Nu de wereld een nieuw tijdperk ingaat, hangt Europa’s weg voorwaarts wellicht af van de mate waarin het sterkere partnerschappen met het Zuiden smeedt en het socialisme omarmt. Brett Christophers bespreekt de staat van het westerse kapitalisme, het verval van het neoliberalisme en de opkomst van China als een belangrijke wereldmacht.

U stelt dat er zich in de afgelopen decennia een vorm van “rentenierskapitalisme” heeft ontwikkeld. Wat bedoelt u daarmee?
Ik gebruik “rentenierskapitalisme” om een vorm van kapitalisme te beschrijven die met name wordt gevormd en gedomineerd door rente en renteniers, waarbij inkomens voornamelijk de vorm aannemen van rente en waarbij renteniersbelangen bijzonder machtig zijn geworden.
Als ik het over “rente” heb, bedoel ik een soort inkomen dat niet voortkomt uit het produceren van iets, maar uit het bezitten of controleren van een schaars economisch goed. Als je bijvoorbeeld eigenaar bent van een deel van een regionaal energienetwerk dat anderen moeten gebruiken, kun je een vergoeding vragen voor de toegang ertoe. Rente is inkomen dat wordt gegenereerd door simpelweg infrastructuur te bezitten.
Hetzelfde geldt voor digitale platforms. Als je een digitaal platform beheert waartoe anderen toegang moeten hebben om deel te nemen aan bepaalde economische uitwisselingen – denk bijvoorbeeld aan Airbnb – verdien je inkomsten uit elke transactie die daar plaatsvindt. Een rentenier is eenvoudigweg een economische actor wiens inkomen voornamelijk, of volledig, afkomstig is van rentewinning.
Waarom hebt u het Verenigd Koninkrijk uitgekozen om dit fenomeen te bestuderen?

Het Verenigd Koninkrijk is naar mijn mening een schoolvoorbeeld van deze transformatie. Sinds de jaren 1980 is de Britse economie geëvolueerd tot wat je een typisch rentenierskapitalistisch systeem zou kunnen noemen. In de afgelopen drie tot vier decennia zijn renteniers en inkomstenstromen uit rente daar steeds dominanter geworden.
Wanneer je een politiek en economisch systeem bouwt dat renteniersbelangen bevoordeelt, ontmoedig je actief echte innovatie.
Mijn analyse richt zich op het Verenigd Koninkrijk, maar veel van de dynamieken die ik beschrijf – de groeiende macht van de renteniersbelangen en de groeiende rol van rente – zijn in meer of mindere mate ook zichtbaar in andere landen.
Wat zijn de belangrijkste gevolgen van het rentenierskapitalisme?
Het eerste en meest fundamentele gevolg is stagnatie. Omdat het rentenierskapitalisme gebaseerd is op monopoliecontrole over activa, heeft het de neiging om een stagnerende economie te creëren. Dit is overduidelijk in het Verenigd Koninkrijk, waar de productiviteit en innovatie sterk zijn gedaald en de algehele economische groei de afgelopen decennia dramatisch is vertraagd.
En dit is precies wat je zou verwachten in een economie die verzadigd is van monopoliemacht. Als je een monopolie bezit, ben je niet gedreven om te innoveren of risico’s te nemen maar om dat monopolie te beschermen, om er op te zitten en om wettelijke en andere middelen te gebruiken om de periode te verlengen waarin het rente kan opbrengen. De focus verschuift van het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten naar simpelweg rente innen van bestaande producten en diensten. Het resultaat is een stagnerende economie met een lage productiviteit.
Als je een politiek en economisch systeem opbouwt dat renteniersbelangen bevoordeelt – dat diegenen beschermt die bestaande activa controleren en hen in staat stelt om er op betrouwbare wijze inkomsten uit te halen – dan ontmoedig je op actieve wijze echte innovatie.
U stelt ook dat rentenierskapitalisme ongelijkheid aanwakkert, vooral ongelijkheid in rijkdom. Hoezo?
Ja, ik denk dat het onmogelijk is om de toenemende ongelijkheid te begrijpen – in het bijzonder de stijging van de ongelijkheid in rijkdom in het Verenigd Koninkrijk in de afgelopen twee of drie decennia – zonder te kijken naar de opkomst van het rentenierskapitalisme.
