Artikel

Bernie Sanders: een kans op een socialistische breuk

Bhaskar Sunkara

—30 september 2019

De doorbraak van Bernie Sanders in de VS of Jeremy Corbyn in het Verenigd Koninkrijk betekent heel wat meer dan louter een vernieuwing van de sociaaldemocratie. Beide bieden ze ons een socialistisch toekomstbeeld.

Dankzij de campagne van Bernie Sanders kregen miljoenen Amerikanen weer hoop dat het anders kan. Ook nieuwe massa-acties zoals de onderwijsstaking in 2018 getuigden van de kracht van de werkers. Nu komt het erop aan organisaties te vormen: partijen en vakbonden van de werkende klasse die het versnipperde verzet kunnen verenigen in een socialistische beweging.1 In die zin is de campagne van Sanders niet alleen een vernieuwing van de sociaaldemocratie maar ook een verandering ten gronde: het is een cruciale kans om de strijd met het kapitalisme aan te gaan en een democratisch en socialistisch alternatief naar voor te schuiven.

Uiteraard schuiven figuren zoals Corbyn of Sanders een in essentie sociaaldemocratische eisenbundel naar voor. Toch staan ze voor veel meer dan enkel de moderne sociaaldemocratie. Terwijl die in de naoorlogse periode ontaarde tot een werktuig ter onderdrukking van klassenconflicten en zich leende voor overeenkomsten tussen de ondernemingen, de werkers en de overheid, stellen beide leiders de klassentegenstelling weer centraal en ijveren voor de opbouw van een beweging van onderuit. Voor Sanders is de confrontatie met de elites onontbeerlijk om hervormingen te bekomen. In plaats van het te hebben over het gezamenlijke gevecht van een hele natie ter herstel van de Amerikaanse economie en voor een eerlijke verdeling van de welvaart, in plaats van een betere deal te onderhandelen met de captains of industry (wanneer gaan die nu eens inzien dat progressieve verandering ook in hun voordeel is?) ijvert Sanders’ beweging voor een “politieke revolutie” om van de “miljonairs en miljardairs” te krijgen waar we recht op hebben. Zijn programma polariseert langs klassenlijnen en roept daar ook daadwerkelijk toe op.

Wat voor nut heeft een verkiezingsoverwinning als we niet kunnen uitvoeren wat we hebben beloofd?

Sanders’ visie wordt zo vaak in één adem genoemd met die van andere progressieve krachten dat commentatoren spreken van de ‘Sanders-Warren-vleugel’ van de Democratische Partij. Nochtans verschilt Sanders’ aanpak van de klassenstrijd grondig van de gebrekkige benadering van iemand als Elizabeth Warren, die alleen een beter beleid wil maar geen alternatieve politiek. Het is dan ook geen verrassing dat Warren er als de kippen bij was om de ondernemingen gerust te stellen en te verzekeren dat “sterke, gezonde markten de sleutel zijn tot een sterk, gezond Amerika” en dat ze zelf “een kapitalist is”.2

Sanders verdiende tijdens zijn studentenjaren zijn sporen in de Young People’s Socialist League, de organisatie van vakbonden en de burgerrechtenbeweging. Die buitengewone achtergrond vormde zijn wereldbeeld. Corbyn van zijn kant behoort al heel lang tot de linkervleugel van Labour. Hij is een socialist die zich inzet voor de sociale beweging en de vakbondsstrijd, en zich altijd heeft verzet tegen het Blairisme. Bij hen is er geen sociaaldemocratische politiek die moet dienen als gematigd alternatief voor meer militante socialistische eisen. Integendeel, zij bieden een radicaal alternatief voor een uitgeleefde centrumlinkse stroming. Hun taal is de taal van de klassenstrijd en de herverdeling, en het is in die taal dat ze communiceren met een publiek dat vaak nog nooit van zulke eisen heeft gehoord. Deze sociaaldemocratie van de klassenstrijd wil de werkende klassen versterken via verkiezingscampagnes en niet door de klassenstrijd op te offeren aan de verkiezing van een paar figuren. Het verschil tussen deze politieke stroming en de sociaaldemocratie van Tony Blair of zelfs Olof Palme is opvallend.

