Artikels

De dankbare interne markt: “Hoera voor Jacques Delors!”

François Ruffin

—16 februari 2024

Jacques Delors, een christen-humanist en lid van de Franse Socialistische Partij, werd de architect van een Europa van vrije markten dat aan sociale dumping doet. Er wordt gefluisterd dat die aantijging hem op de maag lag.

Shutterstock

Een “grote Europeaan” voor Laurent Fabius, een “immense Europeaan” voor Gabriel Attal, een “grote dienaar van Frankrijk en Europa” voor Gérald Darmanin, het “kompas van Europa” voor Anne Hidalgo, “de meest geïnspireerde, creatieve en vastberaden architect van de Europese integratie” voor Jean-Louis Bourlanges… Onmiddellijk na zijn dood eerde de politieke klasse haast unaniem Jacques Delors, de voormalige voorzitter van de Europese Commissie (1985-1995). En terecht. Hij “markeerde zijn tijdperk” (Lionel Jospin) als weinig anderen. Sterker nog, hij “heeft ons een immense erfenis nagelaten” (Olivier Faure). En juist omdat deze erfenis zo “immens” is, moeten we ze analyseren. Wat betekent ze voor Europa, voor Frankrijk en voor links?

In de loftbetuigingen komt één intrigerend woord steeds maar terug. Zijn “ideaal”. Tijdens het officiële eerbetoon in Les Invalides bezong de Franse president, Emmanuel Macron, hem als “de onvermoeibare meester van een ideaal.” “Zijn idealen, zijn inzet en zijn oprechtheid blijven ons inspireren”, voegde het staatshoofd er nog aan toe. Volgens voormalig president François Hollande “droeg hij een ideaal uit” en volgens Jean-Luc Mélenchon was hij een “socialist van een idealistische generatie”. François Bayrou bewonderde bij Delors de “samenhang tussen een maatschappijvisie, een ideaal en de Europese Unie”. Het lijkt alsof Delors’ acties, beslissingen en keuzes minder lof verdienen dan zijn ideeën, of zelfs zijn ‘Europese droom’. En toch is het precies naar zijn concrete acties dat we moeten teruggrijpen.

Het is alsof de acties, de beslissingen en de keuzes van Delors minder geprezen worden dan zijn idee, of zelfs zijn ‘Europese droom’. En toch is het naar zijn concrete acties dat we moeten teruggrijpen.

“In dit kantoor in het Palais du Louvre leidde Jacques Delors zevenendertig maanden lang de Franse economie en de financiële sector. Toen hij in januari 1985 zijn koffers pakte om naar Brussel te vertrekken, vatte een reportage op de openbare televisiezender Antenne 2 zijn regeringsperiode als volgt samen: “Hier nam hij, in overleg met premier Pierre Mauroy, het besluit om in 1982 het economisch beleid te wijzigen en vanaf 1983 de teugels aan te halen. Jacques Delors, die in mei 1981 weigerde Frankrijk uit het Europees Monetair Stelsel [EMS] te laten stappen, heeft altijd veel vertrouwen gehad in Europa.” Al voor de verkiezingen van 1981 gaf de toekomstige Europese commissaris de voorkeur aan een financiële orthodoxie boven een socialistische. “Ja, François Mitterrand gaat winnen. Maar om wat te doen?” vroeg Jean Riboud, voorzitter en CEO van Schlumberger en voorstander van “drastische veranderingen” zich destijds af. “Als hij naar Delors luistert en doet wat Barre deed, dan heeft Frankrijk zijn laatste kans om te moderniseren verspeeld en zal het van het grote toneel verdwijnen en wegsmelten in een Europees liberaal magma.”

François Ruffin is lid van de Franse Nationale Assemblee (voor de partij La France Insoumise). Hij is journalist en auteur van Je vous écris du front de la Somme, Les Liens qui libèrent, Parijs, 2022.