Ik verwijs vaak naar de bekende formule van Thomas Piketty uit Capital in the Twenty-First Century: r > g, waarbij r het rendement op activa is en g de economische groei. Piketty’s argument is dat wanneer r groter is dan g – wanneer het rendement op rijkdom sneller groeit dan de economie zelf – de ongelijkheid onvermijdelijk groter wordt. En dat is in wezen wat een rentenierseconomie is: een waarbij het rendement op de activa groter is dan de totale groei.
In het Verenigd Koninkrijk is dat precies wat we hebben gezien: lage groei (g) in combinatie met hoge rendementen op activa (r). Onder deze omstandigheden is groeiende ongelijkheid in rijkdom niet alleen waarschijnlijk; het is ingebakken in het systeem.

Een econoom van de Financial Times vatte het ooit perfect samen: “Groot-Brittannië is tegenwoordig een arme samenleving met een aantal zeer rijke mensen”. Dat klopt helemaal. De gemiddelde inkomens liggen nu ongeveer 20 procent lager dan in de meeste vergelijkbare economieën in Noordwest-Europa – iets wat in 2000 nog niet zo was. Groot-Brittannië is in feite een lage-inkomensmaatschappij geworden met een elite van buitengewoon rijken, net als de Verenigde Staten.
In zekere zin is dat wat mijn boek probeert te analyseren: hoe zijn we hier terechtgekomen en waarom zal deze renteniersstructuur onvermijdelijk tot zulke resultaten leiden?
Het Verenigd Koninkrijk onder Thatcher was een bakermat van het neoliberalisme. Hoe heeft het neoliberale beleid deze ontwikkelingen gestimuleerd?
De ontwikkeling van het rentenierskapitalisme is het resultaat van bewuste politieke keuzes. De staat heeft het kapitalisme echt in die richting geduwd. Ik wil drie belangrijke manieren belichten waarop de staat het rentenierskapitalisme heeft geholpen, vooral in het Verenigd Koninkrijk, hoewel soortgelijke dynamieken ook elders aan het werk zijn.
De ontwikkeling van het rentenierskapitalisme is het resultaat van bewuste politieke keuzes. De staat heeft het kapitalisme actief in deze richting geduwd.
Om de verschuiving te begrijpen, moet je terugkijken naar de jaren 1970 en 1980. De dominantie van het rentenierskapitalisme nam wat af in het midden van de 20e eeuw, maar vanaf het eind van de jaren 1970 kwam het weer helemaal terug. Er zijn veel redenen, maar drie beleidsveranderingen in het bijzonder gaven de doorslag.
Ten eerste, privatisering. Renteniersbelangen zijn afhankelijk van waardevolle activa in privébezit om inkomsten te genereren. Hoe meer bezittingen in privéhanden zijn, hoe meer rente er gewonnen kan worden. Het Verenigd Koninkrijk is aantoonbaar de bakermat van grootschalige privatisering. Vrijwel alle grote openbare activa die geprivatiseerd konden worden, zijn geprivatiseerd: land en huisvesting, infrastructuur voor elektriciteit, gas, transport, telecommunicatie, water en afvalwater, en nationale bedrijven zoals British Rail, British Telecom, British Airways, BP. Op enkele uitzonderingen na, zoals de Londense metro en Scottish Water, is bijna alle essentiële infrastructuur in het Verenigd Koninkrijk privébezit.
Deze geprivatiseerde activa genereren nu monopoliewinsten, omdat ze in bijna alle gevallen onder monopoliecontrole staan. Als je het elektriciteitsnet of een nationaal telecommunicatienetwerk controleert, is er geen echte concurrentie, wat een stabiel, gegarandeerd inkomen voor renteniers betekent. De pool van rentegenererende activa in particuliere handen is enorm veel groter dan veertig jaar geleden.
Ten tweede, eigendomsrechten. Een geprivatiseerd activum is niet erg nuttig voor een rentenier als de rechten die eraan verbonden zijn niet sterk genoeg zijn om er gegarandeerd een inkomen uit te halen. Stel je voor dat je een appartement bezit, maar niet in staat bent om rentebetalingen af te dwingen; dat eigendom zou waardeloos zijn. Maar als de wet de eigenaar sterk bevoordeelt, wordt het goed een lucratieve rentebron. In het Verenigd Koninkrijk gaat deze logica veel verder dan huisvesting: tot olie- en gaslicenties in de Noordzee, infrastructuur en intellectueel eigendom zoals patenten, handelsmerken en auteursrechten. Op al deze gebieden zijn privé-eigendomsrechten uitzonderlijk sterk en worden eigenaars sterk bevoordeeld ten opzichte van gebruikers.
