Artikel

Degrowth en socialisme : Tegenstellingen in het hart van de productie

Güney Işıkara

+

Özgür Narin

—29 december 2023

Er woedt de laatste jaren een levendig debat tussen de voorstanders van degrowth en de voorstanders van socialisme. De tegenstellingen draaien om de maatschappijvisie, de manier waarop we het kapitalisme kunnen overstijgen en wat er in de plaats moet komen. Een overzicht van de fundamentele meningsverschillen en overeenstemmingen tussen degrowth en socialisme.

Kapitalisme kan worden gezien als gegeneraliseerde goederenproductie waarbij individuele productie-eenheden ( bedrijven ) afzonderlijke beslissingen nemen over wat en hoeveel te produceren, welke combinatie van input en technologieën te gebruiken, hoe het productieproces te organiseren enzovoort. Omdat individuele productie-eenheden geen andere keuze hebben dan zich te verhouden tot de rest van de wereld door middel van hun producten, dient de waarde als gemeenschappelijke eenheid om goederen op voet van gelijkheid te plaatsen naargelang de hoeveelheid abstracte arbeid die ze bevatten, en waarbij verwachte winstverschillen aanwijzingen geven over de hoeveelheid en de richting van nieuwe investeringen. Winstbejag is de regulerende kracht en de productie op geaggregeerd niveau wordt gereguleerd omdat elke buitensporige expansie of inkrimping krachten in beweging zet die de afwijking corrigeren.

Uitbuiting, verzakelijking van sociale relaties, warenfetisjisme en een verdere verstoring van de metabolische relatie met de natuur zijn integrale onderdelen van het hierboven summier geschetste ( re ) productieproces. Een systemisch alternatief voor kapitalisme moet dus voortkomen uit andere sociale relaties en een palet mechanismen en processen bieden om de complexe en onderling afhankelijke reeks activiteiten te reguleren en te coördineren.

Planning is zo’n alternatief met een lange geschiedenis van theoretische discussies en praktische toepassingen op verschillende schalen. Tot voor kort hield de degrowth-literatuur zich echter ver weg van het idee van planning. In plaats daarvan werd de uit te voeren transformatie geschetst in termen van wat een van de inspiratiebronnen voor degrowth, André Gorz, ‘niet-reformistische hervormingen’ noemde, die zich vandaag manifesteren in voorstellen zoals een universeel basisinkomen, arbeidstijdverkorting, publieke financiering, het uitbreiden van het openbaar domein het heroveren en uitbreiden de solidariteit, de productie ( her ) lokaliseren1 enzovoort. Deze hervormingen bieden zelfs in de verste verte geen alternatief voor de beslissende rol van de markten in de productie.

Planning als een radicaal andere manier van het organiseren en sturen van productie en sociale reproductie is zelden aan bod gekomen in de voorbije degrowth-literatuur. Dit is aan het veranderen nu meer radicale denkers over degrowth de kwestie van de planning expliciet aan de orde stellen.

Geplande productie en levensstandaard

De meeste degrowth-denkers zijn het erover eens dat groei teweeggebracht wordt door het kapitalisme. Ze erkennen zelfs dat groei niet de drijvende kracht is, maar een resultaat, de ‘top van de ijsberg’ of ‘fetisj’ van een onderlig-gend proces: kapitaalaccumulatie. Je zou dan verwachten dat de uitdaging en het denkbeeld van een alternatieve samenleving gebaseerd zou zijn op de ontkenning van het kapitalisme als productiewijze. Niet, dus. Groei blijft het centrale punt in de discussie.

Güney Işıkara is universitair hoofddocent aan de Universiteit van New York ( NYU). Zijn onderzoeksgebieden omvatten de politieke economie van het milieu, de vergelijking van economische systemen, economische theorie en geschiedenis.

