Naar het einde van werk?

Aaron Benanav

—30 december 2021

45 jaar economische stagnatie en bezuinigingen op de verzorgingsstaat, en niet zozeer de automatisering van de werkplek, zijn de krachten die voor een ernstig wereldwijd werkgelegenheidsprobleem zorgen.

De miljardairs van Silicon Valley en andere techno-optimisten voorspellen al enkele jaren het einde van de arbeid. Het steeds verhogende tempo van de technologische innovatie en automatisering leidt tot een toekomst waarin massale werkloosheid een permanent kenmerk van onze samenlevingen zal worden. Machines die de plaats van mensen innemen in een potentieel steeds ongelijkere wereld.

Tegenover dit apocalyptische scenario plaatsen steeds meer linkse denkers het idee van een basisinkomen om iedereen te laten profiteren van wat een bevrijding van werk zou moeten zijn. Hoewel deze opmars van de technologische vooruitgang soms als onvermijdelijk wordt voorgesteld, zijn onderzoekers zoals Aaron Benanav steeds sceptischer. In zijn nieuwe boek Automation and the Future of Work (Verso, 2020), ontrafelt Benanav deze mythes en laat hij ons zien dat innovatie in feite trager gaat en dat werk, hoewel het verandert, niet verdwijnt. De voornaamste hinderpaal voor de emancipatie van de arbeid ligt niet in een technische oplossing, maar in de onttrekking aan het kapitalisme en haar eisen.

Kan je ons vertellen over je boek?

Aaron Benanav. Het boek gaat over de heropleving van de belangstelling voor automatisering op de werkvloer. Automatisering, machinaal leren en kunstmatige intelligentie komt steeds . Wat mij vooral interesseert is hoe deze hype rond de automatisering van de werkplek aanleiding heeft gegeven tot een bredere sociale theorie, die stelt dat de tendens tot automatisering de drijvende kracht is achter sociale conflicten in geavanceerde kapitalistische samenlevingen en over de hele wereld. Aanhangers van deze theorie zeggen: kijk om je heen, werkende mensen worden steeds meer vervangen door intelligente machines ; in de toekomst zal de meeste arbeid overbodig zijn. Er zijn reeds economen die kritisch staan tegenover dat kader, zoals Robert Gordon en David Autor. In mijn boek ga ik dieper in op hun werk. Maar economen die over deze kwesties spreken, hebben de neiging de ernst te bagatelliseren van de wereldwijde zwakke vraag naar arbeid. Die is nochtans zeer reëel en de automatiseringstheoretici trachten deze zowel te verklaren als op te lossen.

Ik moet hier terloops opmerken dat ik in mijn boek probeer de discussie af te wenden van het gebruik van het werkloosheidscijfer als maatstaf voor de geringe vraag naar arbeid. In plaats daarvan gebruik ik de meer algemene term ‘geringe vraag naar arbeid’, die misschien niet bepaald opwindend is, maar wel een cruciale correctie inhoudt. In de afgelopen 40 jaar hebben overheden veel van de bescherming van werk­nemers op de arbeidsmarkt afgeschaft (of, in het globale Zuiden, verzuimd dergelijke bescherming in te voeren), waardoor werknemers die nieuw op de arbeidsmarkt komen of hun baan zijn kwijtgeraakt, gedwongen worden zo snel mogelijk werk te vinden. Zelfs wanneer zij een baan vinden — en dus technisch gezien niet langer werkloos zijn — hebben de meeste werknemers wereldwijd nog steeds te kampen met een ernstig verlies aan autonomie, of aan onderhandelingsmacht op het werk, als gevolg van een geringe vraag naar arbeid in de gehele economie.

