De eendimensionale mens van Herbert Marcuse was een cultboek in de middens van de tegencultuur. De intelligentie van de verwoording, de paradoxale inhoud en de schok van de ironische herkenning spreken zestig jaar na dato nog steeds aan.
“Als werkelijkheidszin bestaat, en niemand zal eraan twijfelen dat deze bestaansrecht heeft, dan moet er ook iets bestaan dat je mogelijkheidszin kunt noemen. (…) Aldus zou de mogelijkheidszin welhaast te definiëren zijn als het vermogen om alles te denken wat evengoed zou kunnen zijn, en om aan wat is geen grotere betekenis te hechten dan aan wat niet is.“ Ik heb geen idee of Herbert Marcuse (1898-1979) in zijn werk ergens verwijst naar De man zonder eigenschappen, de onvoltooide roman van de Oostenrijkse schrijver Robert Musil (1880-1942), maar Musils tweedeling tussen ‘werkelijkheidszin’ en’ mogelijkheidszin’ vat heel precies de spanning waar het Marcuse om te doen is: de spanning tussen ‘wat is’ en ‘wat zou kunnen zijn’.
‘De eendimensionale mens’ die Marcuse in zijn gelijknamige essay uit 1964 beschrijft, is immers het exacte tegendeel van de ‘mogelijkheidsmens’ van Musil. In tegenstelling tot de mogelijkheidsmens heeft de eendimensionale mens zich verzoend met de stand van zaken van de samenleving. Zijn werkelijkheidszin zegt hem dat er geen alternatief is en dat alleen de instrumentele rationaliteit tot vooruitgang en verbetering kan leiden. De Britse premier Margaret Thatcher zou het hem tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw steeds weer nazeggen: ‘There is no alternative’, er is geen alternatief voor de neoliberale economie en de vrije markt.
Cultboek
De eendimensionale mens heeft niet langer een zintuig voor het mogelijke. Dat ‘wat (nog) niet is’, is voor hem geen denkcategorie meer. Hij koestert zich volgens Marcuse in zijn ongelukkige bewustzijn dat hem echter niet langer kwelt, omdat het in slaap is gesust door de mantra’s van de consumptie en de technologie, die steeds vaker hun beloftes nakomen (niet in de laatste plaats omdat ze die behoeftes vaak zelf hebben gecreëerd). De eendimensionale mens is ‘gelukkig’ omdat hij niet langer bespookt wordt door ‘wat zou kunnen zijn’. Zijn volledige denk- en leef horizon wordt bepaald door ‘wat is’. Zijn verlangen overstijgt zijn werkelijkheidszin niet.
De eendimensionale mens werd snel een cultboek in de middens van de tegencultuur. Het is een van de iconische maatschappijkritische werken van de jaren zestig. Geen gemakkelijke lectuur, al zijn bepaalde gedachten zo helder geformuleerd dat je ze boven je bed zou willen hangen, zoals bijvoorbeeld de beroemde openingszin: “Er heerst een draaglijke, soepele, redelijke, democratische onvrijheid in de geavanceerde industriële beschaving, een blijk van technische vooruitgang.” De intelligentie van de verwoording, de paradoxale inhoud en de schok van de ironische herkenning spreken zestig jaar na dato nog steeds aan. Tien jaar eerder had Marcuse zich al in de kijker geschreven met Eros and Civilization (1955), een poging om de bevrijdende krachten van Marx en Freud met elkaar te verzoenen.
De ‘Frankfurter Schule’
Marcuse was in de zestig en had al een gevuld intellectueel leven achter de rug toen hij De eendimensionale mens schreef. Zijn naam is verbonden met de ‘Kritische Theorie’, het ‘Institut für Sozialforschung’ en de ‘Frankfurter Schule’, termen die allemaal verwijzen naar een denken dat vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw bijgedragen heeft tot de vernieuwing van het marxisme.
Het in 1922 in Frankfurt opgerichte Institut für Sozialforschung kreeg zijn belangrijkste impuls toen Max Horkheimer (1895-1973) in 1931 de leiding kreeg. Horkheimer legde de nadruk op een interdisciplinaire aanpak. Filosofie en menswetenschappen (sociologie, psychologie, geschiedenis, etc.) moesten elkaar wederzijds doordringen om de samenhang tussen de economie, de psychische ontwikkeling van het individu en het culturele domein te beschrijven. Het interdisciplinaire denken van de Frankfurter Schule ontwikkelde zich tot een unieke en nog steeds intrigerende mix van Hegel, Marx, Weber en Freud.