De kans op succes is groter in het Verenigd Koninkrijk doordat Corbyn aan het hoofd staat van een arbeiderspartij. In de VS daarentegen is er wel veel afkeer voor het establishment maar daar geeft Links — ondanks de opkomst van Donald Trump — de voorkeur aan kernthema’s zoals immigratie. De president mag dan al “een prachtige muur” willen bouwen, 60% van de Amerikanen zijn ertegen gekant. In 1994 bleek nog uit een onderzoek van het Pew Research Center dat 63% van de ondervraagden, migranten veeleer zag als een last en maar 31% als een versterking voor het land. In 2016 was het net omgekeerd: 27% was tegen migratie terwijl 63% het een goede zaak vond.3

Drie jaar lang werd Bernie Sanders bestookt door zowel Rechts als bedrijfsgezinde Democraten en toch blijft hij een van de populairste politici in de VS. Zijn centrale eisen — een algemeen banenprogramma en een ziekteverzekering voor iedereen — krijgen veel steun van de kiezers. Uit peilingen blijkt dat 52% voorstander is van banengarantie, in arme staten als Mississippi is dat zelfs 72%. Hetzelfde geldt voor Medicare for All: in april 2018 was meer dan 50% voor.4 Nu moeten die individuele “beleidsvoorkeuren” gebundeld worden tot een samenhangend beleid, en net op dat punt forceerde Sanders’ campagne een doorbraak. Het is niet gezegd dat Sanders het zal halen, maar het ziet er wel naar uit dat een presidentsverkiezing kan gewonnen worden door een linkspopulistische kandidaat met een rechttoe-rechtaan boodschap en eisen die de werkende klasse kunnen bekoren.

Een verkiezing winnen is niet hetzelfde als de macht veroveren

Links lijkt wat te fel gecompenseerd te hebben: van de “verandering van de wereld zonder machtsovername” zoals in de postsocialistische jaren 1990 naar de huidige overbeklemtoning van verkiezingsmobilisaties. Dat verkiezingen belangrijk zijn spreekt voor zich. In veel landen zijn ‘gaan stemmen’ en ‘de campagnes volgen’ bij de meeste mensen zowat de enige politieke activiteit. Daarnaast verruimt de verkiezingsstrijd niet alleen onze politieke visie en die van wie anders niet naar ons zou luisteren, er worden ook organisaties en netwerken opgebouwd die de energie na de verkiezingen op peil houden om de strijd verder te zetten. Immers, wat voor nut heeft een verkiezingsoverwinning als we niet kunnen uitvoeren wat we hebben beloofd? Dat we de macht alleen maar ‘bezetten’ — zoals de Franse socialist Léon Blum deed in de jaren 1930 — om Rechts een paar keer van de verkiezingsoverwinning te houden of de impact van de besparingen op de werkers wat te milderen, zou in sommige omstandigheden nog verdedigbaar zijn, maar het zal zo goed als zeker de basis een desillusie rijker maken en leiden tot verlies op middellange en op lange termijn. Al vanaf de jaren 1980 — met de impasse waarin François Mitterrands regering terechtkwam en de aftakeling van de Noord-Europese welvaartsstaten — was de sociaaldemocratie niet meer dan het ietwat menselijker gelaat van het neoliberalisme. Wat eerst een overwinning lijkt, kan snel omslaan in een nederlaag.

De delen van Trumps programma die voor het kapitaal het meest verteerbaar waren, werden het makkelijkst doorgevoerd.

De werkende klassen hebben het grotendeels gehad met de politieke consensus van heersende klasse. Ze hebben er geen vertrouwen in dat de politiek hun leven kan veranderen; ze gaan niet stemmen en zijn minder dan vroeger actief in partijen, vakbonden en burgerorganisaties. Die ‘politieke crisis’ is vooral een crisis van Links. Om haar programma uit te voeren heeft Europees centrumrechts geen bewuste, actieve basis van aanhangers nodig; het bestuurt met gemak het kapitalisme ten voordele van de kapitalisten met de hulp van een handvol EU-technocraten. In de VS slaagt rechts er zeer goed in om als minderheid de macht te grijpen en uit te oefenen door middel van zijn instellingen, de nodige manipulatie en het Amerikaanse rechtssysteem. Links daarentegen heeft altijd gesteund op de massamobilisatie, niet alleen om verkiezingen te winnen maar ook om verandering teweeg te brengen. Hoe kunnen we er dan voor zorgen dat de verkiezingen in ons voordeel werken?

De opbouw van een sociaaldemocratie van de klassenstrijd door middel van verkiezingen wordt almaar moeilijker. Kandidaten moeten zowel weerstaan aan de verleiding om compromissen te sluiten als aan structurele druk: het bestuur van een kapitalistische staat vereist immers dat de bedrijfswereld het vertrouwen behoudt en de ondernemingswinsten verzekerd blijven. Het is op dit dilemma dat de regering van Mitterrand haar tanden heeft stukgebeten. De oplossing ligt in de opbouw van tegendruk. Betogingen en stakingen kunnen tegendraadse kandidaten die zich verzetten tegen de herverdelingsagenda onder druk zetten en ondernemingen verplichten tot toegevingen aan verkozen hervormers. Dan staat ons nog één iets te doen: om hervormingen af te dwingen hebben we een massabasis nodig, maar om die basis te organiseren zonder de mensen de illusie te geven dat de politiek op zich hun leven kan verbeteren, hebben we strijd nodig.