De nadruk op groei is niet onbeduidend. Zoals wij die kennen, is het een kapitalistische groei, of eigenlijk accumulatie van kapitaal, gevormd door processen van uitbuiting en toe-eigening, typisch voor het kapitalisme, gemeten met indicatoren, ontworpen door en voor kapitalistische samenlevingen. Waarom zouden we ons dan zo druk maken over groei als zodanig vanuit het oogpunt van een socialistische ( of post-kapitalistische ) samenleving? De degrowth-hype fascineert en hypnotiseert individuele en sociale voorstellingen, politieke bewegingen, partijen en projecten, inclusief die van het socialisme: “Groei is het kind van het kapitalisme, maar het kind overtrof de ouder, waarbij het streven naar groei de opheffing van kapitalistische verhoudingen in socialistische landen overleefde.”2

De transplantatie van groei uit zijn kapitalistische historische context naar een socialistische toekomst, en daarmee de problematisering van groei als zodanig, kan slechts onder één voorwaarde worden gerechtvaardigd: als alle groei, ongeacht de onderliggende relaties van mensen met zowel mensen als niet-menselijke entiteiten, kan worden gezien als homogeen, of toch minstens gelijk. Dit is precies wat Giorgos Kallis naar voren brengt: “Socialistische groei kan niet duurzaam zijn, omdat geen enkele economische groei ecologisch duurzaam kan zijn. Groei in de materiële levensstandaard vereist groei in de winning van materialen. Dit is onvermijdelijk schadelijk voor het milieu en ondermijnt uiteindelijk de productieen reproductievoorwaarden.”

De voorstanders van degrowth reduceren de discussie tot de kwantitatieve dimensie.

De logische conclusie van dit argument is dat alle menselijke activiteiten waarbij grondstoffen worden gewonnen, bewerkt en gebruikt in direct conflict zijn met het milieu omdat de eerste onvermijdelijk schade toebrengen aan het tweede. Dit is een terugkeer naar de binaire tegenstelling tussen natuur en maatschappij. Volgens Kallis wordt deze tegenstelling onhoudbaar als de materiële levensstandaard blijft stijgen.

Het kwalitatieve verschil tussen socialisme en kapitalisme als twee verschillende productiewijzen is hier zeer relevant. De primaire functie van productie onder het socialisme is om alle burgers te voorzien van basisbehoeften. Dit omvat niet alleen onderdak, voedsel, watervoorziening, gezondheidszorg, onderwijs, en toegankelijk openbaar vervoer, maar ook kinderopvang en ouderenzorg, parken, recreatie, culturele en informatieve diensten, ( mogelijk ) ecologische herstelactiviteiten en dergelijke.

Zodra een dergelijke palet van essentiële behoeften sociaal bepaald en politiek onderhandeld is, kan de ( directe en indirecte ) arbeidstijd die sociaal nodig is om die te dekken, berekend worden. Dit volume kan dan verdeeld worden onder de beroepsbevolking, rekening houdend met sociale en politieke voorkeuren en beperkingen, en het principe van arbeidsrotatie. Dit is de minimale arbeid van elke burger om een algemene en fatsoenlijke levensstandaard voor iedereen te garanderen. Het is tegelijkertijd de basis voor het comfort van een egalitaire samenleving zonder strijd voor het bestaan.

De arbeiders kunnen de inkomsten van hun overgebleven arbeidstijd gebruiken om andere producten aan te schaffen dan die voor hun primaire levensbehoeften, wat betekent dat ze een extra aantal uren moeten werken, wat weer wordt bepaald door de arbeidstijd die sociaal gezien nodig is om hun extra vraag te produceren.

Geplande controle over het gebruik van materie en energie.

Bij planning gaat het niet om abstracte, ontvreemde arbeid die gemeten wordt in geldelijke categorieën typisch voor het kapitalisme, maar om arbeid die gebruikswaarden produceert in bewuste, vrijwillige en geplande cycli. Dit is een van de specifieke kenmerken die het socialisme onderscheidt van de diverse sociale denkbeelden, die niet duidelijk gericht zijn op het opheffen van de kapitalistische warenproductie. Het is wezenlijk anders dan het eisen van belastingverlagingen ( of belastingverhogingen voor de rijken ), een universeel basisinkomen of beperkingen aan de vermarkting.