Het bewijs hiervoor is alles wat de automatiseringstheorie aanvoert: stagnerende lonen, een dalend aandeel van arbeid in het inkomen, toenemende ongelijkheid en een toename van het aantal ‘slechte banen’. Uiteindelijk ben ik van mening dat 45 jaar economische stagnatie en bezuinigingen op de verzorgingsstaat, en niet zozeer de automatisering van de werkplek, de krachten zijn die voor een ernstig wereldwijd werkgelegenheidsprobleem zorgen. Het is een probleem dat al lang voor de recente hoogtechnologische innovaties bestond. Mijn boek legt uit waarom het verhaal van de automatiseringstheoretici over de geringe vraag naar arbeid onjuist is, maar benadrukt tegelijkertijd de noodzaak om soortgelijke transformatieve oplossingen te bedenken voor het probleem van de te lage vraag naar arbeidskrachten in de wereld. Ik zeg zoiets als: hier is hoe we een wereld kunnen scheppen zoals de automatiseringstheoretici die willen, zonder dat we hiervoor automatisering nodig hebben — door het werk dat nog steeds gedaan moet worden te reorganiseren en te herverdelen.

Je hebt het over deïndustrialisatie, een begrip dat in je werk een grote rol speelt. Je schrijft dat de standaarddefinitie van deïndustrialisatie is “een daling van het aandeel van banen in de maakindustrie in de totale werkgelegenheid”. Wat is de visie van de automatiseringstheoretici op dit concept, en waar gaan zij in de fout?

Automatiseringstheoretici gebruiken deïndustrialisatie als bewijs voor hun stelling dat de automatisering steeds sneller gaat. In wezen geloven zij dat de automatisering verantwoordelijk is voor de toenemende productiviteitsgroei, en dat de productiviteitsgroei leidt tot het verdwijnen van banen in de industriële sector. Anders gezegd, zij stellen zich voor dat de internationale industrie meer doet met minder, dankzij de vooruitgang van de mechanisering en de digitale administratie. In de wetenschap dat de meeste banen nu in de dienstensector te vinden zijn, proberen de automatiseringstheoretici vervolgens te schetsen hoe geautomatiseerde processen van de industrie naar de dienstensector doorsijpelen. Als met de dienstensector gebeurt wat er met de industrie is gebeurd, zullen grote delen van de bevolking zonder werk komen te zitten. Daarom zijn kunstmatige intelligentie en robotica zo belangrijk in hun verhaal.

In de meeste landen daalt de productiviteitsgroei in de maakindustrie zelfs. Hoe efficiënt computers productie ook maken, ze kunnen deze tendens niet tegenhouden.

Maar in de eerste plaats klopt hun verslag van wat er met de industrie is gebeurd simpelweg niet. Als je naar de gegevens kijkt, is het heel duidelijk dat de productiviteitsgroei niet toeneemt. In de meeste landen daalt de productiviteitsgroei in de maakindustrie zelfs. In de VS ligt het iets gecompliceerder, hoewel Paul Krugman, die toch geen radicaal heterodoxe econoom is, er onlangs op wees dat de productiviteitsgroei van de industrie in Amerika gedurende het hele afgelopen decennium een vlakke lijn is geweest. Maar de duidelijke trend is dat de groeipercentages van de industrie in de OESO sinds de jaren zeventig steeds meer zijn vertraagd. Ten tweede zijn er zeer weinig aanwijzingen dat automatisering en digitalisering van invloed zijn op de dienstensector.

En dat feit ontkracht het standpunt van de automatiseringstheoretici, want juist in de periode waarin de automatisering opkomt, zien we een enorme vertraging van de productiviteitsgroei.

Ja. Ze denken misschien dat de cijfers niet kloppen of dat de gegevens vervalst zijn, maar er is gewoon geen bewijs voor hun belangrijkste bewering. Het is duidelijk dat de arbeidsproductiviteit in sommige beroepen wordt verbeterd door technologie, maar welke reële, implementeerbare doorbraken er ook hebben plaatsgevonden, die vooruitgang wordt volledig tenietgedaan door deze neerwaartse tendens op lange termijn in de groeipercentages van de productiviteit. Hoe efficiënt ze de productie ook maken, computers hebben deze tendens niet kunnen tegenhouden.

En dus wijs je op de wereldwijde geringe vraag naar arbeid (labour underdemand, zoals je dat noemt) als de oorzaak, in tegenstelling tot de explosieve automatisering. Kun je ons daar wat meer over vertellen?