Ze zullen er alles aan doen om ons tegen te houden

De eerste dagen met Donald Trump als president waren een goede les in de marxistische theorie over de staat. Hij bracht een pakketje tegengestelde beleidslijnen met zich mee: een rechtspopulistische uitdaging aan zowel de NAVO als het netwerk van door de VS geleide vrijhandelsakkoorden enerzijds, en meer traditionele Republikeinse beloftes ten voordele van de zakenwereld anderzijds. Het was geen verrassing dat het beleid dat voor het kapitaal beter verteerbaar was, het makkelijkst doorgang vond. De belastingverminderingen, gesteund door de toenmalige voorzitter van het Huis van Afgevaardigden Paul Ryan, werden goedgekeurd terwijl Trumps meer extreem protectionistische plannen werden verijdeld en Steve Bannon werd uitgerangeerd, samen met zijn dromen van een algemeen banenprogramma op basis van infrastructuurwerken, gefinancierd door overheidsleningen. Als dat de omvang is van de druk die een uitgesproken pro-kapitalistische Trump te verduren krijgt, wat hebben ze dan in petto voor een president Sanders in 2021? Om te beginnen zou die frontaal en met slagen onder de gordel door de media worden aangevallen. Elk nieuw beleidsvoorstel zou systematisch op hoongelach worden onthaald, met de gewillige steun van bedrijfsgezinde Democraten.

We kregen daar al een staaltje van te zien in het Verenigd Koninkrijk tijdens de eerste jaren van Jeremy Corbyn als Labourleider. Corbyn kreeg af te rekenen met smeercampagnes, zowel uit conservatieve hoek als uit de eigen partijgelederen. Zo werden binnen zijn partij veel van zijn aanhangers weggezuiverd uit de kieslijsten. Hij werd beschuldigd van antisemitisme en seksisme, en bekritiseerd omdat hij tegen een tweede Brexitreferendum was. Om zijn leiderschap te ondermijnen werd het interne verzet tegen Corbyn constant opgepookt. De impact zal nog groter zijn als het kapitaal in staking gaat — ondernemingen die op de investeringsrem gaan staan in afwachting van ‘een gunstiger klimaat’ — en tegelijk linkse kiezers afdreigt.5

Niet alle bedreigingen zullen even dramatisch zijn. Labourparlementslid Tony Benn omschreef de dagelijkse druk die samengaat met macht als volgt: “Doe wat wij willen en we zullen je laten schitteren; doe je eigen zin en we zullen je het leven zuur maken.”

Onze onmiddellijke eisen zijn wel degelijk haalbaar

Er is geen oplossing voor het dilemma van de sociaaldemocratie: ook al is ze in naam antikapitalistisch, ze is afhankelijk van de gestage rentabiliteit van de kapitalistische privéondernemingen. Na de nationaliseringscommissies tijdens het Interbellum verdween al de ambitie om een alternatieve politieke economie in te voeren. En met de roemloze dood van het Zweedse Peidner Plan in de late jaren 1970 liet men ook het idee van de geleidelijke socialisering, vertrekkend van een bestaande welvaartsstaat, varen.

Dat betekent evenwel niet dat er geen ruimte zou zijn om in het hier en nu hervormingen te bekomen. Kijk naar de VS, een land dat hoegenaamd niet het gevaar loopt om tegen de beperkingen van de sociaaldemocratie aan te lopen. Medicare for All of de decommodificering van een zesde van de belangrijkste economie ter wereld behoort tot de mogelijkheden. Dat geldt ook voor de toegang tot goede voeding, veilige huisvesting, gratis kinderopvang en alle niveaus van openbaar onderwijs. We moeten opkomen voor de vrijheid van organisatie in vakbonden en collectieve onderhandelingen, en werken aan de heropbouw van het politieke zelfbewustzijn om die hervormingen in stand te houden en verder uit te diepen.

Er is geen oplossing voor het dilemma van de sociaaldemocratie.

Gelukkig hoeft de VS niet af te rekenen met antidemocratische supranationale organisaties zoals de eurozone en beschikt het land over een pak middelen. Het is juist dat onze ambities verder reiken dan ‘het socialisme in één land’, maar als dat ergens mogelijk is, dan wel in de VS. Het zal niet gemakkelijk zijn om alle stukjes van de wetgevende macht in elkaar te puzzelen om die hervormingen te bekomen. Maar het is mogelijk om binnen het kapitalisme bepaalde socialistische doelstellingen te verwezenlijken. Zoals de geschiedenis van de sociaaldemocratie ons leert, zullen de nieuwe verworvenheden gevoelig zijn voor crises en zullen ze bij elke stap hevige tegenstand ondervinden. Niettemin zijn ze moreel en politiek noodzakelijk.