Ten derde, belastingen. In de afgelopen 30-40 jaar is het belastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk opmerkelijk vriendelijk geweest voor renteniers, vooral met betrekking tot kapitaal- en vermogensinkomsten. In vergelijking met inkomen uit arbeid is kapitaalinkomen veel genereuzer behandeld – door lage belastingtarieven op vermogenswinsten en andere voordelen, met name op het gebied van eigendom en grond. Jarenlang genoten verhuurders een gunstigere fiscale behandeling dan huiseigenaars-bewoners. Deze fiscale voordelen maakten het gemakkelijker en winstgevender om rente te onttrekken aan allerlei soorten activa.
Economen als Piketty hebben laten zien hoe dit de ongelijkheid in vermogen aanwakkert, en ik ben het daarmee eens. Maar mijn punt is breder: dit beleid beloont niet alleen renteniersgedrag; het creëert renteniers door meer mensen en bedrijven aan te moedigen zich hiermee bezig te houden.
En daar blijft het niet bij. De staat biedt ook subsidies, garanties en ondersteuningsmechanismen die de risico’s voor particuliere investeerders verminderen, bijvoorbeeld gegarandeerde rendementen op projecten voor hernieuwbare energie.
Privatisering, sterke eigendomsrechten en gunstige belastingen … Het schetst een duidelijk beeld: de staat heeft de belangen van de renteniers actief gesteund en verankerd. Het resultaat is de door rente gedomineerde Britse economie van vandaag.
Velen geloven nog steeds dat neoliberalisme “kleine overheid” betekent. Toch zegt u het tegenovergestelde, namelijk dat de overheid sterk betrokken blijft. Hoezo?
Dat geloof is eigenlijk een mythe die geworteld is in de vroege neoliberale literatuur. Neoliberalisme ging nooit over het volledig verwijderen van de staat uit de economie. Het ging over het inkrimpen van bepaalde delen ervan, met name de welvaartsstaat en openbare diensten die werknemers en kwetsbare mensen ondersteunen. Regeringen bezuinigden op welzijn, besteedden diensten uit en verminderden specifieke uitgaven.
Maar de staat heeft zich niet uit de economie teruggetrokken. Hij bleef een machtige, interventionistische speler, die de markten vormgaf, het wettelijke kader bepaalde en de belangen van de renteniers intens steunde door middel van privatisering, deregulering en gunstige belastingen. In de meeste zogenaamde neoliberale landen is de staat nog steeds groot en sterk, alleen met heel andere prioriteiten.
U hebt ook geschreven over de opkomst van wat je een “vermogensbeheerdersmaatschappij” noemt. Wat bedoelt u daarmee?
Vermogensbeheerders zijn rentenierskapitalisten bij uitstek: ze geven de voorkeur aan beleggingen die een stabiele, betrouwbare inkomstenstroom genereren.
Eenvoudig gezegd zijn vermogensbeheerders financiële instellingen die het geld van anderen in plaats van hun eigen geld beleggen. Twee belangrijke ontwikkelingen sinds de jaren 1970 en 1980 verklaren hun opkomst.

Ten eerste is er tegenwoordig gewoon veel meer overtollig kapitaal in de wereld. Enorme pools van privaat en publiek geld zijn beschikbaar voor investeringen; pensioenfondsen zijn het duidelijkste voorbeeld. Vijftig jaar geleden bedroegen de wereldwijde activa van pensioenfondsen ongeveer 1 biljoen dollar; vandaag de dag zijn ze dichter bij 60 biljoen dollar. Voeg daar nog staatsinvesteringsfondsen, verzekeringsreserves en andere institutionele beleggers aan toe. De schaal is ongekend.
Ten tweede hebben de eigenaren van dat kapitaal (pensioenbeheerders, verzekeraars, staatsfondsen) investeringsbeslissingen steeds vaker uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven: de vermogensbeheerders. Die krijgen vergoedingen om dat kapitaal te beheren en te laten groeien.
Combineer deze twee trends, meer kapitaal om te investeren en meer uitbesteding, en het resultaat is verbluffend. Vermogensbeheerders beheren nu wereldwijd meer dan 100 biljoen dollar, vergeleken met misschien een half biljoen vijftig jaar geleden.