Om een onderscheid te maken met het klassieke marxisme wordt het ook ‘westers marxisme’ genoemd. Dat westerse marxisme onderging een diepgaande invloed van de freudiaanse theorie en stelde de mechanische tweedeling tussen onderbouw en bovenbouw samen met het primaat van de economie in vraag. Het marxisme werd niet langer gezien als een wereldbeeld, maar als een analysemethode met het dialectische denken als kern. Daarbij werd de hegeliaanse synthese afgewezen ten voordele van een denken dat zich ophoudt in een spanningsveld van paradoxen en tegenstellingen. De economische en sociale contradicties werden in marxistische termen begrepen (fetish, ruilwaar, reïficatie, vervreemding, etc.) terwijl de daarmee samenhangende psychologische spanningen in freudiaanse termen werden geduid (verdringing, sadomasochisme, etc.). Dit westerse marxisme concentreerde zich bij voorkeur op de studie van culturele fenomenen als een toegang tot een beter begrip van de samenleving.
Het grote engagement van de Frankfurters met de theorie ging gepaard met een groeiend ongeloof in mogelijkheden van de directe sociale strijd en de concrete politieke praxis. Die kloof werd uiteindelijk zo groot dat iemand als Adorno zich eind jaren zestig niet kon identificeren met de opstandige studenten en zij niet met hem. Hij stond sceptisch tegenover protestbewegingen en tegenover een al te makkelijke overgang van theorie naar praktijk. Hij bleef hameren op het belang van theorie en denken. Dat is vaak geïnterpreteerd en misbegrepen als een terugtrekking uit de actie of als een elitaire intellectuele houding. Adorno was zich echter scherp bewust van de kracht van de tegenstander (het kapitalistische systeem) en van diens vermogen om ieder protest te neutraliseren of te recupereren. Het valt op dat Marcuse in deze kwestie een andere positie inneemt.
De ‘Kritische theorie’
Na zijn studie bij Husserl en Heidegger werd Marcuse in 1934 bij het Institut geïntroduceerd. Bij de machtsovername van Hitler in 1933 verhuisde het Institut naar Zwitserland, dan naar Parijs en tenslotte naar Amerika. Marcuse bleef erbij betrokken tot 1941. Daarna werkte hij voor de Amerikaanse inlichtingendienst in hun strijd tegen het nazisme. Terwijl de meeste leden van het Institut na de oorlog naar Duitsland terugkeerden, bleef Marcuse in Amerika en bouwde daar een academische carrière uit.
Het was Max Horkheimer die het inmiddels klassiek geworden onderscheid tussen de ‘traditionele’ en de ‘kritische’ theorie introduceerde in een opstel uit 1937. De traditionele theorie staat voor een geheel van argumenten dat ondersteund wordt door empirische bewijzen, terwijl de kritische theorie gekenmerkt wordt door een kritische houding tegenover de maatschappelijke fenomenen waarover ze theoretiseert.
Bij Hegel vonden de denkers van de Frankfurter Schule de inspiratie voor een meer radicale negativiteit waardoor zij konden ontsnappen aan de essentialistische noties van het orthodoxe marxisme. Die negativiteit (kritiek) werd de motor van het denken van de Frankfurter Schule. Van een waardevrije wetenschap is bij hen geen sprake: de Kritische Theorie legt zich niet neer bij een verklaring van de wereld zoals hij is, maar wil de wereld effectief veranderen, zoals Marx het formuleerde in zijn beroemde elfde stelling over Feuerbach.
Als weinig anderen hebben de denkers van de Frankfurter Schule de weerstand van het systeem opgemeten
De Frankfurter Schule – en in het bijzonder de eerste generatie met Horkheimer, Adorno, Marcuse, Fromm, Lowenthal e.a. – is met zijn interdisciplinaire aanpak en zijn radicale maatschappijkritiek het model bij uitstek geworden voor de kritische theorie in de brede betekenis van het woord. Die theorie was volgens Marcuse des te belangrijker omdat hij in de ‘geavanceerde industriële beschaving’ – zo benoemde hij de moderne samenleving van de jaren zestig – een gestaag maar zeker verdwijnen waarnam van de mogelijkheid tot ‘negatieve dialectiek’, van de mogelijkheid met andere woorden tot een kritisch denken dat zich niet neerlegt bij de bestaande werkelijkheid, maar zich voortdurend laat inspireren door wat er (nog) niet is.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Marcuse in zijn essay veel aandacht besteedt aan taal en taalgebruik, zowel in de filosofie, de politiek, de reclame als in het dagelijkse leven. In de taal liggen immers, vaak onbewust, de begrippen opgeslagen waarmee we naar de werkelijkheid kijken en erin handelen. Taal kan zo een instrument worden van manipulatie, inauthentieke communicatie en onderdrukking. Denk maar aan ‘de speciale militaire operatie’ van Poetin in Oekraïne of een uitdrukking als ‘smart weapons’.
Is there is no alternative ?