Direct na de verkiezing van Mitterrand (1981) riep Delors op om “de munt te verdedigen”: “Bezuinigen betekent dingen doen volgens de grenzen van de economie en de erfenis die ons is nagelaten. Dat zijn de principes die ons zullen leiden.” (25 mei 1981). Hij prees de liberaal Raymond Barre: “De vorige premier bleef zesenvijftig maanden aan de macht en ondanks een samenhangend en moedig beleid slaagde hij er niet in het Franse inflatiecijfer te beteugelen” (30 mei 1981). Voor links stelde Delors enkele vreemde doelen: “We willen dat Frankrijk kan bijdragen aan de toename van de handel en de financiële uitwisselingen en dat we over drie of vier jaar kunnen zeggen: ‘Frankrijk is een goede partner in de internationale gemeenschap’” (30 mei 1981). In de herfst van 1981 verzette hij zich tegen de begroting die door zijn onderminister was opgesteld. Hij eiste dat er 25 miljard frank (ongeveer 4 miljard euro) aan uitgaven zou worden bezuinigd. Hij verkreeg de bevriezing van 15 miljard en riep tegelijkertijd op tot “een pauze in de aankondiging van nieuwe hervormingen”.

Hij en anderen zoals Jacques Attali en Pierre Mauroy trokken het laken naar zich toe: de “liberale parenthese” werd toen opgestart en is sindsdien nooit meer gestopt. Toen dit keerpunt eenmaal was bereikt, kon Delors prat gaan op drie successen. Hij had de lonen “gede-ïndexeerd”, iets wat geen enkele rechtse regering ooit had kunnen realiseren. Hij had het land – zonder enige sociale beroering – een strenger “bezuinigingsplan” opgelegd dan zijn voorgangers. Én hij had zijn kameraden overtuigd van “het primaat van de markt”.

Toen hij al die “successen” zag, stemde de christendemocratische Duitse kanselier Helmut Kohl ermee in dat een Franse socialist voorzitter zou worden van de Europese Commissie. Hoe zou hij erin slagen het vastgelopen Europa nieuw leven in te blazen?

Hij en anderen zoals Jacques Attali en Pierre Mauroy trokken het laken naar zich toe: de “liberale inlassing” werd opgestart en is sindsdien nooit meer gestopt.

Bijna aan het einde van zijn mandaat – missie bijna volbracht – vertrouwde Delors op 7 juli 1993 de camera’s van Antenne 2 toe: “De voorhoede van zij die mijn idee steunden, waren de leiders van de ERT.” De ERT was de Europese Ronde Tafel van Industriëlen, die destijds vijfenveertig captains of industry bijeenbracht. Onder hen de CEO’s van Total, Nestlé, Renault en Siemens. De Commissievoorzitter vervolgde: “Wat ik in 1984 deed, was bij gebrek aan beter een consensus zoeken met de regeringen die alles afwezen behalve het idee van een interne markt, én een consensus bereiken dankzij het enthousiasme van de industriëlen.” Zo werd Europa “nieuw leven ingeblazen”, niet door te vertrouwen op de “Europese vakbonden”, of op de “Europese volkeren” die nooit werden vernoemd, maar door te vertrouwen op de ERT, de belangrijkste werkgeverslobby… 1

In januari 1985 publiceerde de ERT “Europa 1990: een Agenda voor Actie”. In dit document stelde de organisatie voor de handelsbarrières en de belastinggrenzen af te breken. Delors aanvaardde zijn post in Brussel en voor het Europees Parlement kondigde hij aan wat hij “mijn idee” noemde: de handelsbarrières en de belastinggrenzen slechten. Het “enthousiasme” van de ERT was begrijpelijk…

“Al in 1985”, vertelt hij in zijn memoires, “ging ik spreken voor de CBI [Confederation of British Industry, de Britse werkgeversorganisatie] om het idee van een interne markt te verdedigen. Ze vonden dat een prima idee. Maar toen kreeg ik te maken met de terughoudendheid, zo niet de vijandigheid, van de Britse vakbonden.”2 Misschien niet om de verkeerde redenen… “Uiteindelijk”, concludeert Delors, “aanvaardde Margaret Thatcher de Europese Akte. Er werd haar uitgelegd dat het háár aanpak was, háár economische filosofie die was overgenomen.

