Geneesheer, grootgrondbezitter en econoom William Petty was een vat vol tegenstrijdigheden. Maar zonder zijn inzichten zou de wetenschappelijke economie ondenkbaar zijn. Volgens Karl Marx is hij de “ vader van de politieke economie ” en “ de uitvinder van de statistiek ”.
Hij belichaamde de energieke, meedogenloze, universele drang tot verrijking van de Engelse natie in de 17e eeuw. William Petty – geldwolf, intrigant en opschepper. Karl Marx noemde hem een “bedachtzame maar frivole legerchirurg, net zo geneigd om Ierland te plunderen onder de hoede van Cromwell als om bij Charles II de nodige barontitel voor de plundering af te dwingen”. Een onstuitbare levenslust was zijn meest prominente eigenschap, schreef de Sovjet-ideeënhistoricus Andrej Anikin.1
Zijn dit nu echt argumenten om hem als persoon te blijven onthouden ? Nee, niet bepaald. Maar zijn economische inzichten zijn dat wel. Die inzichten, waarmee hij kop en schouders boven zijn tijdgenoten uitsteekt, hebben Petty een ereplaats gereserveerd in het pantheon van economische denkers. Marx beschouwde hem als een van de meest ingenieuze economische onderzoekers. Met hem begon in Engeland de klassieke, wetenschappelijke burgerlijke economie, die “de innerlijke samenhang van de burgerlijke productiever- houding onderzocht, in tegenstelling tot de vulgaire economie, die maar wat rondscharrelt binnen de grenzen van de meest oppervlakkige samenhang.”2 Zelf zag hij zich als de grondlegger van een nieuwe methode van economische analyse, die onrealistische, scholastieke speculaties verving door ‘maat, getal en gewicht’: ‘politieke rekenkunde’. Wel nu, 400 jaar geleden, op 26 mei 1623, werd deze grote Engelse econoom, Sir William Petty, geboren.
Landmeter, geneesheer, grootgrondbezitter, economische pionier
Petty stamt uit de familie van Anthony Petty, een eenvoudige lakenwever uit het Zuid-Engelse Romsey, dat tot het graafschap Hampshire behoort. “Zijn levensloop”, schrijft Peter Thal, “laat zien dat hij een echt kind van zijn tijd is, waarin zowel de Engelse burgerlijke revolutie plaatsvindt als de oorspronkelijke accumulatie van kapitaal zich verspreidt”.3
De nieuwe productiewijze, zoals Marx schrijft, komt de wereld binnen ‘uit elke porie druipend van bloed en vuil van top tot teen’.4 Landonteigeningen, uitzettingen, plunderingen van de koloniën en piraterij waren tijdens Petty’s leven de orde van de dag.
Petty wordt beschouwd als een soort wonderkind. In zijn vroege jeugd breekt hij als scheepsjongen zijn been op het dek en wordt, zoals toen gebruikelijk was, achtergelaten aan de kust, in zijn geval Normandië. Hij wordt leerling op een jezuïetencollege in Frankrijk, verbetert zijn kennis van het Latijn, leert Grieks, Frans, en verwerft kennis in rekenkunde en astronomie, omdat deze belangrijk zijn voor de navigatie. In 1640 verdient Petty de kost met het tekenen van zeekaarten voor de Britse marine. Wanneer hij in 1643 de marine verlaat, bezit hij zestig pond sterling, een aanzienlijk bedrag voor die tijd. Hij reist naar Nederland en Frankrijk, waar hij voornamelijk geneeskunde studeert aan de universiteiten van respectievelijk Leiden en Parijs. In Amsterdam werkt hij voor een juwelier en opticien. In Parijs wordt hij secretaris van de Engelse filosoof Thomas Hobbes, die zich daar heeft gevestigd.
Op zijn 24e, zegt Anikin, staat Petty al tien jaar op eigen benen. “Hij is volwassen geworden, heeft universele kennis, veel energie, levensvreugde en charme.” In Oxford vervolgt hij zijn medische studie. De universiteit verleent hem in 1650 de graad van doctor in de natuurkunde en later een hoogleraarschap in de anatomie. Kort daarna geeft hij zijn leerstoel op en wordt als arts in dienst genomen door de opperbevelhebber van het Engelse leger in Ierland, dat er verwoest bij ligt door een tien jaar durende oorlog en waar honger en epidemieën welig tieren. Petty wordt in 1654 aangesteld als landmeter van dit gebied, gestolen van de Ierse bevolking en de katholieke kerk. De baan blijkt een ware goudmijn te zijn voor Petty, die op dat moment begin dertig is: hij verrijkt zich flink op de oorspronkelijke accumulatie in Engelands eerste kolonie. “Hij was naar Ierland gekomen als een eenvoudige arts,” zegt Anikin, “en na een paar jaar behoorde hij tot de vermogendste en invloedrijkste mannen van het land”. Hij bezat 30.000 acres5 in het zuid- westen van Ierland en 9000 pond, deels verkregen, zo ging het gerucht, door dubieuze transacties.