Van sociaaldemocratie naar democratisch socialisme

Elke sociaaldemocraat zal het, ongeacht zijn bedoelingen, makkelijker vinden naar rechts op te schuiven dan naar links. Rechts kan immers rekenen op machtige belangen om de stabiliteit te garanderen terwijl Links af te rekenen krijgt met kapitaalstakingen en koppig verzet. Vandaag nog meer dan in de 20e eeuw worden democratische socialisten niet alleen geconfronteerd met het probleem van het veroveren van de macht, ze moeten ook de pogingen van het kapitaal om hun programma te ondermijnen zien af te slaan.

Met andere woorden: het sociaaldemocratische compromis is inherent onstabiel. We moeten een weg vooruit uitstippelen in plaats van ons door die instabiliteit te laten intimideren en vervolgens terug te trekken. De sociaaldemocratie staat voor twee uitdagingen. Vanaf het prille begin wil het kapitaal haar controleren maar als de eerste hervormingen met succes bekroond worden, krijgen de werkers meer ruimte om te staken; daarnaast kan de betere onderhandelingspositie van de arbeiders de ondernemingswinsten in het gedrang brengen. De welvaartsstaat van de jaren 60 en 70 heeft de werkers niet in slaap gewiegd, integendeel, het heeft hen aangemoedigd. ‘Overgangseisen’ zoals banengarantie zouden nu hetzelfde kunnen doen. Maar we moeten wel inzien dat de eerste stap bij een volgende crisis niet achterwaarts maar voorwaarts moet gezet worden.

Onze situatie verschilt op veel punten van die van de sociaaldemocraten in het naoorlogse tijdperk. Het kapitaal is geïnternationaliseerd, de groeipercentages in de ontwikkelde kapitalistische wereld vertragen en de automatisering bedreigt de kernsectoren waarin de werkende klasse sterk staat. Wellicht hebben we geen dertig jaar meer om hervormingen af te dwingen zoals de sociaaldemocraten hadden in de naoorlogse periode.

We moeten ons ervan bewust zijn dat we in deze kortere tijdspanne veel sneller zullen stuiten op de hervormingslimieten, maar dat de weg naar een radicaler socialisme het gevolg zal zijn van de crisis van de sociaaldemocratie die door ons succes wordt ingezet. De sociaaldemocratie van de klassenstrijd is dan geen vijand van het democratisch socialisme — de weg naar het democratisch socialisme loopt doorheen de sociaaldemocratie van de klassenstrijd.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat een linkse regering lang genoeg aan de macht blijft zodat we een paar overwinningen afdwingen (en niet meteen het hazenpad kiezen zoals Syriza deed in Griekenland)? In het bijzonder moeten we ons afvragen hoe we die ‘niet-reformistische hervormingen’ kunnen afdwingen, dat wil zeggen hervormingen die niet alleen goed zijn voor de werkers op korte termijn maar hen ook in staat stellen om de veldslagen te winnen die de uitvoering ervan willen belemmeren.

We staan voor een immense uitdaging. Democratische socialisten moeten een doorslaggevende meerderheid bekomen in de wetgevende macht en tegelijk de bovenhand krijgen in de vakbonden. Daarnaast moeten onze organisaties bereid zijn hun sociale macht in te zetten om de massa’s te mobiliseren voor acties en politieke stakingen. Alleen zo kunnen we het hoofd te bieden aan de structurele macht van het kapitaal en onze leiders dwingen te kiezen voor de confrontatie met, in plaats van de inschikkelijkheid jegens, de elite. Alleen zo zullen onze hervormingen duurzaam zijn en kunnen we komaf maken met het kapitalisme en een wereld opbouwen waarin de mens primeert op de winst. Meer dan ooit hebben we daarvoor socialistische organisatoren nodig. Daarom is het zo belangrijk dat we werk maken van de opleiding van een nieuwe generatie van niet-sektarische socialistische organisatoren. We hebben democratische socialisten nodig die vlot spreken en schrijven en een scherpe geest hebben — die nederig genoeg zijn om te leren maar stoutmoedig genoeg om vertrouwen te inspireren. Als we de macht van de werkende klasse, die de druk van het kapitaal kan beantwoorden met tegendruk, willen heropbouwen, moeten onze organisaties kunnen steunen op een kern van gedisciplineerde leiders. Ook al zullen hun inspanningen op zich niet volstaan, zonder die inzet kunnen we het socialisme niet bereiken. Wij kunnen beter dan anderen de klassenrelaties onderscheiden alsook de gemeenschappelijke pistes voor strijd die eruit voortvloeien.