Met grote stappen en voor de werkgevers

De eerste stap was gezet. Ondanks de interne Europese markt, “gaat Europa [een handvol jaren later] niet snel genoeg”, zegt Jean-Marie Cavada, presentator van “La marche du siècle” (FR3, 18 september 1991). “Dit gevoel van traagheid, dat door velen wordt gedeeld, irriteert vijfenveertig grote Europese industriëlen, die drie miljoen werknemers vertegenwoordigen, en zij luiden de alarmbel. Ze roepen op tot meer Europa.” In alle transparantie legt de presentator uit: “Aanleiding voor dit programma is het werk van de ERT, waarvan hier drie vertegenwoordigers aanwezig zijn. Het zijn Jérôme Monod, voorzitter van Lyonnaise des Eaux; Pehr Gyllenhammar, voorzitter van Volvo – zoals u weet geassocieerd met Renault en met Mitsubishi – en Umberto Agnelli, voorzitter van de enorme Fiatgroep.”3 Aan tafel, ongetwijfeld om wat evenwicht te brengen in het panel, schuift ook de bankier Bernard Esambert aan. Hij is voorzitter de Rothschildgroep.

In de herfst van 1991 beleefde Europa een sleutelmoment in zijn geschiedenis. De Berlijnse Muur was gevallen. De doelstellingen van de Europese Akte van 1986 waren bereikt en in december zou er in Maastricht een top van staatshoofden plaatsvinden. Bij deze gelegenheid willden de bazen punten scoren en grote stappen voorwaarts zetten. Monod zette het programma duidelijk uiteen: “onderwijs en opleiding – ook onze rol” … “grote infrastructuurwerken die Europa doorkruisen”… de “eenheidsmunt” invoeren. “We kunnen niet rondlopen met twaalf munteenheden op zak als de Amerikanen de dollar hebben en de Japanners de yen.”

Bij deze “Stap van de Eeuw” live vanuit Brussel, keurde Delors alle eisen van de werkgevers goed: “Toen ik in 1984-1985 het project van de interne markt lanceerde, steunde de Ronde Tafel van Industriëlen het”, herinnert hij zich. “En vandaag – ik heb het rapport gelezen – roepen de industriëlen de regeringen op om nog sneller te gaan, en ik ben niet degene die hen iets anders kan vertellen: we hebben dit heilzame duwtje in de rug echt nodig, anders zouden we geneigd zijn niet hetzelfde tempo aan te houden als de gebeurtenissen. Deze waarschuwing is heilzaam. Nu moeten we met honderdveertig kilometer per uur gaan… Regeringen moeten beslissen: ze hebben maar drie maanden om dat te doen.” Drie maanden later zal het contract worden uitgevoerd. De eenheidsmunt is er. De criteria voor financieel toezicht zijn ondertussen bekend. Maar ook inzake de “grote infrastructuurwerken”, werd het programma afgerond.

“Margaret Thatcher accepteerde de Europese Akte. Er werd haar uitgelegd dat het haar aanpak was, haar economische filosofie die was weerhouden.” (Jacques Delors)

“De wegen zijn te smal”, klaagde Fiat-baas Agnelli over hetzelfde programma. “Het verkeer zal de komende jaren verdubbelen als Europa verder wordt uitgebouwd.” Op de set haalde Cavada een voorbeeld aan uit een boek dat de ERT net had gepubliceerd: “[In de VS] duurt het drieëndertig uur om de afstand Chicago-Houston met een vrachtwagen af te leggen – ongeveer tweeduizend kilometer. Om dezelfde afstand af te leggen op het Europese continent, tussen Antwerpen en Rome duurt het bijna twee keer zo lang: zevenenvijftig uur. Vanuit dat oogpunt is de bedenking heel verhelderend.” Om die achterstand in te halen, moesten we eerst de wetten versoepelen: “Snelheidsbeperkingen, werktijden, gewicht dat wordt vervoerd, weekendverkeer, (…). De regels voor Europese transporteurs zijn te talrijk en te beperkend.”

Sneller verkeer in een vlotte omgeving

Delors reageerde snel en onmiddellijk. “Een van de eerste rapporten van de Ronde Tafel heette Missing Links”, merkte hij op. Ja, hij kende zijn literatuur. “Het betekent dat we niet alle vruchten van de interne markt kunnen plukken als we ons niet sneller en goedkoper door heel Europa kunnen bewegen. En dus stelden we al in 1985 een ambitieus infrastructuurprogramma op voor aan de Raad van Ministers.”