Petty kiest meedogenloos partij voor de bourgeoisie: wettelijk zou “de arbeider alleen moeten worden toegestaan wat nodig is voor zijn leven. Want als je hem twee keer zoveel toestaat, werkt hij maar half zoveel ”.
Terug in Londen probeert Petty invloed te verkrijgen in de regering van de Restauratieperiode. In 1661 wordt de zoon van de lakenfabrikant geridderd: hij mag zich voortaan Sir William Petty noemen. Met zijn echtgenote Elizabeth Waller, de mooie en energieke weduwe van een grootgrondbe- zitter, heeft Petty vijf kinderen. In de zomer van 1687 krijgt hij ernstige pijn in zijn been. Het blijkt gangreen te zijn. Nog in december van datzelfde jaar sterft hij als een steenrijk man. Hij wordt begraven in zijn geboorteplaats Romsey. Petty deed talloze technische uitvindingen en schreef ettelijke wetenschappelijke artikelen en pamfletten waarin hij medische, algemeen wetenschappelijke en sociale kwesties behandelde. Menigeen rekende hem tot de grootste dichters van zijn tijd, in het Latijn. Zijn belangrijkstewerken heten: A Treatise of taxes and contribu- tions, Londen, 1662, Quantulumcunque or a tract of concerning money, Londen, 1682, en Political arithmetic, Londen, 1690.
De vader van de politieke economie
Volgens Karl Marx begint de wetenschappelijke, klassieke burgerlijke economie in Engeland met Petty, en in Frankrijk met Pierre Le Pesant de Boisguillebert. In Engeland eindigt ze bij David Ricardo en in Frankrijk bij Simonde de Sismondi. Veel dogmatische burgerlijke historici daarentegen achten Petty geen klassieker. Hij zou niet doordringen tot de innerlijke samenhang van de economie maar blijven hangen in het mercantilisme.
Het is waar dat in de tijd van Petty het mercantilisme in Engeland in volle bloei was, zowel theoretisch als in de praktijk. Het is ook waar dat Petty mercantilistische opvattingen verbreid heeft. Volgens het mercantilisme was het doel van alle economische activiteiten handels- winst, het overschot van de export ten opzichte van de import. De voorstanders pleitten ervoor om geld niet simpelweg op te potten, maar om het weer in omloop te brengen, om er meer geld van te maken. Mercantilisme is wanneer Petty kooplieden en zeelieden de meest productieve arbeiders noemt “omdat wat zij de natie brengen ( tot en met piraterij ) veel groter is dan dat van fabrikanten en boeren, of wanneer hij de illusie van het monetaristische systeem deelt dat goud en zilver waardevoller zijn dan andere goederen,” aldus Peter Thal. “Maar het geniale van Petty’s politieke economie is juist dat hij tegelijkertijd breekt met deze opvattingen,” en ze overstijgt.5
Petty zag zichzelf als de grondlegger van een nieuwe methode die economische speculaties verving door maat, getal en gewicht: statistiek.
Als gevolg hiervan had Marx dan ook het grootste respect voor het wetenschappelijke werk van Petty. Hij noemde hem de ‘vader van de politieke economie’ en de ‘uitvinder van de statistiek’. Hij was gefascineerd door Petty’s persoonlijkheid en prees zijn ‘briljante durf’, zijn ‘originele humor die door al zijn geschriften stroomt’ ; zelfs zijn vergissingen zouden briljant zijn, zijn geschriften zijn kleine meesterwerkjes naar inhoud en vorm: al deze oordelen over Petty kan je in Marx’ werken terugvinden. Marx ontleende wel degelijk belangrijke ideeën aan het werk van Petty, die hij nodig zou hebben voor de ontwikkeling van zijn theorieën over waarde, meerwaarde, loon en geld.