In het boek behandel ik twee historische tendensen die elkaar chronologisch opvolgen. De eerste is dat in de 19e eeuw en gedurende het grootste deel van de 20e eeuw industriële expansie de belangrijkste manier was waarop economieën zeer snel groeiden. De industrie fungeerde als een groeimotor voor de bredere economie. Een bedrijf dat jaarlijks duizenden auto’s produceerde, was in betrekkelijk korte tijd in staat miljoenen auto’s te produceren. Naarmate de inkomens stegen, gaven de mensen geld uit aan allerlei nieuwe goederen en diensten, wat resulteerde in een snelle economische expansie. Slechts een klein aantal landen is er echter in geslaagd zich in de voorhoede van onderzoek en ontwikkeling te positioneren, zoals de Verenigde Staten of Japan, of vervolgens in de voorhoede van de inhaalgroei, zoals Zuid-Korea. Of je nu vooroploopt in de wereld of een van de eersten bent die de achterstand inhalen, je inspanningen hebben geleid tot een zeer dynamische groei.

De tweede trend beschrijft onze huidige hachelijke situatie, namelijk dat de industriële groeimotor aan het afslaan is. Mijn voorkeursverklaring voor deze toestand is wereldwijde overcapaciteit. Na de Tweede Wereldoorlog hebben de VS zwaar geïnvesteerd in de wereldorde van de vrijhandel, waarbij ze hun voormalige keizerlijke concurrenten, namelijk Duitsland en Japan, en VS-protectoraat-staten zoals Zuid-Korea en Taiwan, hebben geholpen om hun industrie uit het slop te trekken. In tegenstelling tot de veronderstellingen van de handelsleer zoals beschreven in schoolboeken specialiseerden deze landen zich niet in verschillende goederen om te profiteren van de internationale handel.

Het grootste probleem is dat er niet meer zo snel banen worden gecreëerd als vroeger, omdat de economieën steeds langzamer groeien.

In plaats daarvan produceerden de bedrijven grotendeels dezelfde soort goederen. Na verloop van tijd resulteerde dat in overbodige capaciteit: Ford concurreerde met Volkswagen, BMW en Mercedes, die op hun beurt concurreerden met Toyota, Honda, enzovoort. Elk van deze bedrijven probeerde meer auto’s te verkopen, maar collectief kwamen ze tot de ontdekking dat hun capaciteit om auto’s te produceren sneller steeg dan de vraag naar auto’s. De concurrentie tussen de verschillende productielijnen werd heviger en het rendement op investeringen daalde, zodat de ondernemingen minder in de uitbreiding van de productie begonnen te investeren. Hierdoor vertraagde de groei in de industriële sector en werden minder banen gecreëerd. Deze vertraging werd niet veroorzaakt door de intrede van minder geavanceerde landen op de wereldmarkten, maar die intrede heeft de overcapaciteit wel verergerd.

Sommige economen beschrijven deze situatie als een samenstellings­drogreden: er kan enige ruimte zijn voor expansie in een markt, laten we zeggen voor auto’s, maar als veel bedrijven tegelijkertijd dezelfde ruimte proberen te bezetten, vermindert het groeipotentieel van elk bedrijf aanzienlijk. Op die manier heeft de internationale overcapaciteit de groeimotor van de industrie doen afslaan. En nog erger: er was niet echt een alternatief. De armere landen hadden geen andere weg kunnen kiezen. Zelfs vandaag de dag is het niet zo dat er een enorme markt voor de export van diensten of landbouwproducten onbenut blijft. Hoewel de dienstensector in de meeste landen groter is dan de industriële sector, wordt hij gekenmerkt door een endemisch lage groei en vertegenwoordigt hij slechts een miniem deel van de wereldhandel.

Hoe zit het met het linkse idee van een wereld bevrijd van werk ; een soort geautomatiseerd luxe-communisme.1 Denk je dat het een alternatief kan zijn voor onze huidige situatie?

