Academische kennis was voor Jan nooit louter academische kennis: hij gebruikte het om de emancipatorische strijd te ondersteunen. Zijn engagement heeft duizenden activisten geïnspireerd. In memoriam.
Met het overlijden van Jan Blommaert verliest progressief Vlaanderen één van zijn intellectuele zwaargewichten. De invloed van Jan bleef niet beperkt tot de generaties studenten en onderzoekers die hij via zijn onderwijs en onderzoek mee heeft gevormd, ook buiten de academische wereld was Jan invloedrijk. De lijst van werken over maatschappelijk-politieke thema’s voor een breder publiek is indrukwekkend. Daarnaast verliet Jan op cruciale momenten in de sociale strijd de schrijftafel en de aula en ging hij de straat op of stak hij zijn schouders onder initiatieven die de linkerzijde in Vlaanderen konden versterken. Het kritisch middenveld kon steeds bij hem terecht voor raad en (vormings)daad.
De taal van de macht
De verschillende rollen die Jan op zich nam – geëngageerde en gerenommeerde academicus, kritisch publiek intellectueel en activist – vormden een organisch geheel. De inzichten die hij als academicus uit onderzoek distilleerde, gebruikte hij niet alleen als kritisch gereedschap om maatschappelijke fenomenen te bevragen en daarover het publieke debat aan te gaan, hij zorgde er ook voor dat het kritische gereedschap voor iedereen toegankelijk was om er zelf mee aan de slag te gaan. Boeken zoals Let op je woorden en U zegt wat we denken zijn praktische handleidingen die de lezer in staat moeten stellen om politiek taalgebruik te decoderen. Omgekeerd was ook de interactie met de wereld buiten de universiteit van belang voor Jans academische werk.
De academicus Jan Blommaert bestudeerde taal vanuit een pragmatische invalshoek. In de taalkundige pragmatiek onderzoekt men taal vanuit de vaststelling dat taal dient tot communicatie en dat communicatie steeds een bepaald doel beoogt. Taal is als communicatiemiddel een onderdeel van onze sociale interactie en kan dus enkel ten volle begrepen worden wanneer we ook de context begrijpen waarin taal functioneert.
De context waarin een bepaalde taaluiting plaatsvindt, is op verschillende niveaus gestructureerd. Communicatie is altijd gericht naar een specifieke persoon of publiek: met een gezinslid communiceren we anders dan met een beambte op de bevolkingsdienst; met vrienden praten we op een andere manier dan met collega’s. Zoals de voorbeelden laten zien is het niet alleen de persoonlijke relatie (vriend, familielid of collega) die structuur geeft aan de communicatie maar ook de maatschappelijke positie t.o.v. diegene met wie gecommuniceerd wordt is belangrijk. In de communicatie met gezagsdragers (bv. beambten) gelden andere normen (die soms wettelijk worden afgedwongen) dan in communicatie waar er geen machts- of gezagsverschillen zijn.
Zijn boeken zijn praktische handleidingen die de lezer in staat moeten stellen om politiek taalgebruik te decoderen.
Communicatie heeft steeds een doel. Wanneer er gecommuniceerd wordt kan het de bedoeling zijn om feitelijke informatie te vragen of geven, iemand aan te zetten om iets te doen, (reclame), iets proberen te verhullen of verzwijgen (reclame, propaganda). In elk van deze gevallen zal er op een andere manier gecommuniceerd worden. Die verschillen beperken zich niet alleen tot een verschil in gehanteerde taal maar ook in andere communicatiestijlen en communicatiekanalen. Een gedrukte reclamefolder verschilt van een officiële brief van de belastingdienst niet alleen door het feit dat er in de reclamefolder sloganeske taal wordt gebruikt en in de officiële brief een ambtelijke taal, maar ook de materiële vorm waarin wordt gecommuniceerd, is verschillend (vierkleurendruk met foto’s versus zwart-wit druk zonder illustraties). Wat in de ene communicatievorm toelaatbaar is, wordt in een andere context totaal ongepast.
Ideeënstrijd
Het bovenstaande mag misschien banaal lijken maar gevoeligheid voor de context waarin taal wordt ingezet is van cruciaal belang om naast de expliciete ook de impliciete betekenis van taaluitingen te ontcijferen. In zijn werk besteedt Jan aandacht aan al deze aspecten van taal en communicatie, en verweeft ze met een analyse van de brede maatschappelijke context waarin de communicatie plaats vindt. Hierdoor krijgt zijn werk een expliciete maatschappijkritisch en emancipatorisch karakter.