De arbeidersklasse is veranderd, maar niet zoveel als we denken

Ook al zijn we socialisten, we zullen geen resultaten behalen als we ons enkel laten zien op universiteitscampussen of elkaar gaan bestoken op de sociale media. Gedurende de voorbije anderhalve eeuw focuste de socialistische politiek op de arbeidersklasse en daar was een goede reden voor. De marxisten hebben de arbeiders nooit geromantiseerd omdat ze onderdrukt waren of hun land gestolen werd en onder ellendige omstandigheden moesten werken in fabrieken of wonen in smerige sloppenwijken. Ze concentreerden zich op de arbeidersklasse omdat de arbeiders machtiger zijn dan eender welke andere onderdrukte groep: de kapitalisten hebben hun arbeid nodig om winst te maken, en georganiseerde arbeiders kunnen het werk neerleggen om hervormingen te bekomen.6 Er is wel een en ander veranderd sinds de publicatie van Het Kapitaal van Marx honderdvijftig jaar geleden, of zelfs sinds machtige linkse partijen aan de macht waren, van Kingston in Jamaica tot Stockholm in Zweden in de jaren 60 en 70.

Ooit kon je in een Italiaanse stad als Turijn in één oogopslag een arbeiderswijk herkennen. Een handvol fabrieken was er de belangrijkste werkgever in de omgeving. De mensen woonden dicht opeen, door het kapitalisme gedwongen tot solidariteit, of toch op zijn minst tot een of andere vorm van samenleven. Dankzij die gedeelde omstandigheden stemden de meeste arbeiders voor partijen uit de brede linkerzijde. De taak van de revolutionair bestond erin de werkers die wilden vechten voor hervormingen te overtuigen van de noodzaak van een breuk. Vandaag de dag vind je nog concentraties van georganiseerde, klassenbewuste arbeiders in heel de ontwikkelde kapitalistische wereld maar ze vormen wel de uitzondering, niet de regel. De arbeidersklasse van de 21e eeuw is gefragmenteerd.

William Morris schreef in 1885 dat de arbeiders wel degelijk een klasse vormen maar dat de socialisten hen ervan moeten overtuigen “dat zij een Samenleving moeten vormen”. Nu moeten we hen ook nog overtuigen van het klassenaspect. Hoewel de arbeidersklasse veranderd is, is ze niet zo erg veranderd als sommigen beweren, namelijk dat we nu leven in het tijdperk van het ‘precariaat’. Dat de tewerkstelling onzeker en de lonen laag zijn, is niet nieuw. Karl Kautsky schreef al over de heterogene samenstelling van de arbeidersklasse in de jaren 1880, de ‘gouden eeuw’ van het industrieproletariaat, net als Friedrich Engels toen hij in het Manchester van de jaren 1840 bestudeerde. Als er in het verleden al sprake was van enige schijn van zekerheid, dan was dat in elk geval niet te wijten aan het inherente karakter van het ‘pre-neoliberale’ kapitalisme maar wel te danken aan de goede resultaten van de klassenstrijd en de klassenorganisatie.

In de automobielsector bijvoorbeeld zijn de arbeiders niet per definitie militante vakbondsleden. Tot in de jaren 1930 waren Renault en Ford en andere grote automobielbedrijven al even erg gekant tegen de vakbond als Walmart vandaag.7 Het percentage arbeiders in de maakindustrie mag in de voorbije tientallen jaren dan gedaald zijn, deze trend gaat terug tot de late 19e eeuw. De overblijvers (die in ruwe cijfers feitelijk talrijker zijn dan ooit) kunnen nog altijd heel wat economische macht uitoefenen. Maar om een meerderheidscoalitie op te bouwen moeten de socialisten ruimer denken.

Onze opvatting van de arbeidersklasse reikt vandaag verder dan formeel tewerkgestelde arbeiders, en omvat ook het zelfbewustzijn op het vlak van arbeid en politiek in huishoudens en buurten. De traditionele werkplaats moet echter centraal staan in onze visie. Dat betekent dat we de nadruk leggen op werkers in groeiende sectoren zoals onderwijs en gezondheidszorg alsook in bevoorrading en logistiek. Het betekent tevens dat we tewerkgestelde en werkloze werkers met elkaar verbinden en in de vakbond sociale rechtvaardigheid hoog op de agenda plaatsen — mensen organiseren in de vakbond op basis van meer dan enkel arbeiderseisen — zodat er ruimer steun wordt gevonden voor stakingen en linkse beleidsinitiatieven.