Alvorens mijn kritiek te bespreken, wil ik zeggen dat ik het utopisme van de linkse automatiseringstheoretici inspirerend vind. Zij proberen het emancipatoire project van zijn ondergang te redden, te dromen en te vechten voor een betere toekomst waarin (1) de mensheid bevrijd is van economische onzekerheid, (2) werken veel minder centraal komt te staan in het sociale leven, en (3) mensen vrij zijn om hun passies na te jagen. Linkse automatiseringstheoretici kijken naar nieuwe technologieën voor zowel de verklaring als de oplossing van de werkloosheidsproblemen van kapitalistische samenlevingen. Ze zijn echter niet naïef over de wijze waarop het kapitalisme de ontwikkeling van de technologieën heeft vormgegeven. Dat wil zeggen dat in vergelijking met de automatiseringstheoretici van het centrum en rechts, die van links kritischer staan tegenover de manier waarop technologieën momenteel worden ingezet. Ze zien ook de gevaren die verbonden zijn aan neoliberale varianten van het universele basisinkomen [afgekort UBI, nvdr.].

Mijn kritiek op de linkse automatiseringstheoretici is dat zij, net als de andere automatiseringstheoretici, een slechte verklaring geven voor het feit dat de kapitalistische economieën vandaag de dag een hoge mate van werkloosheid en ongelijkheid teweegbrengen. Ze wijzen deze problemen aan als bewijs dat er een kwalitatieve doorbraak in de technologie heeft plaatsgevonden. Kortom, ze geloven dat industriële machines en kunstmatige intelligentie menselijke arbeid in steeds meer economische sectoren overbodig maken. Maar er is geen bewijs dat dit vanuit een economisch perspectief gebeurt. Natuurlijk worden er in de productie voortdurend technologische innovaties toegepast. Maar de groei van de arbeidsproductiviteit vertraagt in plaats van dat hij versnelt. Dit is precies het tegenovergestelde van wat men zou verwachten als er een doorbraak zou zijn naar een nieuw tijdperk van automatisering. Daarom zeg ik dat het grootste probleem in de huidige economie niet de snelle vernietiging van banen is als gevolg van de invoering van nieuwe automatiseringstechnologieën. Het grootste probleem is dat er niet meer zo snel banen worden gecreëerd als vroeger, omdat de economieën steeds langzamer groeien. De economieën stagneren, en dat alleen al vertraagt de ontwikkeling van technologieën, aangezien deze stagnatie gepaard gaat met een aanhoudende onderinvestering.

Deze kritiek van de linkse automatiseringstheoretici met betrekking tot vraagstukken van causale verklaringen heeft ook implicaties voor hoe we denken over strategische vraagstukken. Mensen bevrijden van economische onzekerheid, werk minder centraal stellen in het leven, en iedereen aanmoedigen zijn passies na te jagen, moeten centrale doelstellingen van het emancipatorische project blijven. Maar automatiseringstechnologieën zullen ons daar niet brengen. Dat betekent dat we eerder sociale dan technologische wegen zullen moeten vinden naar een wereld waar schaarste is uitgeroeid. We zullen er niet alleen over moeten nadenken om het werk af te schaffen, maar ook om het te reorganiseren, en niet alleen om kunstmatige intelligentie voor ons te laten beslissen, maar ook om uit te zoeken hoe we onze instellingen zo kunnen organiseren dat we zelf onze activiteiten kunnen plannen en coördineren.

Een groeiend deel van links overweegt een universeel basisinkomen om de uitdagingen van automatisering aan te gaan. Wat vind je van zo’n voorstel? Is het relevant in onze context?

Of de uitrol van het UBI een vergissing is of niet, is een strategische vraag die men alleen kan beoordelen in de context van specifieke, politieke conjuncturen. Mijn kritiek is gericht tegen het idee dat het UBI het wondermiddel is dat de fundamentele problemen van een economie met een geringe vraag naar arbeid zal oplossen. Wanneer ik mijn kritiek op het UBI uiteenzet, begin ik altijd met uit te leggen waarom ik denk dat het UBI zo veel mensen aanspreekt. In veel landen, waaronder de VS en Brazilië, zijn sociale uitkeringen voorwaardelijk of inkomensafhankelijk. Staten creëren straffende bureaucratieën, die de armen met achterdocht, zo niet minachting behandelen: de armen moeten bewijzen dat ze hulp verdienen (alsof arm zijn al niet moeilijk genoeg is). Aangezien dit de manier is waarop verzorgingsstaten zijn georganiseerd, is het zinvol in plaats daarvan te pleiten voor onvoorwaardelijke of universele uitkeringen.