Het planningsproces kan gestuurd worden door een structuur van verbonden raden, waar werknemers actief diverse aspecten van het algemene plan vormgeven en valideren. Het totale gebruik van energie en materie op een bepaald moment kan worden gestuurd door beperkingen die worden bepaald op een recurrente manier. Deze beperkingen moeten voortspruiten uit politieke besluitvorming, afgewogen tegen de wetenschappelijke kennis over het volledige scala aan gevolgen ervan, het nastreven van het voorzorgsbeginsel, de complexiteit van ecosystemen en een breed gamma van gehanteerde evaluatiecriteria.

In een socialistische planning wordt sociale arbeid niet langer verspild in sectoren zoals marketing en reclame, consulting en financiële diensten ; accumulatiestrategieën zoals geplande productveroudering en voedselverspilling zullen ophouden te bestaan ; ecologisch destructieve industrieën ( productie van fossiele brandstoffen, wapens, privéjets, SUV’s, enzovoort ) worden drastisch of volledig ingeperkt. In combinatie met de volledige afschaffing van de werkloosheid en de hierboven besproken deelname van alle werkende burgers aan de productie van en voorziening in de basisbehoeften, betekent dit dat de arbeidstijd, geassocieerd met het rijk van de noodzaak, aanzienlijk minder zal zijn dan acht uur per dag.

Autonomie ten opzichte van de staat en het kapitaal ( als sociale relatie ) veronderstelt het voortbestaan van de laatste twee.

Afhankelijk van hoe eng of breed de categorie ‘essentiële voorzieningen’ wordt gedefinieerd, ligt het aandeel ervan in de productiesfeer ruwweg tussen de 45 tot 70 procent, met aanzienlijke verschillen tussen de landen.3 Dus, een direct gevolg van het bewust sturen van de productie is de aanzienlijke vermindering in de doorvoer van materie en energie bij het stoppen of uitdoven van de hierboven genoemde activiteiten. Dit is een gewenste en verwachte uitkomst die gemeen is in voorstellingen van degrowth en socialisme. Er blijft echter een scheidslijn bestaan als het gaat om het institutionaliseren van degrowth: “Groei in de materiële levensstandaard betekent, nou ja, groei in het gebruik van materie ( en energie ). Ongeacht of de economie die deze groei produceert kapitalistisch, prekapitalistisch of socialistisch is.”4 Wij geloven dat een aanzienlijk grotere hoeveelheid vrije tijd en de sociale en gemeenschappelijke organisatie van reproductieve arbeid, samen met de universele toegang tot essentiële producten in de brede zin van het woord ( hoogwaardige gezondheidszorg, onderwijs, openbaar vervoer, culturele en informatiediensten, parken en recreatievoorzieningen, naast andere materiële facetten van het leven ), een hogere materiële levensstandaard betekenen voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking. Dit is het geval waar de voorstanders van degrowth, door een notie van groei aan te nemen die onverschillig staat tegenover de sociale organisatievorm, de relatie tussen kwantiteit en kwaliteit vertroebelen, of misschien, de kwestie van kwaliteit onderdrukken en de discussie reduceren tot de kwantitatieve dimensie.

De degrowth-literatuur zelf stelt duidelijk dat de vraag niet is ‘meer of minder?’, maar eerder ‘meer of minder waarvan?’. Bovendien lijdt het geen twijfel dat in sommige delen van de wereld de meeste productieactiviteiten massaal moeten worden uitgebreid om een fatsoenlijke levensstandaard te garanderen, terwijl het op andere plaatsen een kwestie is van het wijzigen van de schaal, richting en samenstelling van de productie. Hoe dan ook, het houdt in dat de kapitalistische productiewijze wordt afgeschaft ten gunste van een sociale formatie waar sociale ( re ) productie bewust wordt gepland en gestuurd door mondige arbeiders en burgers zelf. Zoals de voorstanders toegeven, is degrowth een project dat op maat gemaakt is voor het globale Noorden waar een imperiale levenswijze heerst. Het is geen wenselijke en levensvatbare weg voor het Zuiden.5

Dichotomieën voorbij: planning en empowerment

Özgür Narin is hoogleraar economie aan de Universiteit van Ordu in Turkije. Hij richt zich op de alternatieve productie van technologieën voor de herorganisatie van de sociale productie, met name met betrekking tot voorbeelden zoals de informatienetwerken van het Cybersynproject in Chili en de USSR van Glushkov.

