt een vruchtbare bodem voor coalitievorming. Her en der in Vlaanderen werken lokale besturen en verenigingen samen dorpspunten op, waar sociale voorzieningen en ontmoetingsruimte samen worden aangeboden, en vaak ook korteketenproducten van lokale landbouwers worden verkocht29. Vzw SAAMO verenigt mensen rond verschillende thema’s, van waardig wonen over ontmoeting tot digitale inclusie. Net als meer autonome lokale burgerinitiatieven en sociale bewegingen die opkomen voor de leefkwaliteit in dorpen vormen dergelijke acties een mogelijk startpunt voor een bredere mobilisatie30. Sommigen maken ook de verbinding met landbouw en ecologische bezorgdheden31.

Uit de uiteenlopende ervaringen van uitsluiting en sociale ongelijkheid in de peri-urbane ruimte flakkeren voortdurend initiatieven op voor een solidaire samenleving die de peri-urbane ruimte collectief proberen vorm te geven. Door die ervaringen en acties aan elkaar te koppelen kan een radicale eis voor het recht op de peri-urbane ruimte, voor een democratisering van het dagelijks leven, een systemische uitdaging vormen32.

Footnotes

  1. Zie bv. Willaert, D. (2023) Niet alles maar veel begint bij luisteren, Berchem: EPO, 300p.
  2. Zie bv. Willaert, D. (2023) Niet alles maar veel begint bij luisteren, Berchem: EPO, 300p.
  3. Uitermark, J., Nicholls, W., & Loopmans, M. (2012). Cities and social movements: Theorizing beyond the right to the city. Environment and planning A44(11), 2546-2554. Demazière, C., Erdi, G., Galhardo, J., & Gaudin, O. (2018). 50 ans après : actualités du droit à la ville d’Henri Lefebvre. Métropolitiques.
  4. [1] Lefebvre, H. (1970- La révolution urbaine, Paris : Gallimard
  5. Harvey, D. (2008) The Right to the City, New Left Review, 53, 23-40.
  6. Foster, J. B. (1999). Marx’s theory of metabolic rift: Classical foundations for environmental sociology. American journal of sociology, 105(2), 366-405. Saito, K. (2023). Marx in the Anthropocene: Towards the idea of degrowth communism. Cambridge University Press.
  7. Brenner, N., & Schmid, C. (2015). Towards a new epistemology of the urban? City, 19(2-3), 151-182
  8. Arboleda, M. (2016). Spaces of extraction, metropolitan explosions: planetary urbanization and the commodity boom in Latin America. International Journal of Urban and Regional Research, 40(1), 96-112.
  9. Lipton, M. (1977). Why poor people stay poor. A study of urban bias in world development. Londres : Maurice Temple Smith.
  10. Poverty and Shared Prosperity 2022 (worldbank.org)
  11. Loopmans, M., May, X. & Marissal, P. (2014). Meten is (meer) weten: een synthetische armoedeindicator voor het meten van meerdimensionale armoede op het Belgische platteland. Dans Pannecoucke, I. (ed.) Jaarboek Armoede, Gand : Academia Press, p. 261-280.
  12. De Decker, P. (2011). Understanding housing sprawl: the case of Flanders, Belgium. Environment and Planning A, 43(7), 1634-1654.
  13. Thissen, F., Loopmans, M., Strijker, D., & Haartsen, T. (2021). Guest editorial: Changing villages; what about people? Journal of Rural Studies87, 423-430.
  14. S510.01N_Kerncijfers_landbouw_2022.pdf (fgov.be)
  15. Cereal yield (kg per hectare) – Belgium | Data (worldbank.org)
  16. Pano: Boerenbedrog | VRT NWS: nieuws
  17. Hoe rijker een gemeente, hoe ongelijker? (apache.be)
  18. Vanderstraeten, L., Loopmans, M. & Vanneste, D. (2008). Veelvormige marginaliteit: de geografische en sociale diversiteit van marginale woonvormen. Dans Hubeau, B., & Goossens, L. (ed). Behoorlijk wonen. Een lokale wegwijzer. Vanden Broele.
  19. Hidayati, I., Tan, W., & Yamu, C. (2021). Conceptualizing mobility inequality: Mobility and accessibility for the marginalized. Journal of planning literature36(4), 492-507.
  20. Loopmans, M., & Marrecau, F. (2016). Omgeving op Mensenmaat. Bruges : Province de Flandre-Occidentale.
  21. van der Ploeg, J. D. (2023). Gesloten vanwege stikstof: Achtergronden, uitwegen en lessen. Noordboek
  22. Mamonova, N., & Franquesa, J. (2020). Populism, neoliberalism and agrarian movements in Europe. Understanding rural support for right‐wing politics and looking for progressive solutions. Sociologia Ruralis60(4), 710-731.
  23. Een karikatuur die ook bij de laatste federale en regionale verkiezingen in België weer opdook In een stuk van Martha Claeys in Sampol: https://www.sampol.be/2024/06/het-is-niet-vlaanderen-versus-wallonie-het-is-stad-versus-platteland
  24. Van dat pesticidegebruik zijn landbouwers zelf de grootste slachtoffers. De hogere incidentie van bv. Parkinson onder land- en tuinbouwers door pesticidegebruik is een publiek geheim. Zie bijvoorbeeld Wat is het verband tussen Parkinson en pesticiden? · Gezondheid en wetenschap. Voor een recente wetenschappelijke meta-analyse: Aravindan, A., Newell, M. E., & Halden, R. U. (2024). Literature review and meta-analysis of environmental toxins associated with increased risk of Parkinson’s disease. Science of The Total Environment, 172838.Zie ook:
  25. Collectif d’enquête sur les Gilets jaunes (2019). Enquêter in situ par questionnaire sur une mobilisation. Revue française de science politique69 (5), 869-892
  26. Decreus, T & H. Demeyer (2024) Ellende heeft een duivel van mij gemaakt. Genealogie van het politieke heden, De Witte Raaf, editie 229, https://www.dewitteraaf.be/artikel/ellende-heeft-een-duivel-van-mij-gemaakt-genealogie-van-het-politieke-heden/.
  27. Collectif d’enquête sur les Gilets jaunes (2019). Enquêter in situ par questionnaire sur une mobilisation. Revue française de science politique69 (5), 869-892.
  28. Calvário, R., Desmarais, A. A., & Azkarraga, J. (2020). Solidarities from below in the making of emancipatory rural politics: Insights from food sovereignty struggles in the Basque Country. Sociologia Ruralis60(4), 857-879.
  29. Volckaert, E., Schillebeeckx, E., & De Decker, P. (2021). Beyond nostalgia: Older people’s perspectives on informal care in rural Flanders. Journal of Rural Studies87, 444-454.
  30. Martens, S., Van Damme, S., & Devisch, O. (2021). ‘The making of Hoepertingen’: Debating change in a village in Haspengouw (Belgium). Journal of Rural Studies87, 455-464.
  31. Welkom op de website van Vrijstaat Heuvelland | Vrijstaat Heuvelland.
  32. Pattenden, J. (2023). Progressive politics and populism: Classes of labour and rural–urban political sociology—An introduction to the special issue. Journal of Agrarian Change23(1), 3-21.Borras Jr, S. M. (2023). Contemporary agrarian, rural and rural–urban movements and alliances. Journal of Agrarian Change23(3), 453-476.