Marcuse en zijn collega’s van de Kritische Theorie analyseerden een situatie die ook nu nog geldt. De aandacht voor hun denken is de voorbije jaren daarom opnieuw toegenomen. De neoliberale mantra ‘there is no alternative’ heeft de samenleving meer eendimensionaal dan ooit gemaakt. Het proberen open te breken van het systeem is inmiddels een immense opdracht, maar o zo noodzakelijke en dringende opdracht geworden. Als weinig anderen hebben de denkers van de Frankfurter Schule de weerstand van het systeem opgemeten. “Zij stonden aan het begin van politieke, economische en culturele aardverschuivingen die tot op de dag van vandaag voortduren, en daarom zagen zij mogelijk scherp welke krachten die in gang hebben gezet”, aldus de Nederlandse filosoof Thijs Lijster in een recent en helder boek over de Frankfurter Schule.
Buitenparlementaire oppositiebewegingen kunnen volgens Marcuse uit de ideologische onderdrukking breken.
Lijster benadrukt het belang van deze denkers voor de analyse van de eenentwintigste-eeuwse samenleving. Hun kritische doorlichting van de rede; hun analyse van het groepsdenken, van de massacultuur en de propaganda; hun inzicht in de autoritaire persoonlijkheid en in het rechts extremisme; hun bewustzijn van de impact van de technologie; hun besef van de onhoudbaarheid van het kapitalistische systeem; hun verzet tegen wetenschappelijke compartimentalisering; en dat alles vanuit hun engagement met vrijheid, emancipatie en geluk: dat is de niet geringe erfenis van de Frankfurter Schule. Die erfenis kan nog steeds vruchtbaar en kritisch ingezet worden in de huidige strijd voor sociale rechtvaardigheid, voor een leefbaar klimaat, voor een gedekoloniseerde en solidaire samenleving, voor gendergelijkheid, voor een menselijke technologie, kortom voor ‘een goed leven’.
De Grote Weigering
In de jaren zestig en zeventig was Marcuse ongetwijfeld de populairste denker van de Kritische Theorie. In De dialektische verbeelding. Geschiedenis van de Frankfurter Schule (1973) van Martin Jay is hij na Horkheimer de meest geciteerde naam, meer dan Adorno. In tegenstelling tot deze laatste die gebruikmaakt van het gebalde fragment en het aforisme, geloofde Marcuse nog in de mogelijkheden van een systematisch en stapsgewijs opgebouwd filosofisch betoog. Misschien was dat een van de redenen voor de aandacht die zijn boeken kregen. De voorbije decennia is de faam van Marcuse weggedeemsterd, terwijl het werk van Adorno en vooral dat van Walter Benjamin in het centrum van de aandacht is komen te staan. Wellicht omdat Marcuse te eng verbonden blijft met de tegencultuur van de jaren zestig.
In tegenstelling tot de mogelijkheidsmens heeft de eendimensionale mens zich verzoend met de stand van zaken van de samenleving.
Een van de redenen van Marcuse’s succes bij de studenten was zijn aandacht voor het lichamelijke in de politieke emancipatiestrijd. De sociale emancipatie kan niet zonder de bevrijding van eros. Dat sloot direct aan bij de veranderende seksuele moraal en bij het groeiende belang van de expliciete fysieke beleving in de jongerencultuur. Marcuse werd een goeroe van de New Left, van het studentenprotest en van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. In tegenstelling tot de pessimistische Adorno zag Marcuse in wat hij de ‘Great Refusal’ noemde – de rebellie der jongeren in die periode – een mogelijkheid om het heersende systeem van binnenuit open te breken.
Ook de feministische beweging bezat volgens hem een belangrijk kritisch potentieel. In het herdenken van mannelijkheid en vrouwelijkheid zag Marcuse een kans om de mannelijke agressie om te buigen tot een meer levensbevestigende houding. Die nieuwe sensibiliteit – een overwinning van de levensinstincten op de agressieve instincten – transformeert de relatie tussen mens en natuur én tussen mensen onderling. Ze medieert tussen de politieke praxis om de wereld te veranderen en het verlangen naar persoonlijke vrijheid. Voor Marcuse is de kloof tussen theorie en praxis duidelijk niet zo onoverbrugbaar als bij Adorno.
Repressieve tolerantie
Marcuse’s denken sloot perfect aan bij het ‘sous les pavés la plage’ van de Franse studenten in ‘68. In zijn inleiding bij de Nederlandse vertaling van De eendimensionale mens schrijft filosoof Thijs Lijster dat Marcuse expliciet een claim legt op genot, een categorie die binnen het traditionele marxisme maar weinig aandacht krijgt en die Marcuse (en de Frankfurter Schule) vonden in hun analyse van het werk van Freud.