Het rapport Missing Links (opgesteld door het hoofd van Volvo) dateert van 1985 en “al in 1985” had de Commissie dit “ambitieuze programma” voorgesteld. De “Stap van de Eeuw” dateert van september 1991 en in datzelfde jaar lanceerde de Commissie het Trans-Europees Transportnetwerk (TEN-T). Het plan omvat twaalfduizend kilometer aan snelwegen voor vrachtwagens. Deze snelwegbonus werd opgenomen in het Verdrag van Maastricht en vervolgens vernieuwd met de daaropvolgende uitbreidingen. In 1997 stak de secretaris-generaal van de ERT zijn vreugde niet onder stoelen of banken: “Het is nu een kwestie van details. Ik denk dat we er in principe zijn. De Kanaaltunnel is gebouwd, de hogesnelheidstreinen zijn in aanbouw, net als de verbinding tussen Scandinavië en Denemarken.”

Waarom die betoninjectie? Omdat Europa met de interne markt de belemmeringen voor handel, belastingen en valuta had weggenomen. Het enige wat nog in de weg stond waren de fysieke barrières. De historische grenzen waren afgeschaft, dus moesten ook de natuurlijke grenzen op de schop. Wat is het nut van een “grote interne markt” als het verplaatsen van goederen al te duur blijft in termen van tijd en brandstof? Om “optimaal te profiteren” moest het verkeer worden versneld en moesten de barrières weg: “Goederen en diensten moeten vrij op de markt circuleren onder optimale omstandigheden en tegen de laagste kosten.” In deze open, vlotte ruimte bereiken multinationals schaalvoordelen: ze behouden slechts één vestiging per product op het continent, verhuizen naar landen met lage arbeidskosten en eisen hetzelfde van hun onderaannemers. In de jaren tachtig en negentig bewoog Europa dus inderdaad aan “honderdveertig per uur”. Maar waar ging het naartoe? Die richting werd bepaald door het patronaat.

In de jaren 1980 en 1990 ging Europa inderdaad tegen “honderdveertig kilometer per uur”. Maar in welke richting? In een richting die werd bepaald door het patronaat.

“De Europese dwang speelt ten volle zijn rol om ons land naar een bepaald soort hervormingen toe te leiden”, juichte Ernest-Antoine Seillière op 27 augustus 2003. Seillière stond aan het hoofd van de Mouvement des Entreprises de France (Medef) en later van BusinessEurope. Maar welke vorm hadden die hervormingen? Die “van de liberalisering van de prijzen tot de flexibilisering van de arbeidsmarkt via de belastingen. Het is aan onze inzet voor Europa, en aan haar alleen, dat we zoveel opeenvolgende hervormingen te danken hebben die we zelf niet hadden kunnen doorvoeren”, jubelde journalist Yves Messarovitch (26 februari 2002). En Bernard Arnault, wiens biografie hij had geschreven, was gerustgesteld: “In Europa hebben bedrijven, vooral de internationale bedrijven, de capaciteit gekregen om te concurreren met de staten. De werkelijke invloed van politici op het economische leven van een land wordt steeds kleiner. Gelukkig maar.” Zelfs de “linksen” waren het erover eens: de Europese Unie had Frankrijk in het gareel gekneld waardoor een nieuw “experiment”, socialistisch of anderszins, onmogelijk werd. Filosoof Alain Touraine vatte het als volgt samen: “In Frankrijk was het woord ‘liberalisme’ onuitspreekbaar geworden, dus vonden we er een andere term voor uit: Europa.” En Pascal Lamy, toen de rechterhand van Delors bij de Commissie, en de man die de opdracht zou voortzetten als voorzitter van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), bevestigde dat “bedrijfsleiders Europees [zijn] omdat ze, heel terecht, begrepen hebben dat de reorganisatie en de ‘vermarkting’ van de Franse economie, als ik het zo mag zeggen, tot stand zijn gekomen door Europa, dankzij Europa en omwille van Europa.”4