Petty schreef zichzelf de uitvinding van de politieke rekenkunde – lees: statistiek – toe als zijn grootste prestatie. Anikin zelf meent echter dat hij de basis legde voor de wetenschappelijke economie met “gedachten over waarde, grondrente, arbeidsloon, arbeidsverdeling en geld (… ) die hij als het ware terloops neerpende.” “Dit is het ‘economische Amerika’, dat Petty als nieuwe Columbus heeft ontdekt.” Marx merkt op dat Petty z’n ‘theoretische lichtvonken’ niet netjes opgelijst als wetenschappelijke axioma’s presenteert, maar deze gaandeweg door concrete analyse van concrete problemen ontdekt.
De burgerlijke econoom Joseph A. Schumpeter slaagt er daarentegen in om tegen alle duidelijke feiten in te beweren dat er bij Petty geen arbeidstheorie van waarde te vinden is. Helemaal geen notie van waarde zelfs, geen noemenswaardige loontheorie en ook geen verwijzing naar het begrip meerwaarde. Hij dankte zijn reputatie aan Marx, die hem tot de grondlegger van de economische wetenschap had uitgeroepen, en aan het enthousiasme van sommige wetenschappers die niet hadden voorzien op welk paard ze hadden gewed. Je kunt je afvragen hoe Schumpeter, een beroemde econoom, er zo naast kan zitten.6
Arbeidswaarde en loon
Petty bepaalt de waarde van graan aan de hand van de benodigde arbeidstijd: “Als een man een kilo zilver uit het binnenland van Peru naar Londen kan brengen in dezelfde tijd die het hem zou kosten om een gegeven hoeveelheid maïs te produceren, dan is de ene de natuurlijke prijs van de andere. Als hij nu door het delven van nieuwe en rijkere mijnen twee kilo zilver kan verkrijgen voor dezelfde inspanning, dan zal de maïs nu tegen 10 shilling per eenheid even veel waard zijn als voorheen tegen een prijs van 5 shilling.” Met deze uitspraak vestigt Petty de klassieke burgerlijke arbeidswaardetheorie. “Dus in feite wordt bij Petty,” zegt Marx, “de waarde van het graan bepaald door de arbeidstijd die het bevat.”
Voor Petty komt het arbeidsloon overeen met de waarde van het voedsel dat de arbeider gemiddeld nodig heeft ‘om te leven, te werken en zich voort te planten’. Hier kiest Petty meedogenloos partij voor de bourgeoisie: wettelijk zou “de arbeider alleen moeten worden toegestaan wat nodig is voor zijn leven. Want als je hem twee keer zoveel toestaat, werkt hij maar half zoveel als hij had kunnen doen, en anders gedaan zou hebben, wat een verlies betekent voor de maatschappij van het resultaat van zoveel arbeid.” Of: “Het dagelijkse voedsel van een volwassen man, genomen als een gemiddelde, en niet de dagelijkse arbeid, is de algemene maatstaf voor waarde, en lijkt net zo regelmatig en constant te zijn als de waarde van puur zilver (… ) Daarom bepaal ik de waarde van een Iers huisje door het aantal dagelijkse rantsoenen voedsel dat de fabrikant besteedde aan de bouw ervan.”
Petty mag dan wel deel uitmaken van de protectionistische ideëenstroom, hij bekritiseert en overstijgt die ook.
Marx bekritiseert Petty’s opvatting over lonen vanwege het gebruik van de term ‘waarde van arbeid’. “Al met al is het duidelijk dat als men de waarde van een goed, bijvoorbeeld arbeid, graan of een ander goed, tot algemene maatstaf en regulator van waarde maakt, men alleen maar de moeilijkheid doorschuift, omdat men de ene waarde bepaalt door een andere, die op zijn beurt weer definiëring vereist.” Niet alleen Petty, maar ook Ricardo, de ‘laatste vertegenwoordiger van de klassieke economie’, ging ten onder aan de onoplosbaarheid van deze tegenstrijdigheid. Friedrich Engels schrijft in het voorwoord van deel II van Het Kapitaal: “Het is niet de arbeid die waarde heeft. Als waardescheppende bezigheid kan het net zo min een eigen waarde hebben als dat zwaarte een eigen gewicht, warmte een eigen temperatuur en de elektriciteit een eigen stroomsterkte heeft. Het is niet de arbeid die als waar gekocht en verkocht wordt maar de arbeidskracht.”7 En de waarde van de arbeidskracht komt ook niet overeen met het bestaansminimum waartoe Petty de betaling wilde beperken. Het wordt niet beperkt door het biologische minimumvereiste maar omvat even goed historische, morele en socioculturele standaarden, zodat de waarde van de arbeidskracht het levensnoodzakelijke overstijgt.