We moeten meer genieten en niet minder, zij het vrijgemaakt van de voorgepakte en gecommercialiseerde beelden die ons van genot en geluk worden voorgehouden. Lijster stelt dat links de mensen niet alleen moet overtuigen van zijn gelijk, maar ook moet verleiden “om de libidinale energieën te mobiliseren die momenteel zo succesvol door het rechtspopulisme worden geëxploiteerd en gekanaliseerd richting klimaatdrammers, woke lefties en buitenlanders.” Meer dan bij de andere Frankfurters vindt Lijster hiertoe aanzetten bij Marcuse.
De eendimensionale mens koestert zich in zijn ongelukkige bewustzijn dat hem echter niet langer kwelt omdat het in slaap is gesust door de mantra’s van de consumptie en de technologie.
De elementaire observatie van Marcuse is dat de mens door de technologische vooruitgang inmiddels over de mogelijkheid beschikt om minder te werken en meer van zijn vrije tijd te genieten: “De technologische processen van mechanisatie en standaardisatie zouden de individuele energie kunnen vrijmaken voor een nog niet te overzien bereik van de vrijheid, voorbij de pure noodzaak.” Alleen, dat gebeurt niet. De techniek heeft ons niet bevrijd. De auto, de televisie, het internet, de smartphone, etc. hebben ons niet meer vrije tijd, laat staan vrijheid geschonken. Integendeel zelfs, we zijn er slaven van geworden.
Om dat te begrijpen doet Marcuse een beroep op paradoxale begrippen als ‘repressieve tolerantie’, ‘repressieve desublimatie’ en ‘surplus-repressie’, die allen wijzen op een vorm van productie en consumptie die niet in het teken staat van authentieke emancipatie, maar in het teken van de bevestiging van de bestaande orde met zijn machtsverhoudingen: we zijn vrij om onze (door de markt gecreëerde) behoeften te bevredigen, maar we zijn niet vrij om op zoek te gaan naar onze reële noden (die wellicht niet door de markt kunnen bevredigd worden). In die zin is de consumptiesamenleving volgens Marcuse een totalitaire samenleving. Totalitair niet in de zin zoals nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie totalitair zijn, maar in de zin van “een niet door terreur gedreven economisch-technische coördinatie die functioneert via de manipulatie van behoeften door gevestigde belangen.”
Bewust utopisme
Maar de belangrijkste vraag blijft – vandaag meer dan ooit: wat is het alternatief? Hoe kunnen we dat economische en technische systeem openbreken? Hoe kan de eendimensionale mens opnieuw een mogelijkheidsmens worden? Ooit zag Marx in het proletariaat de ‘levende negatie’ van het kapitalistische systeem, het ‘revolutionaire subject’, de mogelijkheid om een andere, betere en rechtvaardigere wereld tot stand te brengen, precies omdat het proletariaat niks bezat en daardoor in opstand zou komen.
Een van de redenen van Marcuse’s succes bij de studenten was zijn aandacht voor het lichamelijke in de politieke emancipatiestrijd.
Maar wat gebeurt er als in de noden van het proletariaat wordt voorzien? Als er betaalbare woningen, voldoende voedsel, toegang tot opleidingen, gedifferentieerde ontspanning, etcetera is? Wil de arbeidersklasse dan nog in opstand komen? Volgens Marcuse is door de toegenomen welvaart de arbeidersklasse een integraal deel geworden van dat systeem en heeft het nu evenveel belang bij de status quo als degenen die over de productiemiddelen beschikken. Dat is een radicale stelling die al bijna even somber klinkt als de analyses van Adorno.
Bestaat er volgens Marcuse dan nergens nog een revolutionair potentieel? Toch wel. Buitenparlementaire oppositiebewegingen, zoals milieuorganisaties, mensenrechtenactivisten, kunstenaars en hun werk, studenten, vakbonden, onderdrukte minderheden en anarchistische schrijvers, kunnen volgens Marcuse uit de ideologische onderdrukking breken. Wat dat betreft, zijn de tijden niet veranderd. Ook nu incarneren verschillende groepen – de anti-globalisten, de Indignados, de klimaat protesters, BLM, #MeToo, de kolonisatiebeweging, etc. – aspecten van die Grote Weigering die nodig is om nieuwe mogelijkheden te creëren. Zij staan voor “een bewust utopisme dat de werkelijkheid niet schuwt, maar juist als een opdracht en een ontwerp behandelt”, om nogmaals Robert Musil te citeren. En daar kunnen de geschriften van de Frankfurters nog een belangrijke rol bij spelen.
Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de geavanceerde industriële samenleving (vertaald door Huub Stegeman, met een voorwoord van Thijs Lijster), Athenaeum-Polack&Van Gennep, Amsterdam, 2023, 277 p.
ISBN 978 90 253 15627
Thijs Lijster, Frankfurter Schule, Athenaeum-Polak&Van Gennep, Amsterdam, 2024, 152 p. (Elementaire Deeltjes 82)
ISBN 978 90 253 16303
In samenwerking met Le Monde Diplomatique, November 2024.