Het idee dat deze universele uitkeringen in geld moeten worden uitbetaald is ook zinvol, althans in het begin, aangezien dit een grotere vrijheid voor de armen betekent om hun eigen zaken te regelen. Maar moeten we echt op de markt vertrouwen om in onze meest elementaire behoeften te voorzien? Ik vind dit standpunt onhoudbaar. Markten zullen altijd te weinig collectieve goederen produceren, zoals onderwijs en gezondheidszorg, en te veel collectieve kwalen, zoals vervuiling en verkeer. Door ons te wenden tot de markt om in onze behoeften te voorzien, onderwerpen we onze economische en sociale zekerheid ook aan de beslissingen van zeer ondemocratische, op winst beluste bedrijven. Dat blijkt volgens mij een gigantische vergissing te zijn. Vooral in crisisperiodes zouden de investeringsbeslissingen van privéondernemingen bepalen wat een UBI waard is (door te bepalen welke van de dingen die we nodig hebben worden geproduceerd en in welke hoeveelheden).

De meeste bedrijven zullen weigeren technologieën in te voeren die het de werknemers gemakkelijker maken met elkaar te coördineren.

Automatiseringstheoretici wenden zich tot het UBI om nog een andere reden. Hun argument is dat technologieën als machinaal leren, kunstmatige intelligentie en geavanceerde robotica een wereld van overvloed creëren, waarin goederen en diensten in grote hoeveelheden worden geproduceerd zonder dat daarvoor menselijke arbeid nodig is. Als dat waar zou zijn, dan zou het probleem vooral de verdeling zijn: werknemers zouden niet langer in staat zijn hun arbeid te verkopen, waardoor zij niet over de middelen zouden beschikken om de steeds overvloediger goederen en diensten van de maatschappij te kopen. Een UBI zou dat oplossen. Maar dit is een foute diagnose. De economische groei neemt niet toe door hoge productiviteitsgroei. Integendeel, de economische groei vertraagt, waardoor de productiviteitsgroei ook vertraagt. In economieën die steeds meer stagneren, zouden UBI-programma’s met hetzelfde probleem worden geconfronteerd als andere welzijnsprogramma’s, vooral gezien hoe duur een werkelijk emanciperend UBI-programma zou zijn. Bedrijven zouden het UBI de schuld geven van de lage productiviteit van de werknemers, en zouden veel druk uitoefenen op de regeringen om de uitkeringsniveaus laag te houden, om zo ‘het moreel van de bedrijven te verbeteren’ en de economische groei te versnellen. In plaats van aan te dringen op hogere UBI’s zouden voorstanders hun programma’s moeten verdedigen tegen bezuinigingen.

Het probleem waarmee we op dit moment worden geconfronteerd is niet de distributie, maar vooral de productie. We moeten de productie reorganiseren door de kleine klasse van rijke investeerders de controle over investeringsbeslissingen te ontnemen, het werk te reorganiseren en te herverdelen, en de mensen toegang te garanderen tot wat zij nodig hebben. We moeten dat gedeeltelijk doen door middel van een basisinkomen, maar vooral door mensen niet-marktconforme toegang te geven tot goederen en diensten, die volgens plan worden geproduceerd.

In je boek bespreek je het gebruik van algoritmen en protocollen als instrumenten van controle (en verzet).