Over hoeveel mensen hebben we het dan? In de meeste ontwikkelde samenlevingen is zo’n 60% van de bevolking nog afhankelijk van een loon om te overleven en beschikt over weinig tot geen rijkdom. Die werkers zijn meer verschillend en verdeeld dan ooit en toch ligt daar het potentieel om het systeem op zijn grondvesten te doen daveren en vooruitgang af te dwingen. Binnen het kapitalisme kan er eenvoudigweg geen sprake zijn van een emancipatorische politiek die niet focust op de klasse die de arbeid levert waarmee het systeem draaiende wordt gehouden. De socialisten moeten uit die klasse opstaan, rond die klasse een politieke cultuur weven en binnen die klasse organiseren, en niet op zoek gaan naar een of andere vervanger ervoor.

Socialisten moeten deel uitmaken van de strijd van de werkende klasse

In 2018 werd de VS getroffen door een golf van stakingen in de openbare sector, de belangrijkste opstand sinds de jaren 1970. Het waren geen spontane uitbarstingen — aan de basis lagen de ondraaglijke omstandigheden en de inspanningen van kleine groepjes organisatoren.8 Laten we even kijken naar de lerarenstaking van 2018 in West-Virginia. Bernie Sanders voerde campagne doorheen de staat en zijn aanhangers bouwden voldoende infrastructuur op om in de Democratische voorverkiezingen van 2016 elke county binnen te halen. Nadat Sanders het pleit had verloren van Hillary Clinton, wilden een aantal jonge rekruten de ‘politieke revolutie’ verderzetten en sloten zich aan bij de Democratische Socialisten van Amerika. Ze evolueerden van geïsoleerde progressieven in een rode (Republikeinse) staat naar een georganiseerd netwerk van gelijkgezinde socialisten, die erin slaagden de negen dagen lange historische staking op het getouw te zetten en te leiden. De leraars verbonden zich met andere werkers, allemaal met eenzelfde doel: de arbeidsomstandigheden verbeteren en uiteindelijk het beleid van de staat veranderen.9

In Arizona, Kentucky en Oklahoma mobiliseerden onderbetaalde leraars met gelijksoortige acties tienduizenden mensen. Net als West-Virginia waren dit relatief conservatieve staten met zwakke vakbondsapparaten. De media en de politici werden koud gepakt. Alleen wie begreep dat een ‘militante minderheid’ een massamobilisatie op de been kan brengen — en hoe die werkers, eenmaal in beweging, hun bewustzijn omvormden en beseften dat politieke verandering mogelijk was — had de omvang en het enthousiasme van de stakingen kunnen voorzien.

Socialisten hebben op het vlak van onderdrukking fouten gemaakt, maar minder dan eender welke andere traditionele politieke traditie.

De stakingen werden nationaal opgemerkt en kregen de sympathie van het grote publiek. Nadat de leraars in Arizona zich in april 2018 bij de stakingsgolf hadden aangesloten, bleek uit een nationale peiling van Associated Press dat een grote meerderheid de kant van de leraars koos: 78% van het land vond de lerarenlonen te laag (slechts 6% vond ze te hoog). Dit gevoel oversteeg de partijgrenzen: aanzienlijke aantallen Democratische (90%), onafhankelijke (78%) en Republikeinse (66%) ondervraagden waren van mening dat de leraars meer moesten verdienen. En 52% van de Amerikanen vond dat de leraars het recht hadden te staken voor meer loon, ondanks de vakbondsvijandige wetgeving die in veel staten zulke acties als illegaal bestempelt.10

Door te staken bewezen de leraars niet alleen hun kracht als politieke actoren, ze ontwikkelden ook een politiek bewustzijn en bouwden onder de achterban een degelijke infrastructuur uit. Het is een aanwijzing voor wat de komende jaren moet gebeuren, zij het dan op veel grotere schaal. De sleutel voor de weg naar het socialisme ligt in verdere organisatorische inspanningen door geëngageerde en doelgerichte socialisten. Jonge socialisten moeten zichzelf echter niet alleen zien als organisatoren van buitenaf: we moeten elkaar aanmoedigen om te gaan werken zij aan zij met de werkers in een waaier van groeiende sectoren. Vroeger vermeden socialisten bewust middenklassebanen en entten ze zich om ‘te industrialiseren’ in strategische sectoren. Daar was een goede reden voor. Onze laatste grote poging in de VS om de arbeiders in de zware industrie te organiseren dateert al van de jaren 1970 en vereiste heel wat opofferingen van de betrokken militanten. Het was niet het goede moment: deze sectoren waren net verzeild in een periode van brutale neoliberale herstructurering. Dat betekent echter niet dat we de strategische deelname aan de strijd op de werkvloer moeten laten varen.

Dit is niet alleen goed advies op organisatorisch vlak, het is ook goed loopbaanadvies! In de huidige economie kunnen jonge socialisten, ondanks hun relatief hoog opleidingsniveau, niet het soort baan krijgen als hun collega’s in de jaren 1970. In feite zouden ze betere economische vooruitzichten hebben als ze een baan zouden zoeken in strategische sectoren zoals de zorg en het onderwijs in plaats van deeltijdse jobs en interimarbeid aan elkaar te rijgen in fabrieken.