In deze Europese wonderjaren is vijf tot tien procent van het bruto binnenlands product (bbp) verschoven van arbeid naar kapitaal. De dividenden, betaald aan aandeelhouders, zijn verdrievoudigd in verhouding tot de toegevoegde waarde. De opbrengst van die aandelen is gestegen en er is minder belasting op betaald: de belasting op bedrijfswinsten en die op vermogenswinsten is gedaald. We kunnen hun vreugde, hun blijdschap begrijpen. Aan de andere kant zijn er twee miljoen industriële banen vernietigd en is de grens van drie miljoen werklozen overschreden. Zelfs de grote paradepaardjes, Alcatel, Péchiney en Usinor, zijn afgeslacht. Tussen 1984 en 1994 bleef het inkomen van arbeidersgezinnen onveranderd. Het inkomen van ongeschoolde arbeiders daalde met 5 procent. Tijdelijk werk en werkonzekerheid explodeerden, de Restos du Cœur (gaarkeukens voor armen) werden geopend en er werd een leefloon (minimex) ingevoerd. Onder leiding van de Parti Socialist verloor links de arbeidersklasse. Op die voedingsbodem bloeide het Front National op: zijn voorzitter, Jean-Marie Le Pen, die in 1981 niet eens kandidaat kon zijn, bereikte in 2002 de tweede ronde van de presidentsverkiezingen.

Natuurlijk spreek ik vanuit Picardië, een regio die een stille ramp heeft meegemaakt. Mijn streek heeft een reeks bedrijven zien vertrekken:  Continental (naar Roemenië), Goodyear (naar Polen), Parisot-Sièges de France (naar Roemenië), Générale sucrière (naar Polen), Delsey (naar Portugal), Magneti-Marelli, Honeywell, Lee Cooper, Abélia en vele andere kleinere bedrijven. En dan was er nog de dubbele Whirlpoolschok: de wasmachines vluchtten van Amiens naar Slowakije; de wasdrogers naar Polen. In 1989 had deze groep (toen Philips) achtendertig fabrieken in West-Europa. Nu heeft het er nog tien in een herenigd Europa dat zich uitstrekt van de Atlantische Oceaan tot bijna aan de Oeral. Uitgerekend de CEO van Whirlpool, Wisse Dekker, behoorde tot de medeoprichters van de ERT. Hij was er zelfs voorzitter van tot de goedkeuring het Verdrag van Maastricht. Toen hij zijn “idee” aan Delors influisterde had Wisse Dekker uiteraard niets van dat alles voor ogen. Hij dacht ongetwijfeld niet aan verhuizingen en evenmin aan zijn rendement. Beide heren dachten alleen maar aan vrede en welvaart…

Tussen 1984 en 1994 veranderde het inkomen van arbeidersgezinnen niet. Het inkomen van ongeschoolde arbeiders daalde zelfs met 5 procent.

Deze Europese realiteit stuitte op zondag 29 mei 2005 bij het Franse referendum op een democratische “oprisping”: 55 procent van de Fransen stemde “neen”, 65 procent van de Picardiërs, 71 procent van de bedienden en bijna 80 procent van de arbeiders. In zijn memoires schreef Delors: “Hoger opgeleiden begrepen de Europese integratie beter dan de anderen.” Als de gediplomeerden, de journalisten, de economen, de ministers, al degenen die voor microfoons en camera’s in de media spreken, als zij het allemaal ‘beter begrepen’ hadden, dan was dat misschien vanwege hun intelligentie. Misschien… Of misschien hadden zij het beter begrepen omdat zijzelf en hun gezinnen er nauwelijks door werden getroffen; omdat hun banen werden beschermd; omdat redacteurs niet hoefden te concurreren met hun Roemeense of Poolse collega’s, wier tarieven concurrerentiëler waren.