Taalgebruik en communicatie worden niet alleen gestructureerd door de kenmerken van de directe interactie (d.w.z. de aspecten die hierboven zijn aangegeven) maar ook door de brede maatschappelijke context. Centraal in Jans analysekader staat de vaststelling dat maatschappelijke context er één is van grote machtsverschillen tussen maatschappelijke groepen en klassen en dat die machtsverschillen zich ook uiten in de manier waarop communicatie gestructureerd is. In het bijzonder wees Jan er op dat taal ook ingezet wordt om bestaande machtsverschillen te bestendigen.
De taal die werd gebruikt om over migratie te praten was grondig verschoven, en dat door de opkomst van extreem-rechts.
Dit aspect van Jans werk komt sterk naar voor in zijn werk rond het zogenaamde “migratievraagstuk” uit de jaren negentig. Samen met Jef Verschueren onderzocht Jan de manier waarop in de mainstream media en politiek gesproken werd over de migratie. De vaststelling was dat er zich een grondige verschuiving had voorgedaan in de taal die werd gebruikt om over migratie te praten en dat die verandering een gevolg was van de opkomst van extreem-rechts. De migrant werd plots, niet alleen door het Vlaams Blok maar ook door voorstanders van de multiculturele samenleving, gezien als een probleem. Het discours van het Vlaams Blok werd, zo lieten Blommaert en Verschueren zien, weliswaar afgewezen door de mainstream, maar de onderliggende vooronderstellingen waarop dat discours werd gebouwd, werden gedeeld (o.a. de idee dat cultureel homogene samenlevingen de norm zijn en dat samenlevingen die niet homogeen zijn problematisch zijn; de idee dat andere culturen in hun politieke, morele en sociale opvattingen altijd onverenigbaar zijn met de Westerse opvattingen; de idee dat samenlevingsproblemen altijd wijzen op botsende culturen). Dat het debat over de migrant in die specifieke termen werd gevoerd, werd door Blommaert en Verschueren verklaard door de beperkte maatschappelijke macht van de migrantengemeenschap.
Deze analyse van Jan en Jef illustreert hoe Jan zijn academische en theoretische inzichten in stelling bracht om publiek te interveniëren in het maatschappelijk debat. Academische kennis was voor Jan nooit louter academische kennis maar gebruikte hij om de emancipatorische strijd te ondersteunen. Het werd hem trouwens niet altijd in dank afgenomen. Voor Het Belgische Migrantendebat werd geen uitgever bereid gevonden om het boek te publiceren, en dus werd het in eigen beheer uitgegeven.
De massage van de massamedia
Het bovenstaande voorbeeld geeft aan dat Jans taalonderzoek altijd ook een vorm van ideologiekritiek is. De woorden en uitdrukkingen die in het migrantendebat werden en worden gebruikt,waren geen neutrale termen om de werkelijkheid te beschrijven maar dragen de stempel van de ideologie van bepaalde groepen in de samenleving. Het onderzoek van Jan geeft dus een linguïstische draai aan de klassieke marxistische these dat in een maatschappij de dominante ideologie de ideologie van dominante klasse is. Immers, de courante termen en concepten die worden gebruikt om de werkelijkheid te beschrijven, zijn de termen en concepten die ten dienste staan van de dominante ideologie. Het gebruik van deze termen is dus nooit onschuldig. Jans analyses beperkten zich niet tot het discours over migratie, ook het discours van nationalisme of neoliberalisme werd kritisch ontleed en verbonden met socio-economische ontwikkelingen en de daarmee verbonden machtsverhoudingen.
Aangezien ideologieën zich verspreiden via massamedia was het voor Jan vanzelfsprekend dat mediakritiek een belangrijke rol moest spelen. De transformatie die de massamedia in de jaren negentig doormaakten waarin de grenzen tussen amusement en informatieverstrekking steeds verder vervaagden zag als hij onderdeel van de installatie van een populistisch spreekrégime. Het is een proces waardoor massamedia zich steeds meer communiceren in een stijl waarvan werd gedacht dat dit de stijl was waarin “het volk” zich herkende. Mediaformats die gepast waren om leuke, snedige en vooral korte en hapklare brokken infotainment te verspreiden verdrongen steeds meer andere formats. Dat het “volk” daarnaar verlangde, zo argumenteerde Jan, was zelf een ideologische vooringenomenheid van een hoogopgeleide media-elite.
De nadruk op standaardtaal is, aldus Jan, niet ingegeven vanuit een bezorgdheid voor de kansen van nieuwkomers, maar dient veeleer als mechanisme van uitsluiting.