Bedrijven maken tegenwoordig gebruik van digitale technologieën om stiekem toezicht te houden op werknemers, om hen op afstand aan te sturen en om productieprocessen op te splitsen en over de wereld te verspreiden, als onderdeel van complexe wereldwijde toeleveringsketens. Wat zou het betekenen om deze technologieën te gebruiken ten behoeve van de werknemers zelf, in een werkelijk vrije en geëmancipeerde wereld? Linkse automatiseringstheoretici hebben het over het gebruik van nieuwe digitale technologieën om werk overbodig te maken, door het te automatiseren. Sommige theoretici hebben het ook over het gebruik van digitale hulpmiddelen om de economie te plannen, op algoritmische wijze, met supercomputers die enorme stelsels van vergelijkingen oplossen.

Dat is de verkeerde aanpak. Natuurlijk moeten we nieuwe technologieën gebruiken om ons waar mogelijk te ontdoen van werk dat we niet willen doen (dat is misschien veel minder mogelijk dan mensen denken, met onze huidige technische capaciteiten). We moeten ook gebruikmaken van digitale technologieën om ons te helpen bij het nemen van beslissingen, bijvoorbeeld over de optimale locatie voor de bouw van een opslagplaats voor hernieuwbare energie. Het punt is dat mensen degenen moeten zijn die over deze zaken beslissen. We moeten creatiever nadenken over hoe digitale technologieën ons kunnen helpen onze activiteiten op nieuwe manieren te coördineren, zonder dat we eindeloos hoeven te vergaderen. Ik noem de gestructureerde vormen van communicatie die digitale technologieën mogelijk maken ‘protocollen’ en stel deze tegenover algoritmen, dat zijn (complexe) geautomatiseerde berekeningen.

Otto Neurath, de socialistische denker, benadrukte de rol van kunst, muziek en literatuur in de noodzaak van utopisch denken.

Ik ben vooral geïnteresseerd in hoe digitale protocollen het mogelijk zouden kunnen maken voor werknemers om zaken op veel verschillende werkplekken met elkaar te coördineren, om het probleem van de ‘socialistische berekening’ op te lossen zonder een beroep te doen op markten of centrale planning. Maar ik zal een eenvoudiger voorbeeld geven. In Nederland is er een bedrijf dat Buurtzorg heet en dat thuiszorg verleent aan mensen die niet volledig voor zichzelf kunnen zorgen. De verpleegkundigen die bij Buurtzorg werken hebben geen menselijke managers, maar in tegenstelling tot Uberchauffeurs worden ze ook niet aangestuurd door algoritmes. In plaats daarvan werken ze in kleine, door henzelf geleide teams, die hun eigen zaken regelen en hun werk samen organiseren binnen een bepaald geografisch gebied. De verpleegkundigen maken gebruik van een speciaal ontwikkeld intranet om advies te vragen aan andere teams van verpleegkundigen, bijvoorbeeld om een deskundige onder de verpleegkundigen te vinden die weet hoe met een specifieke ziekte moet worden omgegaan.

Nogmaals, als we creatief denken, kunnen we veel meer manieren vinden om deze technologieën te gebruiken om de coördinatie tussen autonome groepen van werknemers te vergemakkelijken. Maar deze inspanningen zullen op sterke grenzen stuiten zolang de maatschappij kapitalistisch blijft. De meeste bedrijven zullen weigeren technologieën in te voeren die het de werknemers gemakkelijker maken met elkaar te coördineren. Eigenaars en managers vrezen dat de werknemers het aan zullen durven om hogere lonen te eisen. Over het algemeen weigeren bedrijven te investeren in de ontwikkeling van dergelijke technologieën ; ze worden nooit tot stand gebracht. In plaats daarvan richten bedrijven zich op het vinden van manieren om technologieën te gebruiken om werknemers van elkaar te scheiden en te vervreemden, zodat het gemakkelijker wordt om ze uit te buiten. We zullen die vaste logica pas echt kunnen veranderen als we de maatschappij in bredere zin veranderen. Maar we moeten er wel over nadenken hoe we digitale technologieën voor emancipatorische doeleinden kunnen gebruiken en beginnen met het ontwikkelen van de protocollen van de toekomst.

Een groot aantal mensen, zoals kunstenaars en schrijvers, werken buiten deze traditionele werkstructuren. Hoe moeten zij de toekomst van werk zien?