Maar de afwijzing in de stembus bleek van geen enkel belang, ze zou worden genegeerd, en het zou hoe dan ook “ja” worden: “Een ‘nee’ zal het proces niet stoppen”, waarschuwde de voormalige voorzitter van de Commissie. “Europa”, zei hij, “is een technocratische constructie die zich ontwikkelt onder de bescherming van een soort zacht en verlicht despotisme.” (Le Figaro, 27 juni 2016). Als gevolg van dit “despotisme” en deze gelatenheid heeft Picardië bij de laatste verkiezingen acht vertegenwoordigers van het Rassemblement National naar de Assemblée gestuurd en dat op een totaal van zeventien parlementsleden, dat wil zeggen bijna de helft. Jacques Delors is natuurlijk niet de enige die verantwoordelijk is voor dit economische, sociale, politieke en, ik zou zeggen, morele wanhoopsgevoel onder de bevolking. Maar samen met anderen heeft hij het grotendeels vormgegeven. En ook dat maakt deel uit van zijn “immense nalatenschap”.

“Ik kon niet aanvaarden”… wat ik aanvaard heb

Het meest verrassende aan de eerbetuigingen na zijn dood is dat ze minder over zijn prestaties gaan dan over zijn niet-prestaties , minder over wat hij realiseerde dan over zijn spijt: “Toen hij in 1995 vertrok”, merkt essayist Alain Minc op, “hobbelde Europa voort, met een liberale economische tak maar zonder herverdelende of sociale tak zoals hij had gewild. De Europese integratie heeft in zijn ogen altijd gebreken vertoond.” En de man die als Delors opvolger wordt beschouwd, Europarlementslid Raphaël Glucksmann, prijst diens luciditeit: “Hij wist dat de reuzensprong die de Europese integratie had gemaakt tijdens zijn jaren aan het hoofd van de Commissie geen doel op zich was. In tegenstelling tot ouders die hun kroost verafgoden, waarschuwde hij: ‘Je wordt niet verliefd op een interne markt. Je wordt ook niet verliefd op een bankbiljet, hoe belangrijk dat ook is. Je wordt verliefd op een project van rechtvaardigheid, vrede en solidariteit. Wij worden verliefd op een sociaal, ecologisch en politiek model.’” (L’Observateur, 4 januari 2024). Dit citaat heeft de waarde van een zelfkritiek, want wat hij oprichtte was vooral een interne markt, met als enige uitzonderingen Erasmus en de Europese fondsen.

Die spijt doorkruist zijn Memoires: “Ik denk dat ik kan zeggen dat ik, afhankelijk van het jaar [in Brussel], 25 tot 30 procent van mijn tijd aan sociale kwesties heb besteed.” Helaas zonder al te veel resultaat: “Ik moet toegeven dat het niet gemakkelijk was om een evenwicht te vinden tussen enerzijds de voltooiing van de interne markt en een zekere deregulering die toen in de lucht hing, en anderzijds nieuwe vormen van regelgeving en sociaal overleg. (…) Ik wilde een evenwicht tussen die twee.” Maar er was een groot gebrek aan evenwicht: “Ik kon niet accepteren dat we gehoor hadden gegeven aan het verlangen van de bazen naar meer flexibiliteit, meer concurrerentie, een meer open economie, en dat zij aan de andere kant niet wilden nadenken over hoe ze de verworvenheden van de verschillende Europese sociale modellen konden behouden, en ik moet toegeven dat ik er zelf mee instemde om ze aan te passen.”

In een toespraak in de kathedraal van Straatsburg getiteld “De evangelische geest en de opbouw van Europa” (7 december 1999), gaf hij uitleg en verontschuldigde hij zich voor zijn neiging tot het “heersend economisme”.  Die neiging was volgens hem te wijten aan “de manier waarop de wereld werkt of, zo u wil, aan de tijdgeest en de spanningen die zowel maatschappijen als individuen treffen”.5 Dat klopt. Het klopt dat er in de jaren tachtig een liberale wind uit Groot-Brittannië overwaaide en dat Friedrich Hayek en Milton Friedman de geesten veroverden in de Verenigde Staten. Het klopt dat Ronald Reagan en Margaret Thatcher toen hun theorieën verkochten. Maar verzette Delors zich met woord en daad tegen deze krachten? Hoe groot was zijn verzet tegen deze “tijdgeest”? Heeft hij die trends afgewezen, of ze op zijn minst afgezwakt of vertraagd? Of heeft hij ze veeleer gesteund? Heeft hij Frankrijk voor hen opengesteld? Heeft hij ze de sleutels overhandigd?

Was die sociale glimp, dat “sociale denken”, een “strategie” van Delors om het Europa van het kapitaal aanvaardbaar te maken?