De realiteit van de planning haar primaire actoren, of ze nu gecentraliseerd of gedecentraliseerd is, participatief of opgelegd wordt zelden in vraag gesteld [ door degrowth-denkers ].» Deze bijna opzettelijke vermijding van de planningskwestie kan gedeeltelijk worden toegeschreven aan de wijdverspreide terughoudendheid om het kapitalisme als productiewijze rechtstreeks te confronteren. Deze terughoudendheid wordt toegeschreven aan drie factoren: ten eerste, het aandringen van invloedrijke degrowth-denkers om het kapitalisme niet als het belangrijkste voorwerp van kritiek te nemen ; ten tweede, het belang dat degrowth hecht aan vrijwillige associatie, gedecentraliseerde en horizontale zelforganisatie ; en ten derde, een tactische vermijding van de historische bagage die gepaard gaat met expliciet antikapitalisme en socialisme.

Dezelfde terughoudendheid is opmerkelijk als het gaat om de organisatie, het gebruik van geweld en revolutie. Dit is een belangrijke tekortkoming in het pleidooi voor degrowth die niet over het hoofd kan worden gezien. Of het nu gaat om de energie-infrastructuur en het gebruik, de doorvoer, of het nemen van autonome beslissingen over de omvang en samenstelling van het maatschappelijk product, alle transities veronderstellen een verschuiving in de machtsverhoudingen die gepaard gaan met ( maar niet beperkt zijn tot ) het eigendom van de productiemiddelen. De degrowth-literatuur pleit voor een verscheidenheid aan strategieën zoals niet-reformistische hervormingen, nowtopia’s, tegen-hegemoniale acties ( blokkades, interstitiële ruimtes enzovoort ). De kwestie van de organisatie en het monopolie van de staat op het gebruik van geweld wordt echter grotendeels verwaarloosd en de kwestie van revolutie comfortabel omzeild.

Er is dus een spanning tussen de groeiende interesse in planning en socialisme van de kant van degrowth-denkers aan de ene kant, en de terughoudendheid om een duidelijke breuk met het kapitalisme te overwegen, en planning te bespreken als de centrale pijler van een alternatief voor het marktmechanisme aan de andere kant. We gaan in op drie domeinen die betrekking hebben op deze spanning en eruit springen als lopende thema’s in de degrowth-literatuur: lokalisatie, autonomie en deliberatie. Wij stellen dat degrowth-denkers de aandacht vestigen op cruciale kwesties, maar hun analyses blijven meestal eenzijdig en slagen er niet in de totaliteit van het kapitalisme als productiewijze aan te pakken en, bij implicatie, een systemisch alternatief te bieden.

( Her ) lokalisatie: eenzijdigheid vermijden

( Her ) lokalisatie van de productie is een van de fundamentele principes van degrowth en wordt gedefinieerd als een ‘traject waarbij de doorvoer ( energie-, materiaal- en afvalstromen ) van een economie afneemt terwijl de welvaart, of het welzijn, verbetert’. Dat houdt in dat lokale behoeften worden vervuld door de lokale productie, of door kortere circuits van productie-handel-consumptie. Het gaat hier wellicht om meer dan alleen de afbouw van energie en afval die gepaard gaat met handel als gevolg van specialisatie en arbeidsverdeling. Het is verbonden met de even belangrijke nadruk die degrowth legt op gedecentraliseerde structuren en horizontale organisatie, waarvan wordt aangenomen dat ze beter verenigbaar zijn met lokale, kleinschalige productie.