Deze verschuiving was verre van onschuldig. Door de dominantie van specifieke formats wordt de bandbreedte van het publiek debat verengt. Immers de boodschap of boodschapper die niet in het format past verdwijnt uit het maatschappelijke debat. De mediaformats zijn met andere woorden volledig op maat geschreven van politieke populisten. De opkomst van het politiek populisme kon dus volgens Jan niet los worden gezien van de verschuivingen in de massamedia. Tegelijk zette deze verschuivingen linkse bewegingen voor een dilemma. Een links programma is, volgens Jan, altijd de uitkomst van een grondige analyse van de maatschappij. En linkse ideeën kunnen slechts ingang vinden als ook de analyses waarop ze gebouwd zijn circuleren. Maar aangezien er daar in de massamedia steeds minder ruimte voor is, moet links kiezen: ofwel past men zich aan de populistische mediaformats en verloochent men een deel van de eigen vormings- en opvoedingsopdracht, ofwel laat men de massamedia rechts liggen en bouwt het aan een eigen media. Jan was uitermate kritisch over linkse politici, zoals Steve Stevaert, die de eerste optie kozen, precies omdat het in zijn ogen een verloochening was van de basisprincipes van links. Hij ondersteunde dan ook alternatieve mediakanalen (zoals De WereldMorgen en de website van KifKif) en was een verwoed blogger.1
De wereld begrijpen, om haar te veranderen
De parallel tussen Jans werk en bepaalde marxistische opvattingen is geen toeval. Jans benadering van taal en communicatie was een materialistische benadering. Taaluitingen werden door hem steeds begrepen als effecten van een materiële werkelijkheid. Het is dus van belang om een duidelijk inzicht te krijgen in de processen die onze maatschappelijke werkelijkheid mee vormen. Mede door zijn studie afrikanistiek was Jan doordrongen van het feit dat deze processen alleen konden bergepen worden vanuit een globaal perspectief. Kolonialisme, neokolonialisme en globalisering zijn fenomenen die mee onze maatschappelijke realiteit en ons spreken over de maatschappij hebben gevormd. In zijn werk putte hij dan ook uit diverse kritische, bij het marxisme aanleunde, tradities om zicht te krijgen op deze fenomenen.
Een ander belangrijk fundament van het werk van Jan was de etnografie. Zoals hierboven al werd aangegeven is het taalgebruik enorm gediversifieerd. Om zicht te krijgen op het fenomeen taal, was het dan ook van belang om de verschillende alledaagse taaluitingen, communicatiemethodes en -contexten te beschrijven en te onderzoeken. Uit dergelijk etnografisch onderzoek trok Jan opnieuw politieke conclusies. Dergelijk onderzoek laat immers zien dat de nationalistische taalideologie in Vlaanderen, volgens dewelke het verwerven van de Nederlandse standaardtaal een noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen functioneren in de maatschappij, een mythe was. In superdiverse wijken blijken nieuwkomers in hun dagelijkse leven allerlei manieren te vinden om de noodzakelijke communicatie mogelijk te maken. De nadruk op standaardtaal is, aldus Jan, niet ingegeven vanuit een bezorgdheid voor de kansen van nieuwkomers, maar dient veeleer als mechanisme van uitsluiting. Jan ontkende het belang van standaardtaal niet, maar bekritiseerde de manier waarop standaardtaal werd ingezet om machtsonevenwichten te bestendigen.
De opkomst van het politiek populisme kon dus volgens Jan niet los worden gezien van de verschuivingen in de massamedia.
De kennis die Jan produceerde was, zoals reeds aangehaald, niet alleen bedoeld voor de academische wereld. Kennis moest voor hem ook een rol spelen in de strijd voor een andere maatschappij. En aangezien die strijd gevoerd wordt door mensen en bewegingen buiten de academische wereld, moet kennis om emancipatorisch effecten tot stand komen in de wisselwerking tussen onderzoeker en emancipatorische bewegingen. En die wisselwerking bestond voor Jan steeds uit tweerichtingsverkeer. Enerzijds verspreiding van kennis via populariserende boeken, blogposts en artikelen voor het brede publiek en anderzijds actieve betrokkenheid bij verschillende strijdbewegingen. Die participatie vond dan weer zijn weerslag in de kennis die hij produceerde.
Zijn geëngageerde positie zorgt er voor dat Jans erfenis niet alleen academisch relevant is. Met zijn engagement heeft hij duizenden activisten geïnspireerd. Belangrijker dan de specifieke posities die hij innam, zijn de kritische methodes die hij ons leerde kennen en toe passen. Jan is gestorven, maar wat hij aan de linkerzijde heeft gegeven, sterft niet. We kunnen Jan geen mooier eerbetoon bewijzen dan ons door zijn kritische analyses blijvend te laten inspireren. Zo blijft Jan, nu net zoals vroeger, onze compagnon de route in de strijd voor een andere wereld.
De boeken van Jan Blommaert zijn te vinden bij uitgeverij EPO. Lees hun rouwbericht hier.
Footnotes
- Een heel reeks Nederlandstalige teksten van Jan zijn te vinden op https://jmeblommaert.wordpress.com/ en https://denieuwesocialist.wordpress.com/.