Grondrente als verborgen meerarbeid
Petty bepaalt dus de waarde van goederen door arbeidstijd, en van de lonen door de waarde van het voedsel dat de arbeiders nodig hebben. Als je van de waarde van het product dat de arbeider maakt, het waardeproduct, de waarde die hij voor zijn werk betaald krijgt, aftrekt, dan blijft er een restant over, de meerwaarde. “Aangezien Petty zowel waarde als lonen rechtstreeks bepaalt, is Petty’s bepaling van de meerwaarde indirect. Zijn meerwaarde- theorie ontstaat als een gevolg van zijn theorie van de waarde en de lonen,” schrijft Günter Fabiunke.8
Petty verklaart de meerwaarde met de grondrente ( zie kader ): “Veronderstel dat een man met zijn eigen hand een bepaald stuk land bestemt voor graan. Dat wil zeggen, hij graaft of ploegt het om, rooit, oogst, drijft het graan in, dorst het, ontwormt het, zoals de teelt van het land vereist, en hij heeft bovendien zaad om te zaaien. Ik beweer: wanneer deze man van zijn oogst zijn zaaigoed en levensbehoeften aftrekt, dan is wat overblijft aan graan de natuurlijke en werkelijke opbrengst, grondrente, voor dat jaar. En het gemiddelde van zeven jaar, of liever het aantal jaren waarin slechte oogsten en goede oogsten hun cyclus doorlopen, vormt de normale grondrente in graan.”
- Grondrente, interest, differentiële rente
In dit artikel worden een aantal economische termen gebruikt die couranter waren in de wereld van de klassieke economen dan in de onze: landbouw maakte toen nog het gros van de economische activiteit uit. Met “ grond- rente ” wordt de landbouwopbrengst bedoeld van een bewerkt stuk land, nadat de kosten van onderhoud, arbeid en investering ervan afgetrokken zijn. “ Rente ”, wat synoniem staat met “ interest ”, duidt op een opbrengst op een investering of een bezit, onafgezien of dit om landbouwgrond dan wel de financiële wereld gaat. “ Differentiële rente ” duidt de meerop- brengst aan die de bezitter van productiever kapitaal opstrijkt ten aanzien van minder renderende concurrenten.
Volgens Marx betekent deze stelling dat de rente wordt uitgelegd als het resultaat van arbeid en niet als een geschenk van de natuur of de grond. De bron van de grondrente wordt gecreëerd door de meerarbeid van de arbeider. Maar omdat in het geval van Petty alle meerarbeid wordt omgezet in grond- rente, omvat deze opbrengst ook winst en wordt het dus ten onrechte gelijk- gesteld aan de totale meerwaarde.
Petty erkende de verschillende afstand van het land tot de markt, alsook de verschillende vruchtbaarheid van het land en daardoor de verschillende productiviteit van de arbeid op landerijen als de oorzaken voor het bestaan van de differentiële rente.
Het is in wezen een extra meerwaarde. Die ontstaat omdat producenten die fysiek dichter bij de markt produceren lagere transportkosten hebben dan producenten die er het verst vandaan zitten, maar wiens producten nog steeds nodig zijn om aan de vraag te voldoen. Ze ontstaat ook omdat de producenten op de meer vruchtbare gronden de producten met een hogere productiviteit en tegen een lagere kost produceren dan de producent met de hoogste kosten. De koper legt het verschil bij.
Grondprijs en interest
Petty bepaalt de prijs van de grond op een originele manier. “Nu we de interest hebben gevonden,” zegt hij, “is de vraag hoeveel jaarrenten (… ) de natuurlijke waarde vormen van het vrij verhandelbare land?” Petty veronderstelt dat ‘de som van de jaarrenten die de natuurlijke waarde vormen van een stuk land’ gelijk is aan ‘het aantal jaren dat een man van vijftig jaar, een van achtentwintig jaar en een ander van zeven jaar (… ) uitzicht hebben op leven, dat wil zeggen grootvader, vader en kind (… ) In Engeland schatten we drie levens op eenentwintig jaar, en bijgevolg is de waarde van het land ongeveer gelijk aan dezelfde som van de totale jaarlijkse interest’.