Als we uitgaan van een directe relatie tussen schaal en hiërarchie, is het de moeite waard om Murray Bookchins oproep tot voorzichtigheid in gedachten te houden: “Decentralisme, kleinschalige gemeenschappen, lokale autonomie, zelfs wederzijdse hulp en communalisme zijn niet intrinsiek ecologisch of emancipatoir. Weinig samenlevingen waren meer gedecentraliseerd dan het Europese feodalisme, dat in feite was uitgebouwd rond kleinschalige gemeenschappen, wederzijdse hulp en het gemeenschappelijk gebruik van land. Lokale autonomie werd zeer gewaardeerd en autarkie vormde de economische sleutel tot feodale gemeenschappen. Toch waren maar weinig samenlevingen hiërarchischer.”6 Elk willekeurig geheel van eenvoudige of complexe technologieën, klein- of groot- schalige organisaties, of lokale, regionale, nationale en zelfs mondiale structuren, waarvan de sociale context en inhoud niet gespecificeerd zijn, is noodzakelijkerwijs ofwel onderdrukkend en uitbuitend aan de ene kant, ofwel emancipatoir aan de andere kant.

De tweede vraag die rijst bij een mogelijk uitgebreide lokalisatie van de productie is die van het productiviteitsverlies dat gepaard gaat met afnemende schaal. Hoewel degrowth-denkers dat in het algemeen zouden kunnen verwelkomen omdat productiviteit en grootschalige productie worden gezien als intrinsiek gerelateerd aan de denkrichting van kapitaalaccumulatie, beklemtonen wij het onderscheid tussen arbeidsproductiviteit en verschillende opvattingen van efficiëntie, gedefinieerd door criteria die eigen zijn aan kapitaalaccumulatie. Het socialisme streeft naar een stijging van de arbeidsproductiviteit en de ontwikkeling van de productiekrachten in het algemeen. Een daling van de arbeidsproductiviteit is in strijd met een andere centrale doelstelling van zowel degrowth als het socialistische gedachtegoed, namelijk de verkorting van de werkdag die nodig is voor de reproductie van het leven.

Zodra we de zaak begrijpen in termen van die tweeledige opvatting van arbeid en de intrinsieke relatie tussen noodzaak en vrijheid, wordt het duidelijk dat het gaat om de sociale productieverhoudingen die het karakter, de kwaliteit en het relatieve belang van de twee gebieden bepalen. Het belangrijkste probleem met de nadruk op lokalisatie is niet de economische, geografische of administratieve schaal. Het is eerder de eenzijdigheid van het argument.

Degrowth- literatuur blijft onduidelijk over hoe ( of óf ) de op klasse gebaseerde machtsrelaties getransformeerd of afgeschaft zullen worden.

Lokaliteit kan alleen emancipatorisch worden indien ingebed in een bredere, verweven structuur die gereguleerd en gecoördineerd wordt door arbeiderscollectieven. Dat locaties onder het socialisme onderling afhankelijk van elkaar zijn, zou niet impliceren dat er machtsasymmetrie of -hiërarchie tussen hen bestaat, wat kenmerkend is voor het kapitalisme, maar eerder de bron van hun collectieve macht vertegenwoordigen. De verwachte verstoringen in de voedselproductie en de geraamde verschuivingen in landbouwpraktijken als gevolg van de planetaire crisis zouden bijvoorbeeld onder het socialisme niet worden opgevangen door lokale zelfvoorziening maar veeleer door de samenballing van de coördinatie op hogere planningsniveaus, waar een meer globaal beeld voorhanden is. Hetzelfde kan gezegd worden van de uitbreiding en opschaling van agro-ecologische voedselsystemen, het herstel van het milieu en de zorg voor de aarde.

Het bovenstaande voorbehoud impliceert geenszins dat er in het socialisme geen ruimte laat voor lokalisatie of plaatsgebondenheid. Wij zijn van mening dat het socialisme meer inhoudt dan de louter vervanging van het privé-eigendom van de productiemiddelen door de sociale eigendom en de afschaffing van de waardewet ten gunste van een geplande productie. Het streeft ook de emancipatie van arbeiders en burgers na, wier arbeid noodzakelijk is voor de productie, de sociale reproductie en milieucreatie. Een dergelijke emancipatie vergroot zoveel mogelijk de autonomie van de directe producenten, maar gaat niet voorbij aan de noodzaak om autonome plaatsen te integreren in een breder, harmonieus en samenhangend plan op verschillende schalen.