Als je de ideeënliteratuur over een post-kapitalistische toekomst erop naslaat, waarin geprobeerd wordt een betere manier te vinden om de maatschappij te organiseren, leggen veel auteurs, die teruggaan tot de Russische anarchist Peter Kropotkin, de nadruk op een eenheid van kunst en leven. Een wereld waarin artistieke drijfveren veel meer vorm mogen geven aan onze leefwereld. Om een meer bevredigend en luxueus bestaan te creëren. Toen hij sprak over wat na de huidige kapitalistische maatschappij komt, benadrukte de econoom John Maynard Keynes een soortgelijk punt: namelijk dat de mens tot zo veel grootse bezigheden in staat is, maar dat je in de huidige wereld koste wat kost moet proberen er een carrière van te maken. Met andere woorden, je moet laten zien dat je geld kunt verdienen. Keynes zei dat in een toekomstige wereld veel meer maatschappijke middelen zouden worden besteed aan zaken als kunst, muziek en wetenschap, bezigheden die een doel op zich zijn. Ik denk dat een wereld waar schaarste uitgeroeid is kunstenaars veel te bieden heeft. We moeten hen meekrijgen in ons verhaal.

We leven in een tijd waarin mensen weer enthousiast worden over de toekomst. Uiteraard wordt er veel catastrofaal en apocalyptisch gedacht, maar voorstellen als het volautomatisch luxecommunisme of de Green New Deal, die ik beide in het boek bekritiseer, suggereren nog steeds dat we leven in een tijdperk waarin mensen proberen toekomstige werelden te bedenken.

In economieën die steeds meer stagneren zou het basisinkomen met hetzelfde probleem worden geconfronteerd als andere welzijnsprogramma’s.

Ik ben tegen het idee om één blauwdruk voor de toekomst te ontwerpen. Maar ik hou van het idee om verschillende soorten routekaarten te tekenen van hoe de toekomst eruit zou kunnen zien. Verschillende voorstellingen die niet samenvallen met één vaste visie op de wereld. Ik denk dat de rol van fictie, kunst, muziek, enzovoort in dat proces belangrijk is. Otto Neurath, die als socialistisch denker een grote invloed op mij heeft gehad, benadrukte de rol van kunst, muziek en literatuur in de wetenschap van de utopie en de noodzaak van utopisch denken. 20e-eeuwse socialisten, op zoek naar aanzien, neigden ertoe dat te minimaliseren. Maar we leven nu duidelijk in een tijdperk waarin dat ongelooflijk belangrijk is, om een positieve visie van een toekomstige wereld te dromen.

Tot slot spreek je in je boek over de noodzaak om de productie te veroveren. Wat bedoel je daar precies mee?

Dit houdt rechtstreeks verband met het probleem van investeringen. Op dit moment worden beslissingen over het gebruik van onze middelen gedicteerd door de winstvoet: winstgevendheid bepaalt waar we investeren, en dus waar onze middelen naartoe gaan. Daarom hebben we een gigantische financiële markt die al zijn geld over de hele wereld verplaatst, voortdurend op zoek naar het hoogste rendement. Dit mechanisme bepaalt welke economische sectoren groeien en welke krimpen. Als ik het heb over het “veroveren van de productie”, dan bedoel ik dat we collaectief de controle moeten opeisen over het investeringsproces. Dan zou op democratische wijze worden besloten welke sectoren het verdienen te groeien.

Aaron Benanav, Automatisation and the Future of Work, Verso, 2020.
Dit interview kwam tot stand via verschillende gesprekken op verschillende momenten.

Footnotes

  1. Met “geautomatiseerd luxecommunisme” wordt verwezen naar een toekomstmodel waarin technologische vooruitgang, gecombineerd met een maatschappelijke omwenteling, de mensheid bevrijdt van de noodzaak om te werken. Ongebreidelde welvaart zou iedereen ten goede komen. Zie onder andere Aaron Bastani, Fully Automated Luxury Communism, Verso, 2019.