Als het gaat om wie het wereldwijde surplus aan kapitaal controleert, zijn het vermogensbeheerders: BlackRock, Blackstone, Vanguard, State Street, KKR en anderen. Ze beslissen collectief waar kapitaal naartoe gaat en dus welke economische activiteiten worden gefinancierd: huisvesting, grond, energie, telecommunicatie, infrastructuur.
Hun economische macht is enorm en heeft nog twee andere dimensies van invloed.
Ten eerste vertaalt financiële macht zich in politieke macht. Veel regeringen, vooral in het Westen, beweren dat ze onvoldoende geld – of fiscale ruimte – hebben om te investeren in infrastructuur. Dus wenden ze zich tot vermogensbeheerders. Zodra de staat van hen afhankelijk is voor financiering, krijgen deze bedrijven een grotere hefboomwerking: ze kunnen de voorwaarden en dus het beleid zelf vormgeven.
Ten tweede zijn vermogensbeheerders overgestapt van financiële activa naar reële, tastbare activa – de infrastructuur van het dagelijks leven. Tegenwoordig bezitten ze niet alleen aandelen in Microsoft of Amazon, maar ook tramlijnen, parkeerplaatsen, woningen, telecomnetwerken, landbouwgrond en zelfs water- en energiesystemen. Wanneer gewone mensen pendelen, rente betalen, elektriciteit gebruiken of online gaan, maken ze vaak gebruik van infrastructuur die eigendom is van vermogensbeheerders, hoewel de meeste mensen daar geen idee van hebben.
Dat is wat ik bedoel met een vermogensbeheerdersmaatschappij: een wereld waarin de basisinfrastructuur van het dagelijks leven in toenemende mate in handen is van en gecontroleerd wordt door grotendeels onzichtbare private financiële actoren.
China heeft de afgelopen decennia een opmerkelijke economische dynamiek en innovatie laten zien. Hoe verklaart u dat?
Schaal is de eerste factor. China streeft al tientallen jaren naar economische en industriële ontwikkeling, met name op het gebied van groene technologie. De combinatie van een enorme binnenlandse markt en sterke overheidssteun maakt het bijna onmogelijk om op gelijke voet te concurreren.
China zal niet verdwijnen en India is in volle opkomst. Het doel zou moeten zijn om relaties op te bouwen die Europa in staat stellen van deze vorderingen te profiteren.
Maar het belangrijkste punt is dat het Chinese model fundamenteel verschilt van dat van het Westen. De Chinese staat grijpt veel meer in, in technologie, groene industrieën, telecom en daarbuiten. Veel van de sectoren die groei en innovatie aanjagen in China zijn in handen van de staat of worden door de staat geleid, in tegenstelling tot de VS of Europa, die worden gedomineerd door privé-eigendom.
Neem duurzame energie: het is geen toeval dat de grootste groene investeringen plaatsvinden in China, de enige grote economie waar investeringen niet in de eerste plaats op winst gericht zijn. Wanneer winst niet het allesoverheersende doel is, wordt transformationeel investeren mogelijk.
De Verenigde Staten nemen een nieuwe koude-oorlogshouding aan tegenover China. Hoe moet Europa zich positioneren?
China kan niet langer worden behandeld als een marginale speler in een door de VS geleide wereld. Het is nu een grote wereldmacht, dominant in veel sectoren, en dat verandert alles.
Tegelijkertijd is er een zekere overmoed in het Westen, zowel in Europa als in de VS. We hebben gewerkt vanuit een verouderd geloof in de technologische superioriteit van het Westen, maar dat tijdperk is voorbij. Een perfect voorbeeld was Northvolt, het veronderstelde antwoord van Zweden op de dominantie van China in lithium-ionbatterijen, dat failliet ging.
In feite zullen benaderingen zoals de handelsoorlogen van Trump er alleen maar voor zorgen dat de VS verder achterop raakt. Voor Europa is de oplossing niet om rechtstreeks met China te concurreren. Dat is de verkeerde mentaliteit. Europa moet zijn plaats in een multipolaire wereld bepalen. China gaat niet weg en India is in opkomst. Het doel moet zijn om relaties op te bouwen die Europa in staat stellen om van deze vooruitgang te profiteren, om met deze machten samen te werken, niet tegen hen.
Als reactie op de opkomst van China wordt het economisch beleid in het Westen steeds meer bepaald door geopolitiek. Zijn we getuige van het einde van het neoliberale tijdperk?