Autonomie: wat biedt het kapitalisme?

Verwant aan de nadruk op lokalisatie in het degrowth-denken is de centrale plaats van het concept autonomie. De link tussen de twee sferen is geworteld in de toewijding aan het idee dat naarmate de schaal van de economische activiteit toeneemt, het vermogen tot zelfbestuur afneemt. De degrowth-literatuur associeert autonomie met het bewustzijn van de mensen, dat zij zelf hun eigen wetten en geschiedenis maken in plaats van bepaalde externe autoriteiten ( zoals God, de kerk en de markten ). Bijgevolg kunnen de mensen alleen door zichzelf te emanciperen en los te maken van de verslavende fantasie van groei en productivisme en door bewust aan zelfbeperking te doen, normen, regels en waarden vaststellen en zo autonomie en democratie tot stand brengen.

Lokale ervaringen met zelforganisatie en zelfbestuur zijn waardevol en leerzaam. Het streven naar autonomie als revolutionaire praktijk in een kapitalistische context heeft echter zijn beperkingen. Ware autonomie is op zichzelf niet mogelijk, omdat de sfeer van autonomie gebonden is aan en dus geconditioneerd wordt door de krachten waarvan het beweert onafhankelijk te zijn7.

Centrale planning sluit lokale initiatieven, onderhandelingen en overleg niet uit.

Autonomie ten opzichte van de staat en het kapitaal ( als sociale relatie ) veronderstelt het voortbestaan van de laatste twee. Als zodanig bevestigt het autonomieproject de hegemonie van het kapitaal door zijn beperkte en gedeeltelijke ontkenning, en wordt daardoor onderdeel van die hegemonie. Dat betekent niet dat we de waardevolle ervaringen van La Vía Campesina, het EZLN, het autonome Koerdische bestuur in Rojava en dergelijke afwijzen of onderschatten. Al die ervaringen hebben met elkaar gemeen dat ze omsingeld of zelfs belegerd worden door de sociale, economische en militaire krachten waarvan ze zich willen bevrijden. Zo kan de kwestie van de totaliteit van het kapitalisme als productiewijze, inclusief zijn historisch specifieke staatsvorm, misschien worden onderdrukt, maar niet voorgoed worden vermeden.

Een zo groot mogelijke mate van zelfbeheer en autonomie ( op verschillende schalen ) is een gewenst en noodzakelijk kenmerk van een socialistische samenleving. Waar het ‘zelf’ vrij van is, is echter wezenlijk anders. Het is niet de moloch van de kapitaalaccumulatie, niet de sociale relatie van het kapitaal die alle dimensies van het zijn en het leven binnensluipt en bundelt, maar eerder hogere en meer centrale niveaus van coördinatie, planning en management. De integratie van lagere en lokale eenheden in een geneste structuur van raden en planningsinstanties betekent echter niet noodzakelijk dat het lokale of zijn autonomie wordt ontkend of onderdrukt.

Het lokale en het centrale hebben elkaar nodig om effectief en harmonieus te kunnen functioneren. Aan de ene kant kan bij afwezigheid van structuren die toezicht houden op het hele systeem en gebruik maken van alle beschikbare informatie, tot dissonantie leiden tussen de lokale eenheden, en de resulterende verstoringen kunnen het hele systeem bedreigen ; aan de andere kant brengt de opoffering van het zelfbeheer van de arbeiders, te beginnen op het niveau van de werkplaats, en de oplegging van een louter gecentraliseerd besluitvormingsproces niet alleen risico’s met zich mee voor het systeem door zijn flexibiliteit en aanpassingsvermogen te verminderen, maar geeft het ook de eigenlijke politieke inhoud van het socialisme op. Het politieke proces van zelfopbouw en zelfbeheer, in de degrowth-literatuur ook deliberatie genoemd, vereist dus tegelijkertijd autonome en geïntegreerde, lokale en centrale instanties.