Onze politiek moet universalistisch zijn

Racisme is een eeuwenoud verhaal, dat van seksuele onderdrukking nog veel ouder. Ook in de beginjaren van de moderne arbeidersklasse waren racisme en seksuele onderdrukking schering en inslag en we mogen er niet op rekenen dat onverdraagzaamheid zomaar zal verdwijnen met een socialistische revolutie, laat staan met socialistische hervormingen.

Ook de socialisten hebben op het vlak van onderdrukking aardig wat fouten gemaakt, maar nog altijd minder dan om het even welke andere traditionele politieke traditie. De meeste marxisten uit de geschiedenis waren overigens gekleurde mensen: de vele door marxisten geleide bevrijdingsbewegingen uit de 20e eeuw getuigen daarvan. De socialisten hebben ook lang vooraan gestaan in de strijd tegen de onderdrukking van de vrouw en voor seksuele bevrijding. Ze werden aangemoedigd door het idee dat elke strijd voor rechtvaardigheid de basiskwesties van de verdeling van macht en middelen moet aanpakken. Sinds de wereldwijde nederlaag van de klassenbewegingen in de jaren 1970 en 80 wordt nu vooral een engere, op identiteit gebaseerde strijd gevoerd om met onrechtvaardigheid af te rekenen. Op het vlak van cultuur en vertegenwoordiging hebben die bewegingen vaak succes gehad en het leven van miljoenen mensen verbeterd. (Zo ben ik blij dat ik opgegroeid ben in het Amerika van de jaren 1990 en niet dat van de jaren 1950). Veel van die vooruitgang heeft echter vooral onze elites gediversifieerd en de meest onderdrukte volkeren weinig of geen verbetering gebracht. Als de helft van de 500 CEO’s op de lijst van het magazine Fortune vrouwen zouden zijn en minder CEO’s wit, zouden we al in een betere wereld leven, maar zolang daarbij evenveel arme kinderen onderdrukt worden betekent dat niet veel. Zonder de hoeksteen van een klassenpolitiek leidt het identiteitsdiscours tot een inclusief neoliberalisme waarin individuele problemen kunnen aangepakt worden maar niet de structurele ongelijkheid.

Uiteraard hebben we nog een lange weg te gaan voor we ook maar een begin kunnen maken met de gelijkheid van kansen in het huidige neoliberale systeem. De socialisten moeten rekening houden met de ervaringen van de werkers op dat vlak, maar als we de onderdrukking bij de wortel willen aanpakken moeten we de herverdeling van macht en rijkdom — klassenkwesties dus — aankaarten en op de agenda zetten. Zoals Martin Luther King Jr. in 1967 zei: “Wij vechten nu niet alleen voor een plaatsje in een lunchbar. Wij vechten voor wat geld om een hamburger of een biefstuk te kunnen kopen eens we aan de toog zitten.”11

Socialisten moeten ook een antwoord formuleren op het idee dat racisme en seksisme aangeboren zouden zijn en dat het bewustzijn van de mensen niet zal veranderen door strijd. Racisme heeft in de liberale politiek bijna een metafysische rol gekregen — op een of andere manier is het zowel de oorzaak van en de verklaring voor het gevolg van de meeste sociale verschijnselen. Het is waar dat mensen in de strijd voor gedeelde belangen hun vooroordelen kunnen loslaten maar we moeten om te beginnen die mensen meekrijgen. De socialisten wijzen de strijd tegen onderdrukking niet af maar brengen hem binnen in een bredere beweging. We moeten streven naar de uitroeiing van onverdraagzaamheid, chauvinisme en vooroordelen binnen onze organisaties.

De marxisten concentreerden zich op de arbeidersklasse niet omdat ze onderdrukt wordt maar omdat ze machtiger is dan eenderwelke andere onderdrukte groep.

Dit betekent dat we gelijkheid ernstig moeten nemen en niet beschouwen als een doelstelling voor de verre toekomst maar toepassen in het hier en nu. Het houdt tevens in dat we onverdraagzame mensen niet met de vinger wijzen en niet in de val lopen van een soort identiteitspolitiek die ons, indien extreem doorgetrokken, naar een hypergeïndividualiseerde en anti-solidaire politiek zal leiden. Overdrijving en vingerwijzing zijn recepten voor demoralisatie, paranoia en nederlaag. Het socialistische uitgangspunt is duidelijk: fundamenteel willen alle mensen waardigheid, respect en een eerlijke kans op een goed leven. Een democratische klassenpolitiek is de beste manier om de mensen te verenigen tegen onze gemeenschappelijke vijand, en om het soort verandering af te dwingen die de meest gemarginaliseerde werkers vooruit zal helpen. Tegelijk moeten we campagne voeren tegen de onderdrukking op basis van ras, gender, seksualiteit enzovoort.