Ik denk dat we met recht kunnen zeggen dat we de afgelopen vier of vijf jaar belangrijke verschuivingen hebben gezien, vooral in de VS. De staat speelt nu een actievere rol in het sturen van de economie. De Inflation Reduction Act is een goed voorbeeld: een meer interventionistische staat die investeringen stuurt in de richting van specifieke doelen, in de militaire sector of, onder Biden, in groene technologieën.
We zien minder vertrouwen in markten en meer directe betrokkenheid van de staat. Daarom vragen veel waarnemers zich af of dit een keerpunt is ten opzichte van het neoliberalisme, gezien het afnemende blinde vertrouwen in markten en de heropleving van de actieve staat.
Ik ben het ermee eens, tot op zekere hoogte. Maar één cruciaal ding is niet veranderd: ondanks de actievere rol van de staat is men voor de meeste investeringen nog steeds volledig afhankelijk van de particuliere sector. En, wat heel belangrijk is, het eigendom van de activa die door dit beleid zijn gecreëerd, blijft overwegend privé.
Dus ja, dit is minder neoliberaal in sommige opzichten, maar niet in andere. Het is nog steeds een sterk geprivatiseerd systeem. De hamvraag is niet alleen hoe investeringen worden gestuurd, maar ook wie uiteindelijk wat bezit. In de meeste gevallen zijn het nog steeds particuliere actoren, vooral grote vermogensbeheerders, die er uiteindelijk van profiteren.
Kijk naar hernieuwbare energie: zowel in het VK als in de VS is er een sterk politiek momentum voor groene investeringen. Toch blijft het overgrote deel van de financiering en het eigendom in particuliere handen.
Kortom, we hebben geen grote verandering gezien in wie er profiteert. Het is nog steeds grotendeels dezelfde kapitalistische klasse, dezelfde economische elite, die profiteren van deze ontwikkelingen.
In het Westen zijn werkende mensen steeds bozer over hun verslechterende levensomstandigheden, maar veel van die ontevredenheid wordt opgevangen door rechts. Hoe verklaart u dat?
De ironie is dat veel van de politieke frustratie en woede die we in Groot-Brittannië zien niet gericht is tegen degenen die daadwerkelijk profiteren van dit onevenwicht – de mensen en instellingen die de rente opstrijken en het hoogste rendement behalen – maar tegen iets anders.
In China zijn veel sectoren die groei en innovatie stimuleren in handen van de staat of door de staat gestuurd, en investeringen zijn er niet in de eerste plaats winstgericht.
Populistisch rechts was bijzonder effectief in het kanaliseren van de reële frustraties van mensen. Het leven is voor velen moeilijker geworden, maar in plaats van te wijzen naar de werkelijke gepriveligieerden – de rijke elites, private-equitybedrijven en vermogensbeheerders – leiden ze de woede af. Ze creëren een “immigranten als zondebok” en beweren dat migratie de schuld is van de economische problemen. De realiteit is dat degenen die er nu van profiteren grotendeels dezelfde groepen en instellingen zijn die er de afgelopen twee decennia van hebben geprofiteerd.
Tegelijkertijd zien we ook dat de klassenstrijd zich ontwikkelt en dat sommige linkse partijen groeien. Welk alternatief ziet u voor links? Is het tijd om het socialisme weer ter sprake te brengen?
Kapitalisten zijn nooit tevreden; de drang naar accumulatie kent geen interne limiet. Zoals Piketty en anderen hebben betoogd, hebben door de geschiedenis heen alleen catastrofale gebeurtenissen zoals oorlogen, crises of sociale ineenstortingen, de spiraal van ongelijkheid echt omgebogen. Aan zichzelf overgelaten zal de kapitalistische klasse niet stoppen. Als het 99 procent van de taart bezit, zal het 99,5 willen.
Het is dus onwaarschijnlijk dat betekenisvolle veranderingen van binnen de heersende elite zullen komen. Toch erkennen sommige regeringen dat ongecontroleerde ongelijkheid de sociale cohesie bedreigt. Dat besef leidt tot een beperkte inzet voor welzijnsvoorzieningen en stabiliteit, al is het maar uit zelfbehoud.
Onder het socialisme, daarentegen, begin je met heel andere omstandigheden: huisvesting en investeringen worden dan niet beheerst door een winstoogmerk. Voor mij maken huisvesting, klimaatbeleid en ongelijkheid allemaal deel uit van hetzelfde verhaal. Zolang we alleen maar in de marge morrelen aan een systeem dat is gebouwd op particuliere winst, zal niets van dit alles fundamenteel veranderen.