Deliberatie: de collectieve werknemer eigent zich wederom het algemene intellect toe

Deliberatie betekent dat beslissingen, ook in de milieucontext, worden genomen via sociale instellingen en processen waarbij alle potentieel belanghebbende partijen worden betrokken. Bovenal impliceert dit overlegproces dat behoeften, verlangens en waarderingen niet als vanzelfsprekend worden beschouwd, maar tot stand komen via een sociaal onderhandelingsproces dat subjectiviteit opbouwt. Met andere woorden: overleg en zelfmanagement zijn niet slechts middelen, maar ook doelen op zich. Een bijkomend voordeel van zo’n proces is dat het uiteenlopende of tegenstrijdige waarderingen met betrekking tot verschillende dimensies van het milieu en het sociale product aan het licht brengt. Dit is essentieel volgens degrowth-denkers omdat er geen enkele schaal bestaat waarmee verschillende waarden en kwaliteiten kunnen worden gemeten, uitgedrukt of gekalibreerd.

Een tekortkoming in de degrowth-literatuur van de discussies rond deliberatie is dat ze onduidelijk blijft over hoe ( of óf ) de op klasse gebaseerde machtsrelaties getransformeerd of afgeschaft zullen worden. Dit is van cruciaal belang omdat vragen over deliberatie en planning in cruciale mate afhangen van de vraag of er al dan niet een breuk is opgetreden ( of wordt voorzien ) met de bestaande machtsen eigendomsverhoudingen en wat de middelen van die breuk waren.

Eén zo’n ervaring met zelforganisatie waren de sovjets en arbeidersraden die tot stand kwamen in de klassenstrijd als middel voor de overname van de sociale productie in de periode voor de Oktoberrevolutie. De collectieve arbeider ( Gesamtarbeiter ), die verschillende delen van de totale sociale productie produceerde, verenigde zich in de raden en sovjets, vormde hogere instellingen voor coördinatie en delegeerde de controle over de productie aan de centrale raden en planning. De centrale planning sloot lokale initiatieven, onderhandelingen en overleg niet uit. Bovendien werd ze niet gezien als een puur technische kwestie over cijfers of bestempeld als het expertisegebied van geleerden.

Met al zijn tekortkomingen, sterke punten en successen ( die laatste worden meestal verwaarloosd, zo niet weggewuifd door de meeste degrowthdenkers ), zit deze geschiedenis vol met lessen voor wie nadenkt over planning als een systemisch alternatief voor de kapitalistische warenproductie.

Het lokale en het centrale hebben elkaar nodig om effectief en harmonieus te kunnen functioneren.

Een eeuw later was het bereik van de collectieve werknemer aanzienlijk vergroot. Zo ook de kennis met betrekking tot de totaliteit van de sociale ( re ) productie. Gegevens worden niet alleen geëxtraheerd in het productieproces, maar ook in de productie, de consumptie en het dagelijks leven in de vorm van data-extractivisme en consumentenprofilering. Eenmaal losgekoppeld van zijn kapitalistische vorm, zijn we beter in staat om een alternatieve samenleving in overweging te nemen. Dit impliceert de hertoeeigening van het algemene intellect dat geproduceerd wordt door de collectieve arbeider. Met betrekking tot het cruciale probleem van ecologische grenzen — en kwesties van schaal en biofysische grenzen — is wetenschappelijke kennis een centrale pijler. Het is waar dat in onze kapitalistische samenlevingen de wetenschap soms kan worden verheerlijkt als de ultieme rechter en worden gebruikt om mensen te leiden, en op andere momenten totaal kan worden genegeerd naargelang de grillen van de kapitaalaccumulatie. Opkomende stromingen daarentegen zoals wetenschapscommunicatie, de houding van het publiek tegenover de wetenschap, open wetenschap, burgerwetenschap en bewegingen voor vrije software zijn wel degelijk een alternatief in embryonale vorm. Beslissingen over het milieu, en bijgevolg beslissingen over de productie, moeten berusten op informatie uit de wetenschap, maar blijven in de eerste plaats sociale en politieke processen. Het overlegproces moet bestaan uit vergaderingen van collectieve arbeids krachten, verenigde raden die de ( re ) productie van het leven vertegenwoordigen, inclusief wetenschapswerkers en anderen die nu kennis hebben van gesocialiseerde productie.