Wat voor Marx zo belangrijk is aan Petty’s bepaling van de grondprijs en de grondrente is “dat, ten eerste, de interest, als uitdrukking van de totale agrarische meerwaarde, niet afkomstig is van de grond maar van de arbeid, het overschot aan arbeid boven wat nodig is voor het levensonderhoud van de arbeider. Dat, ten tweede, de waarde van de landerij niets anders is dan de prijs die men vooraf betaalt om de interest een aantal jaren te mogen opstrijken ; een getransformeerde vorm van de interest zelf dus, waarin bijvoorbeeld 21 jaar aan meerwaarde ( of arbeid ) verschijnt als de waarde van de landerij. Kortom, de waarde van de landbouwgrond is niets anders dan de gekapitaliseerde opbrengst, de interest. Zo diep gaat Petty op de zaak in.”
“Lenin zei over Tolstoj dat vóór deze graaf literatuur geen echte boer had gekend. Met betrekking tot Petty, kunnen we zeggen dat er vóór deze landheer in de politieke economie geen echte bourgeois was.”
Petty’s correcte uitleg verbergt een addertje onder het gras: vanuit het oogpunt van de koper van de grondrente of het land, verschijnt de grondrente nu als interest op het in eigendom geïnvesteerde kapitaal. In deze vorm is ‘de grondrente volledig onherkenbaar geworden en verschijnt ze als interest op kapitaal’. Petty zegt: “Wat betreft de interest, deze moet minstens zo groot zijn als de grondrente waar men zeker van is, van zoveel land als het geleende geld kan kopen.” Marx werpt tegen dat hier “de interest lijkt te worden bepaald door de prijs van de opbrengst, de grondrente, terwijl omgekeerd de prijs van de grondrente of de aankoopwaarde van het land wordt bepaald door de interest.” Maar dit is “zeer consequent, omdat de grondrente wordt voorgesteld als de algemene vorm van meerwaarde ; de interest op geld moet dus als secundaire vorm ervan gezien worden.”
Kwalitatief gezien maakt Petty interest ondergeschikt aan grondrente, en vat het dus correct op als een secundaire vorm van meerwaarde. Kwantitatief gezien stelt Petty interest en grondrente gelijk. Maar de interestvoet moet eigenlijk worden afgeleid van de gemiddelde winst, niet louter van de grondrente. Ze wordt gevormd door het verschil tussen de gemiddelde winstvoet en de opbrengst van onderpresterende kapitalen.
Dit tekort aan winst aan de ene zijde wordt goedgemaakt in de vorm van een financiële interestvoet aan de andere zijde. Het geniale van Petty, ondanks alle tekortkomingen van zijn politieke economie, bestaat erin dat hij een grote bijdrage levert aan het afleiden van de economische wetten van het kapitalisme uit zijn productieverhoudingen en daarbij eerlijk partij kiest voor de opkomende klasse van de burgerij. Andrej Anikin schrijft: “Lenin zei over Lev Tolstoj dat er vóór deze graaf geen echte boer in de literatuur was geweest. Met betrekking tot Petty, kunnen we zeggen dat er vóór deze landheer in de politieke economie geen echte bourgeois was.” Op Sir William Petty bouwen veel denkers uit de daaropvolgende honderd jaar verder, zoals John Locke ( 1632-1704 ), Sir Dudley North ( 1641- 1691 ), Joseph Massie ( overleden in 1784 ), David Hume ( 1711-1776 ), James Steuart ( 1712-1780 ) en anderen, die in de geschiedenis van de wetenschap de brug slaan naar Adam Smith.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Junge Welt.
Footnotes
- Deze en volgende citaten uit en over Anikin uit Andrej A. Anikin, Ökonomen aus drei Jahrhunderten, Berlijn, 1974.
- Karl Marx, Het Kapitaal, Volume 1, vert. Isaac Lipschits, Uitgeverij Boom, 2010, p 78, voetnoot 32.
- Peter Thal, “ Petty, William ”, in: Werner Krause, Karl- Heinz Graupner, Rolf Sieber: Ökonomenlexikon, Berlijn 1989, pp. 425-428.
- Marx, ibid, p 713.
- Thal, ibid.
- Joseph A. Schumpeter, Geschichte der ökonomischen Analyse, Göttingen, 1965.
- Friedrich Engels, “ Voorwoord ”, in Karl Marx, Het Kapitaal, Volume II, vert. Leendert Erkelens, p 13.
- Günter Fabiunke, Geschichte der bürgerlichen politischen Ökonomie, Berlijn, 1975.