De geschiedenis doet ertoe

Dat vandaag velen buiten de beweging (en ook binnen de beweging) enthousiast zijn over het socialisme, is nieuw en fris, maar we zullen onze doelstellingen niet bereiken als we niet leren van de generaties voor ons, van hun acties, organisaties en dromen.

De lessen en de analyse van de socialisten — samen met het marxistische kader — zijn van vitaal belang om een uitweg te vinden uit de huidige extreme ongelijkheid en een weg te banen naar een rechtvaardige maatschappij. Tevens moeten we een traditie opbouwen die een baken kan zijn voor de werkers. In dit tijdperk van versplintering en vervreemding kan die traditie ons het gevoel geven dat we deel uitmaken van de geschiedenis en dat ons werk zinvol is.

Dat betekent niet dat een populaire klassenbeweging voor een beleid van herverdeling uitgesproken socialistisch moet zijn om hervormingen af te dwingen. Maar binnen zo’n beweging zijn de socialisten nodig om de visie te ontwikkelen en de zaken te doen vooruitgaan. Het spreekt voor zich dat we kunnen leren uit de tijd dat de communistische bewegingen aan de macht waren: de moeilijkheden van een centrale planning, het belang van burgerrechten en vrijheden, wat er gebeurt als het socialisme evolueert van een democratische beweging naar een autoritair collectivisme. Maar pluralisme en democratie maken niet alleen onlosmakelijk deel uit van de civiele maatschappij in de ontwikkelde kapitalistische wereld, maar van de socialistische beweging zelf. Het meest relevant lijken de lessen uit de sociaaldemocratie, namelijk dat de antidemocratische macht van het kapitaal de democratische hervormingen ten voordele van de werkers zal overweldigen.

Wat dan met het einddoel van het socialisme, namelijk dat we de democratie radicaal willen doortrekken naar onze gemeenschappen en werkplaatsen en een einde maken aan de uitbuiting van de mens door de mens? In feite moet Links die radicalere kwesties een voor een op tafel leggen en tegelijk gemobiliseerd blijven. En bij de verdediging van onze overwinningen moeten we vermijden opnieuw verlamd te raken door dezelfde bureaucratisering die de grote sociaaldemocratische bewegingen van de vroege 20e eeuw aanzette tot een zelfvernietigende aanpassing aan het systeem. Het zal niet gemakkelijk zijn, maar we hebben een wereld te winnen.

Footnotes

  1. Sam Gindin, “Building a Mass Socialist Party,” Jacobin, 20 december 2016. Zie jacobinmag.com/2016/12/socialist-party-bernie-sanders-labor-capitalism.
  2. Albert Hunt, “Warren Isn’t Sanders, and Vice Versa,” Bloomberg, 29 april 2018. Zie bloomberg.com/view/articles/2018-04-29/elizabeth-warren-and-bernie-sanders-aren-t-the-same.
  3. “Americans’ Views of Immigration Marked by Widening Partisan, Generational Divides,” Pew Research, 15 april 2016.
  4. “A Slim Majority of Americans Support a National Government-Run Health Care Program,” Washington Post, 12 april 2018. Zie washingtonpost.com/page/2010-2019/WashingtonPost/2018/04/12/National-Politics/Polling/release_517.xml?tid=a_mcntx.
  5. Dit is volkomen rationeel in tijden van verminderde rentabiliteit en grote onzekerheid.
  6. Vivek Chibber, “Why Do Socialists Talk So Much About Workers?” The ABCs of Socialism, uitgegeven door Bhaskar Sunkara, Londen, Verso, 2016.
  7. Kim Moody, “The State of American Labor,” Jacobin, 20 juni 2016. Zie jacobinmag.com/2016/06/precariat-labor-us-workers-uber-walmart-gig-economy.
  8. Zie Eric Blanc in Jacobin, “The Lessons of West Virginia” 9 maart 2018; “Red Oklahoma,” 13 april 2018; “Arizona Versus the Privatizers,” 30 april 2018; “Betting on the Working Class,” 29 mei 2018.
  9. Eric Blanc en Jane McAlevy, “A Strategy to Win,” Jacobin, 18 april 2018. Zie jacobinmag.com/2018/04/teachers-strikes-rank-and-file-union-socialists.
  10. Carole Feldman en Emily Swanson, “More than Half of Americans Support Pay Raises for Teachers, Poll Finds,” PBS News Hour, 23 april 2018. Zie pbs.org/newshour/nation/more-than-half-of-americans-support-pay-raises-for-teachers-poll-finds.
  11. Michael Honey, Going Down Jericho Road, New York, Norton, 2007, p. 444–445.