Wat in de degrowth-literatuur ‘deliberatie’ wordt genoemd, is alleszins een centraal principe van de emancipatie van de werknemers. Het naast elkaar bestaan en botsen van deelbelangen, de politieke processen waardoor dergelijke belangen en waarderingen ( van het sociale product, milieueffecten en dergelijke ) door bemiddeling tot stand komen, moeten door echte bewegingen in de praktijk worden besproken en onderzocht. Maar net zo belangrijk zijn de structuren en processen die toezien op de levensvatbaarheid en die de aanpassing van het hele systeem vergemakkelijken in geval van scherpe conflicten en mogelijke tegenstand. Kwesties die degrowth terecht als cruciaal bestempelde ( autonomie en overleg ), ontbraken niet in de praktische ervaringen van de twintigste-eeuwse socialistische planning.

Een alternatieve egalitaire samenleving kan niet door het intellect ontworpen worden. Ze moet gebaseerd zijn op bestaande, echte bewegingen en conflicten. Degrowth identificeert en voedt zich met verschillende bewegingen

en praktijken, autonome ruimtes en laboratoria die de macht van de bevolking ontwikkelen en tegenhegemonie opbouwen – en dat is allemaal zeer waardevol. Wat echter ontbreekt zijn een duidelijk revolutionaire visie en een sterk engagement om de kapitalistische productiewijze in zijn totaliteit aan te pakken. Hoewel niet het onderwerp van dit artikel, voegen we eraan toe dat degrowth onduidelijk blijft over zaken als organisatie, het gebruik van geweld en het revolutionaire moment van de breuk. Met betrekking tot de planningsmechanismen en -processen om de kapitalistische warenproductie te vervangen, gaat degrowth de confrontatie met de noodzaak van de opbouw van lokale, autonome instanties en de aanvulling met meer grootschalige, centrale instanties uit de weg. De aanhangers van degrowth maken groei tot een fetisj en halen groei uit zijn kapitalistische context. Daardoor zien ze niet het kwalitatieve onderscheid tussen het kapitalisme en het socialisme, die uiteindelijk twee totaal verschillende productiewijzen zijn.

Dit betekent hoegenaamd niet dat socialisme en degrowth absoluut onverenigbaar zijn. Er zijn echter belangrijke verschillen in doel en middelen, die een debat waard zijn. We hopen dat dit artikel zal bijdragen aan een dergelijke overweging en discussie.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Engels in het tijdschift Monthly Review, juli-augustus 2023. Originele titel : Degrowth and Socialism: Notes on Some Critical Junctures. Redactie en vertaling door Lava.

Footnotes

  1. Hickel,Less is More; Matthias Schmelzer, The Hegemony of Growth ( Cambridge: Cambridge University Press, 2017 ).
  2. Kallis,Degrowth, 73.
  3. Deze cijfers omvatten de productie van productiemiddelen die nodig zijn voor de productie van de basisproducten. Details zijn te vinden in Güney Işıkara, “The Weight of Essentials in Economic Activity,” Review of Radical Political Economics 53, nr. 1 ( 2021 ): 95-115.
  4. Giorgos Kallis “ Capitalism, Socialism, Degrowth: A Rejoinder, »Capitalism Nature Socialism 30, nr. 2 ( 2019 ), 267.
  5. Matthias Schmelzer, Andrea Vetter en Aaron Vansintjan,The Future Is Degrowth ( New York: Verso, 2022 ), 25.
  6. Murray Bookchin, “ Social Ecology versus Deep Ecology, ” Green Perspectives, nr. 4–5 ( Summer 1987 ).
  7. Steffen Böhm, Ana C. Dinerstein en André Spicer, “ ( Im) possibilities of Autonomy, ” Social Movement Studies 9, nr. 1 ( 2010 ): 17–32.