“De Europese Gemeenschap heeft tal van strategieën ingezet om brede steun te creëren voor het project van de ‘interne markt’”, analyseert de Belgische politicologe Corinne Gobin. Daartoe behoorde “een nieuw lexicon dat het project ‘interne markt’ ondersteunde, beschreef, rechtvaardigde en betekenis gaf.” En daartoe behoorden net zo goed “de sociale dialoog, de sociale partners, de sociale cohesie, de sociale dimensie van de interne markt, het sociaal Europa, het Europees sociaal model.”6

Was dit “sociale denken” een “strategie” van Delors? Was dit snufje sociale suiker enkel bedoeld om het Europa van het kapitaal vlotter te laten doorslikken? Of was het een list van de geschiedenis? Niemand betwist dat Delors een integer man was; dat hij de minst verraderlijke was van onze leiders. Hij stond nu eenmaal op het kruispunt van twee idealen, het christelijke en het socialistische, maar hij organiseerde daarin de almachtige heerschappij van het geld op ons continent. En net als bij de christenen, of bij de socialisten, werd het “Europese ideaal”, de “Europese droom” de rechtvaardiging voor de ellende van vandaag. Het beloofde (sociale) paradijs zou ooit wel komen… na de geleverde, eeuwigdurende inspanningen.

Het gaat er vandaag niet om het spel van het “Frankrijk van de nee’s” tegen het “Frankrijk van de ja’s” opnieuw te spelen, een spel waarbij sommigen als “Frexitters” en anderen als “Eurofanaten” worden neergezet. Ons debat verdient beter. Sinds de COVID-crisis hebben Brussel en Frankfurt de riem van de beurs wat minder strak aangetrokken. Er is minder dogmatisme dan na de financiële crisis van 2008. De Commissie ziet zichzelf minder als de politieagent van de economische orthodoxie dan in het verleden (kijk maar wat ze de Grieken aandeed). Het industrieel beleid, dat lang verboden was, wordt opnieuw getolereerd. Het zal het op een dag, wie weet, zelfs mogelijk maken ons te beschermen tegen Chinese of zelfs Amerikaanse import. In feite is het de Franse president die nu de sociale ambities van Europa blokkeert, of het nu gaat om ouderschapsverlof of de Uber-bezorgdiensten!7 Kortom, de regels lijken almaar minder in steen gebeiteld.

Maar voor een links dat er nog steeds een klein beetje naar streeft om het leven te veranderen, om de band met de arbeidersklasse te herstellen, om de arbeidswereld te verdedigen, om een ecologische samenleving op te bouwen, om onze gemeenschappelijke bestemming weer in eigen handen te nemen, eist dit Europese “immense erfgoed” van een “zeer concurrentiële markteconomie”, van “vrije en onvervalste concurrentie”, van “uitbreiding naar het Oosten”, van “vrij verkeer van kapitaal en goederen, ook met derde landen” … eist dit “immense erfgoed” op zijn minst een ernstige evaluatie.

In samenwerking met Le Monde Diplomatique, februari 2024. Vertaald door Jan Reyniers.

Footnotes

  1. Zie “À Bruxelles, les lobbyistes sont ‘les garants de la démocratie’”Le Monde diplomatique, juni 2010, een artikel dat toen al de vertrouwelingen van de Jacques Delors oplijstte.
  2. Jacques Delors, Mémoires, Plon, Parijs, 2004.
  3. Zie: “À Bruxelles, les lobbyistes sont ‘les garants de la démocratie’” », op. cit.
  4. Pascal Lamy, “Le modèle français vu ­d’Europe”, Le Débat, Paris, maart-april 2005.
  5. “Esprit évangélique et construction européenne”, Instituut Jacques Delors.
  6. “Le discours programmatique de l’Union européenne : de la privatisation de l’économie à la privatisation du politique”, in “La légitimation du discours économique”, Sciences de la société, n° 55, Presses universitaires du Mirail, Toulouse, 2002.
  7. “Uber fera-t-il sa loi à Bruxelles ?”, Anne Dufresne, https://www.monde-diplomatique.fr/2024/02/DUFRESNE/66570